Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Ezechiël 14

Kingcomments op de hele BijbelKingcomments

Verzen 1-11

Straf over de afgodendienaars


Ezechiël krijgt bezoek van een delegatie oudsten van Israël (Ez 14:1; vgl. Ez 8:1; Ez 20:1). Ze komen om door hem de HEERE om raad te vragen. Ze gaan vóór hem zitten, aan zijn voeten, een houding die aangeeft dat zij hem als een echte profeet van God erkennen en naar hem willen luisteren. Voordat een van deze oudsten ook maar een woord zegt, spreekt God Zelf tot Ezechiël (Ez 14:2). Hij kent hun huichelarij en vertelt Ezechiël wat Hij ziet in de harten van de oudsten (vgl. Ez 8:12; Mt 15:19).

Hij ziet dat de harten van deze mensen vol zijn van “stinkgoden” die zij zelf in hun harten doen opkomen (Ez 14:3). Meerdere keren zegt Hij dat hun hart vol is van die stinkgoden. Mogelijk dienen ze niet openlijk de afgoden, maar koesteren ze die in hun hart. Hierdoor hebben ze een struikelblok van hun ongerechtigheid vóór zich gezet. Die innerlijke afgoderij is de oorzaak van hun ellende.

Ook vandaag is er veel stiekeme afgoderij, innerlijke gebondenheid aan zonden die heimelijk worden gekoesterd. Bij innerlijke gebondenheid kunnen wij denken aan verslaving aan de ‘sociale media’ van het internet en het gebruik van de smartphone. Die verslaving wordt goedgepraat met ‘nodig hebben’, maar onderzoeken hebben uitgewezen dat velen niet meer zonder sociale media kunnen leven. Ieder die zegt een kind van God te zijn, doet er goed aan zich eerlijk voor de Heer af te vragen of bij hem of haar ook zo’n vorm van huichelarij is.

Nu komen deze aan afgoderij verslaafde oudsten tot de HEERE om Hem om raad te vragen. Ze komen naar Hem toe zoals ze ook naar hun afgoden gaan die ze in hun hart koesteren terwijl ze Hem raadplegen. Maar zal Hij Zich door hen, die zo in huichelarij leven, laten raadplegen? Deze dubbelhartigheid verafschuwt Hij (Mt 6:22-24; Jk 4:8). Hij heeft recht op hun ongedeelde eerbied.

Ezechiël moet hun het woord van de HEERE doorgeven (Ez 14:4). Het antwoord is algemeen: het geldt voor “iedere man uit het huis van Israël” die deze verborgen afgoderij pleegt. Deze afgoderij vormt een struikelblok waarover zij ten val komen en waardoor zij de weg tot God voor zichzelf afsluiten. Iemand die tot God komt, terwijl hij aan de veelheid van zijn stinkgoden vasthoudt, mag rekenen op een persoonlijke reactie van God. Die reactie is niet een woord van de profeet, maar een directe daad van God Zelf. God zal antwoorden door een daad van oordeel.

Hoe waagt zo iemand het om in de tegenwoordigheid van de Heilige te verschijnen! De HEERE zal het huis van Israël “in hun hart grijpen”, daar waar de stinkgoden wonen (Ez 14:5). Ze komen wel tot Hem, maar door hun stinkgoden zijn ze van Hem vervreemd. Ze kennen Hem niet meer en Hij kan hen niet meer erkennen.

Toch spreekt de HEERE in Zijn genade nog over een mogelijkheid om zich te bekeren (Ez 14:6). Dan moeten ze zich afkeren van hun stinkgoden, wat betekent dat ze die veroordelen en verwerpen. Ook moeten ze hun gezichten afkeren van al hun gruweldaden, dat is stoppen met al hun afgodische praktijken die ze er stiekem op na houden. Echte bekering is zelfoordeel, belijdenis van het kwaad en ophouden met kwaad doen.

Het woord over de stinkgoden in het hart en het struikelblok dat ieder daarmee vóór zich zet, geldt zowel de geboren Israëliet als de vreemdeling die in hun midden verblijft (Ez 14:7). Wie met zijn stinkgoden in zijn hart bij de profeet komt om door hem God te raadplegen, zal het passende antwoord van God krijgen. Hij zal met God Zelf te maken krijgen, Die hem zal oordelen (Ez 14:8). Dat zal gebeuren op een wijze dat men daarvan een spreekwoord zal maken. Zo zal die man uitgeroeid worden uit Gods volk en hij zal door het spreekwoord in de herinnering voortleven. Dat zal verbonden worden met het getuigenis van de HEERE dat Hij werkelijk de HEERE is.

Een profeet kan zich door deze mensen, met stinkgoden in hun hart, laten misleiden (Ez 14:9). Het is voor hem zaak om dicht bij de HEERE te leven om niet misleid te worden (vgl. Jz 9:9-15; 1Kn 14:1-5; Hd 5:1-5; 7-9). De HEERE zal duidelijk maken wat er moet gebeuren. Als er mensen naar een valse profeet toe komen om door hem de HEERE te raadplegen, zullen die mensen door de HEERE Zelf misleid worden. Dan geeft Hij hen over aan de “werking van [de] dwaling om de leugen te geloven” (2Th 2:11; 1Kn 22:23) en aan hun “verkeerde denken” (Rm 1:28). Het kwaad komt niet uit God voort (Jk 1:13), maar Hij kan het in Zijn wijsheid en macht wel gebruiken om Zijn doel te bereiken (Jb 12:16).

Hij zal de valse profeet oordelen en hem uit het midden van Zijn volk uitroeien. Hij kan geen enkele misleiding ongestraft laten. De profeet zal zijn ongerechtigheid dragen evenals de vrager (Ez 14:10). De een (de profeet) heeft zijn eigen inzichten en de ander (de vrager) zijn eigen begeerten boven de waarheid van God gesteld en daarmee God en Zijn waarheid veracht.

Het doel van al Gods straffen is dat het kwaad wordt weggedaan en het resterende volk – dat is dan Zijn hele volk – niet meer van Hem afdwaalt (Ez 14:11). Wanneer ze niet meer afdwalen en zich ook “niet weer zullen verontreinigen met al hun overtredingen”, kan Hij hen weer als Zijn volk erkennen. Dan is de verbinding tussen Hem en Zijn volk hersteld; zij zijn Hem tot een volk en Hij is hun tot een God. Die situatie is wat Hij verlangt.

Hier licht een straal van hoop op in de overigens zo dreigende boodschap van Ezechiël. Hij kan de voorzegging van de oordelen niet achterwege laten, maar ziet ook de zilveren rand om de donkere, dreigende wolken. Uiteindelijk zal er ook iets goeds uit voortkomen. Gods voornemens zullen niet tenietgedaan worden door de verwoesting van het aardse Jeruzalem.

Verzen 1-11

Straf over de afgodendienaars


Ezechiël krijgt bezoek van een delegatie oudsten van Israël (Ez 14:1; vgl. Ez 8:1; Ez 20:1). Ze komen om door hem de HEERE om raad te vragen. Ze gaan vóór hem zitten, aan zijn voeten, een houding die aangeeft dat zij hem als een echte profeet van God erkennen en naar hem willen luisteren. Voordat een van deze oudsten ook maar een woord zegt, spreekt God Zelf tot Ezechiël (Ez 14:2). Hij kent hun huichelarij en vertelt Ezechiël wat Hij ziet in de harten van de oudsten (vgl. Ez 8:12; Mt 15:19).

Hij ziet dat de harten van deze mensen vol zijn van “stinkgoden” die zij zelf in hun harten doen opkomen (Ez 14:3). Meerdere keren zegt Hij dat hun hart vol is van die stinkgoden. Mogelijk dienen ze niet openlijk de afgoden, maar koesteren ze die in hun hart. Hierdoor hebben ze een struikelblok van hun ongerechtigheid vóór zich gezet. Die innerlijke afgoderij is de oorzaak van hun ellende.

Ook vandaag is er veel stiekeme afgoderij, innerlijke gebondenheid aan zonden die heimelijk worden gekoesterd. Bij innerlijke gebondenheid kunnen wij denken aan verslaving aan de ‘sociale media’ van het internet en het gebruik van de smartphone. Die verslaving wordt goedgepraat met ‘nodig hebben’, maar onderzoeken hebben uitgewezen dat velen niet meer zonder sociale media kunnen leven. Ieder die zegt een kind van God te zijn, doet er goed aan zich eerlijk voor de Heer af te vragen of bij hem of haar ook zo’n vorm van huichelarij is.

Nu komen deze aan afgoderij verslaafde oudsten tot de HEERE om Hem om raad te vragen. Ze komen naar Hem toe zoals ze ook naar hun afgoden gaan die ze in hun hart koesteren terwijl ze Hem raadplegen. Maar zal Hij Zich door hen, die zo in huichelarij leven, laten raadplegen? Deze dubbelhartigheid verafschuwt Hij (Mt 6:22-24; Jk 4:8). Hij heeft recht op hun ongedeelde eerbied.

Ezechiël moet hun het woord van de HEERE doorgeven (Ez 14:4). Het antwoord is algemeen: het geldt voor “iedere man uit het huis van Israël” die deze verborgen afgoderij pleegt. Deze afgoderij vormt een struikelblok waarover zij ten val komen en waardoor zij de weg tot God voor zichzelf afsluiten. Iemand die tot God komt, terwijl hij aan de veelheid van zijn stinkgoden vasthoudt, mag rekenen op een persoonlijke reactie van God. Die reactie is niet een woord van de profeet, maar een directe daad van God Zelf. God zal antwoorden door een daad van oordeel.

Hoe waagt zo iemand het om in de tegenwoordigheid van de Heilige te verschijnen! De HEERE zal het huis van Israël “in hun hart grijpen”, daar waar de stinkgoden wonen (Ez 14:5). Ze komen wel tot Hem, maar door hun stinkgoden zijn ze van Hem vervreemd. Ze kennen Hem niet meer en Hij kan hen niet meer erkennen.

Toch spreekt de HEERE in Zijn genade nog over een mogelijkheid om zich te bekeren (Ez 14:6). Dan moeten ze zich afkeren van hun stinkgoden, wat betekent dat ze die veroordelen en verwerpen. Ook moeten ze hun gezichten afkeren van al hun gruweldaden, dat is stoppen met al hun afgodische praktijken die ze er stiekem op na houden. Echte bekering is zelfoordeel, belijdenis van het kwaad en ophouden met kwaad doen.

Het woord over de stinkgoden in het hart en het struikelblok dat ieder daarmee vóór zich zet, geldt zowel de geboren Israëliet als de vreemdeling die in hun midden verblijft (Ez 14:7). Wie met zijn stinkgoden in zijn hart bij de profeet komt om door hem God te raadplegen, zal het passende antwoord van God krijgen. Hij zal met God Zelf te maken krijgen, Die hem zal oordelen (Ez 14:8). Dat zal gebeuren op een wijze dat men daarvan een spreekwoord zal maken. Zo zal die man uitgeroeid worden uit Gods volk en hij zal door het spreekwoord in de herinnering voortleven. Dat zal verbonden worden met het getuigenis van de HEERE dat Hij werkelijk de HEERE is.

Een profeet kan zich door deze mensen, met stinkgoden in hun hart, laten misleiden (Ez 14:9). Het is voor hem zaak om dicht bij de HEERE te leven om niet misleid te worden (vgl. Jz 9:9-15; 1Kn 14:1-5; Hd 5:1-5; 7-9). De HEERE zal duidelijk maken wat er moet gebeuren. Als er mensen naar een valse profeet toe komen om door hem de HEERE te raadplegen, zullen die mensen door de HEERE Zelf misleid worden. Dan geeft Hij hen over aan de “werking van [de] dwaling om de leugen te geloven” (2Th 2:11; 1Kn 22:23) en aan hun “verkeerde denken” (Rm 1:28). Het kwaad komt niet uit God voort (Jk 1:13), maar Hij kan het in Zijn wijsheid en macht wel gebruiken om Zijn doel te bereiken (Jb 12:16).

Hij zal de valse profeet oordelen en hem uit het midden van Zijn volk uitroeien. Hij kan geen enkele misleiding ongestraft laten. De profeet zal zijn ongerechtigheid dragen evenals de vrager (Ez 14:10). De een (de profeet) heeft zijn eigen inzichten en de ander (de vrager) zijn eigen begeerten boven de waarheid van God gesteld en daarmee God en Zijn waarheid veracht.

Het doel van al Gods straffen is dat het kwaad wordt weggedaan en het resterende volk – dat is dan Zijn hele volk – niet meer van Hem afdwaalt (Ez 14:11). Wanneer ze niet meer afdwalen en zich ook “niet weer zullen verontreinigen met al hun overtredingen”, kan Hij hen weer als Zijn volk erkennen. Dan is de verbinding tussen Hem en Zijn volk hersteld; zij zijn Hem tot een volk en Hij is hun tot een God. Die situatie is wat Hij verlangt.

Hier licht een straal van hoop op in de overigens zo dreigende boodschap van Ezechiël. Hij kan de voorzegging van de oordelen niet achterwege laten, maar ziet ook de zilveren rand om de donkere, dreigende wolken. Uiteindelijk zal er ook iets goeds uit voortkomen. Gods voornemens zullen niet tenietgedaan worden door de verwoesting van het aardse Jeruzalem.

Verzen 12-23

Vier ergste oordelen en drie rechtvaardigen


Er komt een nieuw woord van de HEERE tot Ezechiël (Ez 14:12). Heel algemeen spreekt de HEERE over “een land” (Ez 14:13). Het betreft dus niet alleen Israël, hoewel het later wel weer speciaal op Israël wordt toegepast en ook het woord “trouwbreuk” wel sterk aan Israël doet denken. Toch heeft God er recht op dat elk land Hem vreest en dient. Zijn straffen zijn dan ook algemeen. Hij strekt Zijn hand uit tegen elk land dat geen rekening met Hem houdt.

In Zijn oordeel over de ontrouw aan Hem gebruikt Hij vier middelen, die Hij verderop in dit hoofdstuk “Mijn vier ergste oordelen” noemt (vgl. Ez 14:21). Het getal vier wijst op de heerschappij over de aarde (vgl. “de vierde dag”, Gn 1:14-19). Elk land, overal op aarde in elk van de vier windstreken, staat onder de heerschappij van God. De vier middelen die Hij gebruikt om te oordelen, horen bij de aarde.

Het eerste oordeel is een “hongersnood”. Hij zal die zenden in landen die Hem aan de kant hebben gezet. Het gevolg is dat Hij door deze plaag daar mens en dier uitroeit. Er is wel de mogelijkheid om aan dit oordeel te ontkomen, namelijk door persoonlijke bekering en het doen van gerechtigheid (Ez 14:14). De HEERE wijst op drie voortreffelijke mensen, Noach, Daniël en Job, die ondanks hun gerechtigheid hun land toch niet zouden kunnen redden van dit oordeel (vgl. Jr 15:1-4). Door hun gerechtigheid zouden zij alleen hun eigen leven redden.

Twee van deze drie mannen zijn in zeer kritieke situaties geweest, de derde leeft er nog in. Noach heeft geleefd in een wereld vol van verdorvenheid en geweld (Gn 6:6; 13). Daniël leeft in een omgeving die hem heeft willen verleiden toe te geven aan de begeerten van het vlees en zo het geloof van de vaderen, het geloof in de HEERE, de God van Israël te verloochenen (Dn 1:5-8). Job is het directe doelwit van de heftigste aanvallen van de duivel geweest (Jb 1:8-12; Jb 2:1-7). We zien in hen overwinnaars over de wereld (Noach), het vlees (Daniël) en de duivel (Job). Maar zij hebben alleen zichzelf gered, zonder dat ze de situatie om zich heen hebben kunnen veranderen. Ieder wordt alleen gered door een leven in gerechtigheid, dat alleen kan worden geleefd als er bekering tot en geloof in God is.

Bij de ballingen leeft de hoop dat God het in afgoderij vervallen volk wel zal sparen ter wille van enkele Godvrezenden die spaarzaam in Jeruzalem worden gevonden. Hij zou immers ook Sodom hebben gespaard als daar tien rechtvaardigen gevonden zouden zijn (Gn 18:32). De HEERE slaat die volledig onterechte hoop de bodem in. Er is geen enkele grond om zoiets te denken. De mannen die Hij noemt en die vanwege hun rechtvaardigheid en Godsvrucht bij Hem in hoog aanzien staan, zouden, als zij in het bedreigde land zouden leven, alleen zichzelf redden, maar niemand anders. Niemand mag zich erachter verschuilen dat hij een biddende moeder heeft en dat het daarom met hem wel goed zal komen, terwijl hij voortgaat met leven in de zonde.

Dat deze drie mannen worden genoemd, spreekt er ook voor dat het bij deze oordelen niet alleen om Israël gaat. Noach en Job zijn geen Israëlieten, Daniël wel, maar die heeft het grootste deel van zijn leven in ballingschap buiten Israël gewoond. Deze drie mannen hebben wel iets voor anderen kunnen betekenen. Noach heeft zijn huis gered (Gn 6:18) en Daniël en Job hun vrienden (Dn 2:17-18; Jb 42:7-10). Zo groot is hun gerechtigheid voor God en mensen (Noach), hun voorspraak bij de machtigen van de aarde, Nebukadrezar (Daniël), en hun voorbede voor vrienden bij God (Job) geweest.

Dat betekent niet dat de gerechtigheid van deze drie mannen voor hun gezin en vrienden ook de redding van de zielen van hun gezin en hun vrienden voor God heeft betekend. Ieder moet met zijn eigen zonden voor God komen en die belijden. Alleen de Heer Jezus heeft plaatsvervangend voor anderen geleden. Op grond van Zijn werk hebben ook Noach, Daniël en Job gerechtigheid voor God gekregen.

Het tweede oordeel dat God gebruikt, is dat van de “wilde dieren” die Hij door het land laat trekken (Ez 14:15). Die wilde dieren zullen het volk van kinderen beroven en het land tot een woestenij maken. Niemand zal het land durven bewerken of erdoorheen trekken uit angst voor het wild gedierte. Ook bij dit oordeel zouden deze drie voortreffelijke mannen, als die in hun midden zouden zijn geweest, geen uitkomst hebben kunnen bieden (Ez 14:16). De zonen en dochters zullen sterven en het land zal tot een woestenij worden, terwijl alleen die drie mannen gered zouden worden.

Het derde oordeel is dat van “het zwaard” (Ez 14:17). God zal ook het zwaard kunnen gebieden door het land heen te trekken, bijvoorbeeld in de vorm van een oorlog. Daardoor worden mens en dier door Hem uitgeroeid. Ook hier geldt dat voortreffelijke gelovigen als de drie genoemde mannen niet zouden kunnen helpen om te ontkomen aan dit oordeel (Ez 14:18). Ze zouden geen zonen en dochters kunnen redden. Zij zelf alleen zouden gered worden.

Het vierde oordeel is dat van de dodelijke ziekte de “pest” (Ez 14:19). Hiervan zegt God dat Hij Zijn grimmigheid bloedig over hen uitstort. Mens en dier worden erdoor gedood. Noach, Daniël en Job zouden ook deze plaag niet hebben kunnen keren als zij in het midden van het volk zouden wonen (Ez 14:20). Zij zouden geen enkele nakomeling van het volk kunnen redden van Gods toorn. Het enige wat zij zouden kunnen redden, is hun eigen leven en dat is vanwege hun rechtvaardige leven.

Er is slechts één Rechtvaardige Die door Zijn gerechtigheid niet alleen Zijn eigen leven heeft gered, maar ook dat van talloze anderen. De Heer Jezus is de Rechtvaardige Die voor onrechtvaardigen heeft geleden opdat Hij hen tot God zou brengen (1Pt 3:18a). Hij verenigt alle voortreffelijkheden van de drie genoemde rechtvaardigen in Zich. Hij is in staat om zonen en dochters te redden en hen tot heerlijkheid te leiden (Hb 2:10).

God noemt de oordelen nog een keer en noemt ze “Mijn ergste vier oordelen” (Ez 14:21). Hij zendt ze alle vier “naar Jeruzalem”. Hij noemt nu speciaal Jeruzalem en niet meer algemeen “een land” (Ez 14:13). Hij zal mens en dier in Jeruzalem uitroeien. Toch spreekt Hij direct daarna over een overblijfsel (Ez 14:22). Hij leidt dit in met het woord “zie”. Niet alle inwoners van Jeruzalem zullen omkomen. Er zijn er die er “in overblijven die ontkomen” zullen aan de vier plagen. Die zullen uit Jeruzalem worden gevoerd en “naar u uittrekken”, dat wil zeggen dat ze naar Babel worden gebracht, waar Ezechiël en zijn medeballingen nu zijn.

Als ze daar aankomen, zullen zij de ballingen vertellen over “hun weg en hun daden”. Daardoor zullen de ballingen “getroost” worden (Ez 14:23). De troost zit hem in het feit dat wat de HEERE over Jeruzalem heeft gebracht, de vervulling van Zijn woord is. Hij heeft niet anders kunnen handelen dan Hij heeft gedaan en Hij heeft gedaan wat Hij heeft gezegd. Ze zullen vrede hebben met het oordeel van God over Jeruzalem en erkennen dat het oordeel verdiend is. Het is altijd een troost om eraan te denken dat de Heer Zijn Woord waarmaakt.

Verzen 12-23

Vier ergste oordelen en drie rechtvaardigen


Er komt een nieuw woord van de HEERE tot Ezechiël (Ez 14:12). Heel algemeen spreekt de HEERE over “een land” (Ez 14:13). Het betreft dus niet alleen Israël, hoewel het later wel weer speciaal op Israël wordt toegepast en ook het woord “trouwbreuk” wel sterk aan Israël doet denken. Toch heeft God er recht op dat elk land Hem vreest en dient. Zijn straffen zijn dan ook algemeen. Hij strekt Zijn hand uit tegen elk land dat geen rekening met Hem houdt.

In Zijn oordeel over de ontrouw aan Hem gebruikt Hij vier middelen, die Hij verderop in dit hoofdstuk “Mijn vier ergste oordelen” noemt (vgl. Ez 14:21). Het getal vier wijst op de heerschappij over de aarde (vgl. “de vierde dag”, Gn 1:14-19). Elk land, overal op aarde in elk van de vier windstreken, staat onder de heerschappij van God. De vier middelen die Hij gebruikt om te oordelen, horen bij de aarde.

Het eerste oordeel is een “hongersnood”. Hij zal die zenden in landen die Hem aan de kant hebben gezet. Het gevolg is dat Hij door deze plaag daar mens en dier uitroeit. Er is wel de mogelijkheid om aan dit oordeel te ontkomen, namelijk door persoonlijke bekering en het doen van gerechtigheid (Ez 14:14). De HEERE wijst op drie voortreffelijke mensen, Noach, Daniël en Job, die ondanks hun gerechtigheid hun land toch niet zouden kunnen redden van dit oordeel (vgl. Jr 15:1-4). Door hun gerechtigheid zouden zij alleen hun eigen leven redden.

Twee van deze drie mannen zijn in zeer kritieke situaties geweest, de derde leeft er nog in. Noach heeft geleefd in een wereld vol van verdorvenheid en geweld (Gn 6:6; 13). Daniël leeft in een omgeving die hem heeft willen verleiden toe te geven aan de begeerten van het vlees en zo het geloof van de vaderen, het geloof in de HEERE, de God van Israël te verloochenen (Dn 1:5-8). Job is het directe doelwit van de heftigste aanvallen van de duivel geweest (Jb 1:8-12; Jb 2:1-7). We zien in hen overwinnaars over de wereld (Noach), het vlees (Daniël) en de duivel (Job). Maar zij hebben alleen zichzelf gered, zonder dat ze de situatie om zich heen hebben kunnen veranderen. Ieder wordt alleen gered door een leven in gerechtigheid, dat alleen kan worden geleefd als er bekering tot en geloof in God is.

Bij de ballingen leeft de hoop dat God het in afgoderij vervallen volk wel zal sparen ter wille van enkele Godvrezenden die spaarzaam in Jeruzalem worden gevonden. Hij zou immers ook Sodom hebben gespaard als daar tien rechtvaardigen gevonden zouden zijn (Gn 18:32). De HEERE slaat die volledig onterechte hoop de bodem in. Er is geen enkele grond om zoiets te denken. De mannen die Hij noemt en die vanwege hun rechtvaardigheid en Godsvrucht bij Hem in hoog aanzien staan, zouden, als zij in het bedreigde land zouden leven, alleen zichzelf redden, maar niemand anders. Niemand mag zich erachter verschuilen dat hij een biddende moeder heeft en dat het daarom met hem wel goed zal komen, terwijl hij voortgaat met leven in de zonde.

Dat deze drie mannen worden genoemd, spreekt er ook voor dat het bij deze oordelen niet alleen om Israël gaat. Noach en Job zijn geen Israëlieten, Daniël wel, maar die heeft het grootste deel van zijn leven in ballingschap buiten Israël gewoond. Deze drie mannen hebben wel iets voor anderen kunnen betekenen. Noach heeft zijn huis gered (Gn 6:18) en Daniël en Job hun vrienden (Dn 2:17-18; Jb 42:7-10). Zo groot is hun gerechtigheid voor God en mensen (Noach), hun voorspraak bij de machtigen van de aarde, Nebukadrezar (Daniël), en hun voorbede voor vrienden bij God (Job) geweest.

Dat betekent niet dat de gerechtigheid van deze drie mannen voor hun gezin en vrienden ook de redding van de zielen van hun gezin en hun vrienden voor God heeft betekend. Ieder moet met zijn eigen zonden voor God komen en die belijden. Alleen de Heer Jezus heeft plaatsvervangend voor anderen geleden. Op grond van Zijn werk hebben ook Noach, Daniël en Job gerechtigheid voor God gekregen.

Het tweede oordeel dat God gebruikt, is dat van de “wilde dieren” die Hij door het land laat trekken (Ez 14:15). Die wilde dieren zullen het volk van kinderen beroven en het land tot een woestenij maken. Niemand zal het land durven bewerken of erdoorheen trekken uit angst voor het wild gedierte. Ook bij dit oordeel zouden deze drie voortreffelijke mannen, als die in hun midden zouden zijn geweest, geen uitkomst hebben kunnen bieden (Ez 14:16). De zonen en dochters zullen sterven en het land zal tot een woestenij worden, terwijl alleen die drie mannen gered zouden worden.

Het derde oordeel is dat van “het zwaard” (Ez 14:17). God zal ook het zwaard kunnen gebieden door het land heen te trekken, bijvoorbeeld in de vorm van een oorlog. Daardoor worden mens en dier door Hem uitgeroeid. Ook hier geldt dat voortreffelijke gelovigen als de drie genoemde mannen niet zouden kunnen helpen om te ontkomen aan dit oordeel (Ez 14:18). Ze zouden geen zonen en dochters kunnen redden. Zij zelf alleen zouden gered worden.

Het vierde oordeel is dat van de dodelijke ziekte de “pest” (Ez 14:19). Hiervan zegt God dat Hij Zijn grimmigheid bloedig over hen uitstort. Mens en dier worden erdoor gedood. Noach, Daniël en Job zouden ook deze plaag niet hebben kunnen keren als zij in het midden van het volk zouden wonen (Ez 14:20). Zij zouden geen enkele nakomeling van het volk kunnen redden van Gods toorn. Het enige wat zij zouden kunnen redden, is hun eigen leven en dat is vanwege hun rechtvaardige leven.

Er is slechts één Rechtvaardige Die door Zijn gerechtigheid niet alleen Zijn eigen leven heeft gered, maar ook dat van talloze anderen. De Heer Jezus is de Rechtvaardige Die voor onrechtvaardigen heeft geleden opdat Hij hen tot God zou brengen (1Pt 3:18a). Hij verenigt alle voortreffelijkheden van de drie genoemde rechtvaardigen in Zich. Hij is in staat om zonen en dochters te redden en hen tot heerlijkheid te leiden (Hb 2:10).

God noemt de oordelen nog een keer en noemt ze “Mijn ergste vier oordelen” (Ez 14:21). Hij zendt ze alle vier “naar Jeruzalem”. Hij noemt nu speciaal Jeruzalem en niet meer algemeen “een land” (Ez 14:13). Hij zal mens en dier in Jeruzalem uitroeien. Toch spreekt Hij direct daarna over een overblijfsel (Ez 14:22). Hij leidt dit in met het woord “zie”. Niet alle inwoners van Jeruzalem zullen omkomen. Er zijn er die er “in overblijven die ontkomen” zullen aan de vier plagen. Die zullen uit Jeruzalem worden gevoerd en “naar u uittrekken”, dat wil zeggen dat ze naar Babel worden gebracht, waar Ezechiël en zijn medeballingen nu zijn.

Als ze daar aankomen, zullen zij de ballingen vertellen over “hun weg en hun daden”. Daardoor zullen de ballingen “getroost” worden (Ez 14:23). De troost zit hem in het feit dat wat de HEERE over Jeruzalem heeft gebracht, de vervulling van Zijn woord is. Hij heeft niet anders kunnen handelen dan Hij heeft gedaan en Hij heeft gedaan wat Hij heeft gezegd. Ze zullen vrede hebben met het oordeel van God over Jeruzalem en erkennen dat het oordeel verdiend is. Het is altijd een troost om eraan te denken dat de Heer Zijn Woord waarmaakt.

Bibliografische Informatie
de Koning, Ger. Commentaar op Ezekiel 14". "Kingcomments op de hele Bijbel". https://www.studylight.org/commentaries/dut/kng/ezekiel-14.html. 'Stichting Titus' / 'Stichting Uitgeverij Daniël', Zwolle, Nederland. 2021.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile