Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Kingcomments op de hele Bijbel Kingcomments
Auteursrechtverklaring
Kingcomments op de hele Bijbel © 2021 G. de Koning. Alle rechten voorbehouden. Gebruikt met toestemming van de auteur.
Niets uit de uitgaven mag - anders dan voor eigen gebruik - worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van 'Stichting Titus' / 'Stichting Uitgeverij Daniël', Zwolle, Nederland, of de auteur.
Kingcomments op de hele Bijbel © 2021 G. de Koning. Alle rechten voorbehouden. Gebruikt met toestemming van de auteur.
Niets uit de uitgaven mag - anders dan voor eigen gebruik - worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van 'Stichting Titus' / 'Stichting Uitgeverij Daniël', Zwolle, Nederland, of de auteur.
Bibliografische Informatie
de Koning, Ger. Commentaar op Deuteronomy 28". "Kingcomments op de hele Bijbel". https://www.studylight.org/commentaries/dut/kng/deuteronomy-28.html. 'Stichting Titus' / 'Stichting Uitgeverij Daniël', Zwolle, Nederland. 2021.
de Koning, Ger. Commentaar op Deuteronomy 28". "Kingcomments op de hele Bijbel". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Dit hoofdstuk gaat over de regering van God over Zijn volk. Bij trouw is er zegen voor het hele volk. Bij ontrouw is er vloek en zijn er rampen en plagen voor het hele volk. De zegen bevat slechts veertien verzen, terwijl de vloek breed wordt uitgemeten in liefst vierenvijftig verzen. In een lange rede ontvouwt Mozes de zegen en de vloek: bij gehoorzaamheid aan de wet zegen en bij ongehoorzaamheid aan de wet vloek. Hij neemt hier de beloften en dreigementen van de wet van Exodus 23 (Ex 23:20-33) en Leviticus 26 (Lv 26:1-39) weer op, vat ze samen en breidt ze uit.
In de geschiedenis van Israël is er alleen in de tijd van David en Salomo sprake van gehoorzaamheid en daardoor zegen. Verder is de geschiedenis er een van ontrouw en vloek. De opwekkingen onder enkele trouwe koningen hebben de uiteindelijke vloek niet kunnen keren, want het zijn slechts tijdelijke opwekkingen. Zegen en vloek zijn hier nationaal en tijdelijk, niet eeuwig.
God zal op grond van het nieuwe verbond het overblijfsel van Zijn volk zegenen. Dan heeft Hij Zijn wet in hun binnenste geschreven en hun zonden weggedaan (Jr 31:31-34; Ez 36:26; Hb 8:8-12). Aan alle voorwaarden van het nieuwe verbond is voldaan door de Heer Jezus.
In de geschiedenis van de christenheid als geheel zien we het volk van God niet in een staat van zegen, maar van vloek. Dat is het gevolg van onze ontrouw. In de christenheid is er alleen in het begin sprake van zegen en groei. Verder is er ontrouw en neergang. Ook in de christenheid zijn er tijden van opwekking en opleving, maar ook dat zijn verschijnselen zonder blijvende effecten. De algemene lijn is een neergaande.
Dat leren we uit de beschrijving van de kerkgeschiedenis die ons in de zeven zendbrieven in Openbaring 2-3 wordt voorgesteld. Bij elk nieuw begin is alleen de eerste fase een tijd van zegen, daarna komt het verval. Voor de christenheid is er geen uiteindelijk herstel. Zij mondt uit in het grote Babylon, waarover het oordeel in Openbaring 17-18 wordt beschreven.
Inleiding
Dit hoofdstuk gaat over de regering van God over Zijn volk. Bij trouw is er zegen voor het hele volk. Bij ontrouw is er vloek en zijn er rampen en plagen voor het hele volk. De zegen bevat slechts veertien verzen, terwijl de vloek breed wordt uitgemeten in liefst vierenvijftig verzen. In een lange rede ontvouwt Mozes de zegen en de vloek: bij gehoorzaamheid aan de wet zegen en bij ongehoorzaamheid aan de wet vloek. Hij neemt hier de beloften en dreigementen van de wet van Exodus 23 (Ex 23:20-33) en Leviticus 26 (Lv 26:1-39) weer op, vat ze samen en breidt ze uit.
In de geschiedenis van Israël is er alleen in de tijd van David en Salomo sprake van gehoorzaamheid en daardoor zegen. Verder is de geschiedenis er een van ontrouw en vloek. De opwekkingen onder enkele trouwe koningen hebben de uiteindelijke vloek niet kunnen keren, want het zijn slechts tijdelijke opwekkingen. Zegen en vloek zijn hier nationaal en tijdelijk, niet eeuwig.
God zal op grond van het nieuwe verbond het overblijfsel van Zijn volk zegenen. Dan heeft Hij Zijn wet in hun binnenste geschreven en hun zonden weggedaan (Jr 31:31-34; Ez 36:26; Hb 8:8-12). Aan alle voorwaarden van het nieuwe verbond is voldaan door de Heer Jezus.
In de geschiedenis van de christenheid als geheel zien we het volk van God niet in een staat van zegen, maar van vloek. Dat is het gevolg van onze ontrouw. In de christenheid is er alleen in het begin sprake van zegen en groei. Verder is er ontrouw en neergang. Ook in de christenheid zijn er tijden van opwekking en opleving, maar ook dat zijn verschijnselen zonder blijvende effecten. De algemene lijn is een neergaande.
Dat leren we uit de beschrijving van de kerkgeschiedenis die ons in de zeven zendbrieven in Openbaring 2-3 wordt voorgesteld. Bij elk nieuw begin is alleen de eerste fase een tijd van zegen, daarna komt het verval. Voor de christenheid is er geen uiteindelijk herstel. Zij mondt uit in het grote Babylon, waarover het oordeel in Openbaring 17-18 wordt beschreven.
Verzen 1-14
De zegen van gehoorzaamheid
De zegeningen die in deze veertien verzen aan het volk worden voorgehouden, zijn afhankelijk van voorwaarden. Slechts als daaraan wordt voldaan, zal de zegen bewaard blijven. Het is Gods verlangen te zegenen. Hij heeft altijd zegen achter de hand, zelfs als er slechts op beperkte schaal herstel is. Mozes stelt de zegeningen voor als machten die het volk op de voet zullen volgen en zullen inhalen. De zegen betreft alle levensterreinen (Dt 28:3-6) en omstandigheden en levenssituaties (Dt 28:7-14).
Dt 28:3-6. De zegen “in de stad” stelt de zegen voor die gelovigen beleven in de dagelijkse gemeenschap met elkaar (vgl. Ps 133:1-3). Bij zegen “op het veld” kunnen we denken aan de bezigheden die ieder op zijn eigen arbeidsterrein heeft. Gezegend in “de vrucht van uw schoot” ziet op de geestelijke vrucht die er voor God is vanwege een toestand van trouw en toewijding. De ‘schoot’ ziet op nieuw (geestelijk) leven. “De vrucht van het land” ziet op (geestelijk) voedsel en “de vrucht van uw vee, de dracht van uw koeien en de jongen van uw kleinvee” zien op (geestelijke) offers.
De “korf”, waarin de vrucht van het land wordt gedaan, en de “baktrog”, waarin het dagelijks brood wordt bereid, geven aan dat opgedane zegen verwerkt wordt tot voedsel voor het hart. We kunnen denken aan het lezen van of luisteren naar de uitleg van het Woord als voedsel voor het hart. De zegen “bij uw komen” en “bij uw weggaan” spreekt van vrijheid in Christus (Jh 10:9); de hele wandel ligt onder Gods zegen.
Dt 28:7-14. Een volk dat op deze manier in de zegen leeft, hoeft geen enkele vijand te vrezen. Hun veiligheid is gegarandeerd. Er zijn wel vijanden, maar die kunnen niets uitrichten. Hun vijanden zijn een prooi voor de HEERE. Hij levert ze verslagen aan Zijn volk over. Zij hoeven hen alleen maar te verjagen. Dat is met onze geestelijke vijanden ook zo. De vijand is verslagen. We kunnen de duivel weerstaan als we “de hele wapenrusting van God” hebben opgenomen (Ef 6:13). Dan zal de duivel vluchten (Jk 4:7).
Het gevolg is nieuwe zegen, een overvloed aan zegen, die door de HEERE geboden wordt. “Zijn rijke schatkamer, de hemel”, zal opengaan (vgl. Jb 38:22). Hij levert die zegen uit Zijn eigen onuitputtelijke volheid. Hij zal het werk van hun handen zegenen, wat erop wijst dat zegen door arbeid verkregen wordt. Enerzijds geeft God de zegen, anderzijds moeten wij ons die eigen maken, wat betekent dat we ons ervoor moeten inspannen (Sp 10:4).
Naast alle eigen genot van de zegen zal Zijn volk tot een zegen voor anderen zijn. Uit hun eigen volheid zullen ze anderen kunnen geven. Een volk dat trouw is en wordt gezegend en van die zegen uitdeelt, zal respect afdwingen. Allen die dit volk zien, zullen erkennen dat de Naam van de HEERE over hen is uitgeroepen. De Naam van de HEERE is de openbaring van Zijn heerlijke Wezen. Het hoofd van dit volk zal hoofd van alle volken zijn. De zegen kent geen einde, als ze maar zullen luisteren naar de geboden die de HEERE heeft gegeven.
God is bereid ook ons “een volheid van zegen van Christus” te geven (Rm 15:29). Die volheid van zegen is in Christus Zelf te vinden, “in Wie al de schatten van de wijsheid en kennis verborgen zijn” (Ko 2:3). God wil dat wij, dat wil zeggen “alle heiligen” (Ef 3:18), vervuld worden “tot de hele volheid van God” (Ef 3:19). Daarvoor mogen we bidden, want Hij is in staat “zeer overvloedig te doen boven alles wat wij bidden of denken, naar de kracht die in ons werkt” (Ef 3:20). Als we maar met ons hele hart gericht zijn op de bron van alle zegen, op de Gever Zelf, en als ons doel maar is Hem “de heerlijkheid in de gemeente en in Christus Jezus, tot in alle geslachten van alle eeuwigheid” te geven (Ef 3:21).
Verzen 1-14
De zegen van gehoorzaamheid
De zegeningen die in deze veertien verzen aan het volk worden voorgehouden, zijn afhankelijk van voorwaarden. Slechts als daaraan wordt voldaan, zal de zegen bewaard blijven. Het is Gods verlangen te zegenen. Hij heeft altijd zegen achter de hand, zelfs als er slechts op beperkte schaal herstel is. Mozes stelt de zegeningen voor als machten die het volk op de voet zullen volgen en zullen inhalen. De zegen betreft alle levensterreinen (Dt 28:3-6) en omstandigheden en levenssituaties (Dt 28:7-14).
Dt 28:3-6. De zegen “in de stad” stelt de zegen voor die gelovigen beleven in de dagelijkse gemeenschap met elkaar (vgl. Ps 133:1-3). Bij zegen “op het veld” kunnen we denken aan de bezigheden die ieder op zijn eigen arbeidsterrein heeft. Gezegend in “de vrucht van uw schoot” ziet op de geestelijke vrucht die er voor God is vanwege een toestand van trouw en toewijding. De ‘schoot’ ziet op nieuw (geestelijk) leven. “De vrucht van het land” ziet op (geestelijk) voedsel en “de vrucht van uw vee, de dracht van uw koeien en de jongen van uw kleinvee” zien op (geestelijke) offers.
De “korf”, waarin de vrucht van het land wordt gedaan, en de “baktrog”, waarin het dagelijks brood wordt bereid, geven aan dat opgedane zegen verwerkt wordt tot voedsel voor het hart. We kunnen denken aan het lezen van of luisteren naar de uitleg van het Woord als voedsel voor het hart. De zegen “bij uw komen” en “bij uw weggaan” spreekt van vrijheid in Christus (Jh 10:9); de hele wandel ligt onder Gods zegen.
Dt 28:7-14. Een volk dat op deze manier in de zegen leeft, hoeft geen enkele vijand te vrezen. Hun veiligheid is gegarandeerd. Er zijn wel vijanden, maar die kunnen niets uitrichten. Hun vijanden zijn een prooi voor de HEERE. Hij levert ze verslagen aan Zijn volk over. Zij hoeven hen alleen maar te verjagen. Dat is met onze geestelijke vijanden ook zo. De vijand is verslagen. We kunnen de duivel weerstaan als we “de hele wapenrusting van God” hebben opgenomen (Ef 6:13). Dan zal de duivel vluchten (Jk 4:7).
Het gevolg is nieuwe zegen, een overvloed aan zegen, die door de HEERE geboden wordt. “Zijn rijke schatkamer, de hemel”, zal opengaan (vgl. Jb 38:22). Hij levert die zegen uit Zijn eigen onuitputtelijke volheid. Hij zal het werk van hun handen zegenen, wat erop wijst dat zegen door arbeid verkregen wordt. Enerzijds geeft God de zegen, anderzijds moeten wij ons die eigen maken, wat betekent dat we ons ervoor moeten inspannen (Sp 10:4).
Naast alle eigen genot van de zegen zal Zijn volk tot een zegen voor anderen zijn. Uit hun eigen volheid zullen ze anderen kunnen geven. Een volk dat trouw is en wordt gezegend en van die zegen uitdeelt, zal respect afdwingen. Allen die dit volk zien, zullen erkennen dat de Naam van de HEERE over hen is uitgeroepen. De Naam van de HEERE is de openbaring van Zijn heerlijke Wezen. Het hoofd van dit volk zal hoofd van alle volken zijn. De zegen kent geen einde, als ze maar zullen luisteren naar de geboden die de HEERE heeft gegeven.
God is bereid ook ons “een volheid van zegen van Christus” te geven (Rm 15:29). Die volheid van zegen is in Christus Zelf te vinden, “in Wie al de schatten van de wijsheid en kennis verborgen zijn” (Ko 2:3). God wil dat wij, dat wil zeggen “alle heiligen” (Ef 3:18), vervuld worden “tot de hele volheid van God” (Ef 3:19). Daarvoor mogen we bidden, want Hij is in staat “zeer overvloedig te doen boven alles wat wij bidden of denken, naar de kracht die in ons werkt” (Ef 3:20). Als we maar met ons hele hart gericht zijn op de bron van alle zegen, op de Gever Zelf, en als ons doel maar is Hem “de heerlijkheid in de gemeente en in Christus Jezus, tot in alle geslachten van alle eeuwigheid” te geven (Ef 3:21).
Verzen 15-19
Wanneer zegen verandert in vloek
De verzen die nu volgen, vormen een groot contrast met de voorgaande verzen. Het is een aangrijpend gedeelte vol waarschuwingen. Het zijn voorzeggingen die letterlijk zijn vervuld.
De uitleg van de Schrift is drievoudig: letterlijk in de geschiedenis, profetisch in de toekomst en de geestelijke of praktische toepassing voor ons. Het is niet alleen voor Israël een ernstig gedeelte, maar ook voor ons. Ook dit gedeelte is tot onze lering geschreven. In Romeinen 11 horen we eenzelfde waarschuwing en voorzegging voor de christenheid (Rm 11:16-24). De christenheid heeft hetzelfde ondergaan. De vraag is: Wat doen wij met de les die dit gedeelte bevat?
In de Dt 28:16-19 wordt alles waarin het volk in de Dt 28:3-6 zal worden gezegend bij gehoorzaamheid, veranderd in een vloek bij ongehoorzaamheid. De vloek loopt parallel met de zegen. De vloek treft hen in de zegen. Dit is een indringende voorstelling van zaken. In geestelijk opzicht zien we dat bij ontrouw de zegeningen verdwijnen – dat wil zeggen het zicht daarop en het genot ervan – en dat in plaats daarvan boze leringen binnenkomen die het geloofsleven op alle manieren verwoesten.
Verzen 15-19
Wanneer zegen verandert in vloek
De verzen die nu volgen, vormen een groot contrast met de voorgaande verzen. Het is een aangrijpend gedeelte vol waarschuwingen. Het zijn voorzeggingen die letterlijk zijn vervuld.
De uitleg van de Schrift is drievoudig: letterlijk in de geschiedenis, profetisch in de toekomst en de geestelijke of praktische toepassing voor ons. Het is niet alleen voor Israël een ernstig gedeelte, maar ook voor ons. Ook dit gedeelte is tot onze lering geschreven. In Romeinen 11 horen we eenzelfde waarschuwing en voorzegging voor de christenheid (Rm 11:16-24). De christenheid heeft hetzelfde ondergaan. De vraag is: Wat doen wij met de les die dit gedeelte bevat?
In de Dt 28:16-19 wordt alles waarin het volk in de Dt 28:3-6 zal worden gezegend bij gehoorzaamheid, veranderd in een vloek bij ongehoorzaamheid. De vloek loopt parallel met de zegen. De vloek treft hen in de zegen. Dit is een indringende voorstelling van zaken. In geestelijk opzicht zien we dat bij ontrouw de zegeningen verdwijnen – dat wil zeggen het zicht daarop en het genot ervan – en dat in plaats daarvan boze leringen binnenkomen die het geloofsleven op alle manieren verwoesten.
Verzen 20-26
Vloek van ziekte, droogte en vlucht
De plagen die in deze en de volgende verzen worden genoemd, komen niet allemaal in één keer over het volk. Elke keer dat het volk verder wegzinkt in ongehoorzaamheid, zal God andere plagen zenden om het volk tot Zich te doen terugkeren. Het verlaten van de HEERE veroorzaakt slechte daden en noodzaakt God de vloek over hen te brengen, totdat het volk verdelgd en te gronde zal zijn gegaan.
De eerste plaag die wordt genoemd is de dodelijke pest. Het resultaat is dat ze weggevaagd worden uit het land. Daaraan vooraf zal de HEERE hen slaan met zeven ziekten, waardoor ze vervolgd en te gronde gericht zullen worden. De dreiging is vreselijk, de waarschuwing indringend. God zal hun niet alleen het goede ontnemen, maar Hij, de HEERE, zal Zelf ook het kwade over hen doen komen (Dt 28:21-22).
Ziekten en plagen die uitbreken betekenen voor ons het uitbreken van zonde, valse leringen die gebracht worden, het verkeerde dat binnensluipt. Er is ook het verlies van het goede. Het genot van de zegen wordt hun ontnomen, tot God hun het land zelf ontneemt. Ze zullen dan verstoken zijn van de vruchten van het land; ze zullen er geen weet meer van hebben. Voor ons betekent het dat wij het zicht op het hemelse christendom kwijtraken evenals de plaats waar de Heer Jezus te midden van Zijn volk woont en met hen samenkomt.
In plaats van verkwikkende regen die vrucht verwekt, zal de HEERE “stuifzand en stof” laten regenen. Ongehoorzaamheid wordt beantwoord met droogte waarin geen leven aanwezig is en zelfs de belofte van leven ontbreekt. Elke hoop erop is weg.
Andere heren zullen over hen heersen. Wie belijden Gods volk te zijn, zullen geregeerd worden door het vlees en het eigen denken. Ze zullen ervaren: “Als u naar [het] vlees leeft, zult u sterven” (Rm 8:13a). Er wordt niet meer gevraagd naar wat God belangrijk vindt, maar er wordt gedaan naar wat de eigen genoegens bevredigt. De lijken, de dode lichamen, de lichamen zonder geest, zijn een prooi voor het gevogelte van de hemel en de wilde dieren, dat wil zeggen van demonische machten.
Verzen 20-26
Vloek van ziekte, droogte en vlucht
De plagen die in deze en de volgende verzen worden genoemd, komen niet allemaal in één keer over het volk. Elke keer dat het volk verder wegzinkt in ongehoorzaamheid, zal God andere plagen zenden om het volk tot Zich te doen terugkeren. Het verlaten van de HEERE veroorzaakt slechte daden en noodzaakt God de vloek over hen te brengen, totdat het volk verdelgd en te gronde zal zijn gegaan.
De eerste plaag die wordt genoemd is de dodelijke pest. Het resultaat is dat ze weggevaagd worden uit het land. Daaraan vooraf zal de HEERE hen slaan met zeven ziekten, waardoor ze vervolgd en te gronde gericht zullen worden. De dreiging is vreselijk, de waarschuwing indringend. God zal hun niet alleen het goede ontnemen, maar Hij, de HEERE, zal Zelf ook het kwade over hen doen komen (Dt 28:21-22).
Ziekten en plagen die uitbreken betekenen voor ons het uitbreken van zonde, valse leringen die gebracht worden, het verkeerde dat binnensluipt. Er is ook het verlies van het goede. Het genot van de zegen wordt hun ontnomen, tot God hun het land zelf ontneemt. Ze zullen dan verstoken zijn van de vruchten van het land; ze zullen er geen weet meer van hebben. Voor ons betekent het dat wij het zicht op het hemelse christendom kwijtraken evenals de plaats waar de Heer Jezus te midden van Zijn volk woont en met hen samenkomt.
In plaats van verkwikkende regen die vrucht verwekt, zal de HEERE “stuifzand en stof” laten regenen. Ongehoorzaamheid wordt beantwoord met droogte waarin geen leven aanwezig is en zelfs de belofte van leven ontbreekt. Elke hoop erop is weg.
Andere heren zullen over hen heersen. Wie belijden Gods volk te zijn, zullen geregeerd worden door het vlees en het eigen denken. Ze zullen ervaren: “Als u naar [het] vlees leeft, zult u sterven” (Rm 8:13a). Er wordt niet meer gevraagd naar wat God belangrijk vindt, maar er wordt gedaan naar wat de eigen genoegens bevredigt. De lijken, de dode lichamen, de lichamen zonder geest, zijn een prooi voor het gevogelte van de hemel en de wilde dieren, dat wil zeggen van demonische machten.
Verzen 27-34
Kwellingen en berovingen
De eerste bundel plagen is geëindigd met de dood (Dt 28:26). In deze verzen stelt Mozes een tweede bundel plagen voor die de HEERE over hen zal brengen. Hij spreekt over huidziekten die in Egypte thuishoren. Vervolgens noemt hij geestelijke ziekten. Ze zullen waanzinnig worden. Elk gevoel van oriëntatie zal verdwenen zijn. Ze zullen niet weten waar ze zich bevinden en waar ze heen moeten. Hun intiemste verwanten en hun bezittingen zullen hun ontnomen worden. Ze zullen het voor hun ogen zien gebeuren, maar totaal onmachtig zijn er iets tegen te kunnen doen.
Verzen 27-34
Kwellingen en berovingen
De eerste bundel plagen is geëindigd met de dood (Dt 28:26). In deze verzen stelt Mozes een tweede bundel plagen voor die de HEERE over hen zal brengen. Hij spreekt over huidziekten die in Egypte thuishoren. Vervolgens noemt hij geestelijke ziekten. Ze zullen waanzinnig worden. Elk gevoel van oriëntatie zal verdwenen zijn. Ze zullen niet weten waar ze zich bevinden en waar ze heen moeten. Hun intiemste verwanten en hun bezittingen zullen hun ontnomen worden. Ze zullen het voor hun ogen zien gebeuren, maar totaal onmachtig zijn er iets tegen te kunnen doen.
Verzen 35-37
Verlamming en wegvoering
De ziekten van Dt 28:27 doen in Dt 28:35 hun slopend werk “aan de knieën en aan de benen”. Gaan en staan worden hun onmogelijk gemaakt, terwijl er geen enkel zicht is op verbetering. Integendeel, de ziekte tast hun hele lichaam aan. Zelf kunnen ze niets, maar ook hun koning, op wie ze hun hoop hebben gevestigd, kan niets voor hen doen (2Kn 6:24-27). Ten slotte worden ze verstoten, weg uit het beloofde land en worden ze gebracht naar een vreemd land. Daar zullen ze andere goden dienen. Ook in het land van hun gevangenschap zullen ze geen rust hebben. Ze zullen een voorwerp van spot zijn (1Kn 9:7; Jr 24:9).
Deze bundel plagen zien we zich ook in de christenheid aftekenen. Afwijking van de Heer, van het Woord van God, zal leiden tot waanzin. De onzinnigste oplossingen worden aangedragen om uit een situatie te geraken waarin Gods volk door eigen ontrouw is terechtgekomen. Afwijking van Gods Woord brengt haat in de meest intieme betrekkingen. Verhoudingen in gezinnen en families gaan stuk. Het gebeurt voor hun ogen, maar ze zijn niet in staat het tij te keren. Vervolgens worden andere goden gediend. In plaats van terug te keren naar God en Zijn Woord neemt men de toevlucht tot het paranormale, waardoor ze een bespotting voor de wereld worden.
Verzen 35-37
Verlamming en wegvoering
De ziekten van Dt 28:27 doen in Dt 28:35 hun slopend werk “aan de knieën en aan de benen”. Gaan en staan worden hun onmogelijk gemaakt, terwijl er geen enkel zicht is op verbetering. Integendeel, de ziekte tast hun hele lichaam aan. Zelf kunnen ze niets, maar ook hun koning, op wie ze hun hoop hebben gevestigd, kan niets voor hen doen (2Kn 6:24-27). Ten slotte worden ze verstoten, weg uit het beloofde land en worden ze gebracht naar een vreemd land. Daar zullen ze andere goden dienen. Ook in het land van hun gevangenschap zullen ze geen rust hebben. Ze zullen een voorwerp van spot zijn (1Kn 9:7; Jr 24:9).
Deze bundel plagen zien we zich ook in de christenheid aftekenen. Afwijking van de Heer, van het Woord van God, zal leiden tot waanzin. De onzinnigste oplossingen worden aangedragen om uit een situatie te geraken waarin Gods volk door eigen ontrouw is terechtgekomen. Afwijking van Gods Woord brengt haat in de meest intieme betrekkingen. Verhoudingen in gezinnen en families gaan stuk. Het gebeurt voor hun ogen, maar ze zijn niet in staat het tij te keren. Vervolgens worden andere goden gediend. In plaats van terug te keren naar God en Zijn Woord neemt men de toevlucht tot het paranormale, waardoor ze een bespotting voor de wereld worden.
Verzen 38-44
Vloek over de oogsten
De eerste bundel plagen eindigt met de dood (Dt 28:26), de tweede met de wegvoering (Dt 28:36). In Dt 28:38 begint Mozes opnieuw met een volk dat zich bevindt in het land te midden van de zegeningen die ze bezitten. De vloek zal vallen op elk werk dat ze ondernemen om van de zegen van het land – koren, wijn en olie – te genieten (Hg 1:9-11). God gebruikt daarvoor onder andere “de worm” en “de sprinkhaan”. Alles waarvan ze enig resultaat verwachten, zal hen vreselijk teleurstellen.
Zelfs de gedachte dat dan misschien hun nakomelingen van hun arbeid zullen kunnen genieten, wordt hun niet gegund. Hun kinderen zullen worden weggevoerd. Israël zal steeds armer worden, steeds verder wegzinken. De vreemdeling krijgt daardoor de kans zich boven Israël te verheffen. Israël zal van de gunst van de vreemdeling afhankelijk worden. Hierdoor zal het tegendeel van de Dt 28:12-13 gebeuren.
Afwijking van God en Zijn Woord levert nooit op wat ervan wordt verwacht. Integendeel, God heeft middelen die ervoor zorgen dat de verwachte opbrengst verloren gaat. Ondanks alle inspanning die geleverd wordt, zal die niet genoten worden.
Over Wie de Heer Jezus – van Wie het zaad van de akker een beeld is (Jh 12:24) – naar Gods gedachten is, wordt niets gehoord als Gods Woord wordt vervangen door een woord van mensen. Echte vreugde – waarvan de wijn spreekt (Ri 9:13) – wordt niet genoten als alleen aards plezier wordt gezocht. Het werk van de Heilige Geest – Die in de olie wordt voorgesteld (1Jh 2:20) – vindt niet plaats als van vleselijke middelen gebruik wordt gemaakt om Gods zegen te krijgen.
De nakomelingen, die we kunnen toepassen op de geestelijke voortbrengselen, zullen geen lang leven in het land van God beschoren zijn. De geestelijke producten van eigen inspanning zullen in de wereld terechtkomen, want daar horen ze thuis.
Verzen 38-44
Vloek over de oogsten
De eerste bundel plagen eindigt met de dood (Dt 28:26), de tweede met de wegvoering (Dt 28:36). In Dt 28:38 begint Mozes opnieuw met een volk dat zich bevindt in het land te midden van de zegeningen die ze bezitten. De vloek zal vallen op elk werk dat ze ondernemen om van de zegen van het land – koren, wijn en olie – te genieten (Hg 1:9-11). God gebruikt daarvoor onder andere “de worm” en “de sprinkhaan”. Alles waarvan ze enig resultaat verwachten, zal hen vreselijk teleurstellen.
Zelfs de gedachte dat dan misschien hun nakomelingen van hun arbeid zullen kunnen genieten, wordt hun niet gegund. Hun kinderen zullen worden weggevoerd. Israël zal steeds armer worden, steeds verder wegzinken. De vreemdeling krijgt daardoor de kans zich boven Israël te verheffen. Israël zal van de gunst van de vreemdeling afhankelijk worden. Hierdoor zal het tegendeel van de Dt 28:12-13 gebeuren.
Afwijking van God en Zijn Woord levert nooit op wat ervan wordt verwacht. Integendeel, God heeft middelen die ervoor zorgen dat de verwachte opbrengst verloren gaat. Ondanks alle inspanning die geleverd wordt, zal die niet genoten worden.
Over Wie de Heer Jezus – van Wie het zaad van de akker een beeld is (Jh 12:24) – naar Gods gedachten is, wordt niets gehoord als Gods Woord wordt vervangen door een woord van mensen. Echte vreugde – waarvan de wijn spreekt (Ri 9:13) – wordt niet genoten als alleen aards plezier wordt gezocht. Het werk van de Heilige Geest – Die in de olie wordt voorgesteld (1Jh 2:20) – vindt niet plaats als van vleselijke middelen gebruik wordt gemaakt om Gods zegen te krijgen.
De nakomelingen, die we kunnen toepassen op de geestelijke voortbrengselen, zullen geen lang leven in het land van God beschoren zijn. De geestelijke producten van eigen inspanning zullen in de wereld terechtkomen, want daar horen ze thuis.
Verzen 45-46
De reden van de vervloekingen
Deze woorden van Mozes vormen nog niet de afsluiting van zijn rede, maar hij last als het ware een korte pauze in. Na drie bundels van dreigingen, die waarschuwingen zijn om niet af te wijken, verwijst hij met deze verzen terug naar Dt 28:15. Daar is hij begonnen met het aanzeggen van de vervloekingen. Door er hier tussendoor nog eens op te wijzen benadrukt hij de ernstige gevolgen van ongehoorzaamheid. De toon wordt nu ook dreigender. In Dt 28:15 zegt hij nog: “Als u de stem van de HEERE, uw God, niet gehoorzaam bent”. Daar is het nog voorwaardelijk. Nu zegt hij: “Omdat u de stem van de HEERE, uw God, niet gehoorzaam geweest bent.” Hier is het een feit.
Hij voegt eraan toe dat de vervloekingen “tot een teken en een wonder zijn, tot in eeuwigheid”. Ze dienen tot verbazing en ontzetting door hun grootte en verschrikkelijkheid, waarin het volk het bovennatuurlijke ingrijpen van God moet herkennen. Tot in eeuwigheid zal het goddeloze volk de oorsprong en rechtvaardigheid van het oordeel erkennen. Dit doet niets af aan het feit dat God niet het hele volk zal oordelen. God zal Zijn beloften aan een overblijfsel naar de verkiezing van de genade waarmaken (Js 10:22; Rm 11:5).
Verzen 45-46
De reden van de vervloekingen
Deze woorden van Mozes vormen nog niet de afsluiting van zijn rede, maar hij last als het ware een korte pauze in. Na drie bundels van dreigingen, die waarschuwingen zijn om niet af te wijken, verwijst hij met deze verzen terug naar Dt 28:15. Daar is hij begonnen met het aanzeggen van de vervloekingen. Door er hier tussendoor nog eens op te wijzen benadrukt hij de ernstige gevolgen van ongehoorzaamheid. De toon wordt nu ook dreigender. In Dt 28:15 zegt hij nog: “Als u de stem van de HEERE, uw God, niet gehoorzaam bent”. Daar is het nog voorwaardelijk. Nu zegt hij: “Omdat u de stem van de HEERE, uw God, niet gehoorzaam geweest bent.” Hier is het een feit.
Hij voegt eraan toe dat de vervloekingen “tot een teken en een wonder zijn, tot in eeuwigheid”. Ze dienen tot verbazing en ontzetting door hun grootte en verschrikkelijkheid, waarin het volk het bovennatuurlijke ingrijpen van God moet herkennen. Tot in eeuwigheid zal het goddeloze volk de oorsprong en rechtvaardigheid van het oordeel erkennen. Dit doet niets af aan het feit dat God niet het hele volk zal oordelen. God zal Zijn beloften aan een overblijfsel naar de verkiezing van de genade waarmaken (Js 10:22; Rm 11:5).
Verzen 47-57
Onder de wreedste vijanden
In de voorgaande bundels plagen is de vloek geplaatst aan alle kanten en op alle terreinen van het leven. Liefde voor zijn volk brengt Mozes ertoe om een nog afschrikwekkender beeld te schilderen, opdat het volk toch maar gehoorzaam aan Gods geboden zal blijven.
De HEERE heeft Zijn volk zegen in overvloed geschonken. Dat kan niet anders dan aanleiding zijn om Hem met “blijdschap en hartelijke vreugde” (Dt 28:47) te dienen. Als dat niet gebeurt, is dat de grofste vorm van ondankbaarheid. God kan dan niet anders dan Zijn volk overgeven aan de wreedste onderdrukking.
Bij “een volk van ver weg” (Dt 28:49) kunnen we denken aan de Assyriërs, de Babyloniërs of de Chaldeeën en de Romeinen. Alle drie hebben ze Jeruzalem veel kwaad aangedaan. In deze verzen lijkt het meer te gaan om de onderdrukking door de Romeinen – het is veelzeggend dat zij een arend (Dt 28:49) in hun vaandel hebben! –, terwijl de voorgaande verzen meer de Chaldeeër als vijand beschrijven.
De Dt 28:52-57 gaan over de belegering van Jeruzalem en beschrijven verbijsterende, onwezenlijke taferelen. Voorname, verwende vrouwen van Jeruzalem die zich in betere tijden hebben laten dragen – “die [nog] nooit getracht heeft haar voetzool op de aarde te zetten” –, zullen elke natuurlijke liefde voor hun kinderen kwijtraken en veranderen in monsters met een onmenselijk, beestachtig gedrag. In hun onbeschrijflijke nood nemen zij niet de toevlucht tot God, maar tot het laagst denkbare: het eten van hun eigen kinderen (Kl 4:10; 2Kn 6:28-29). Tot deze diepe verdorvenheid voert de ongehoorzaamheid aan God.
Verzen 47-57
Onder de wreedste vijanden
In de voorgaande bundels plagen is de vloek geplaatst aan alle kanten en op alle terreinen van het leven. Liefde voor zijn volk brengt Mozes ertoe om een nog afschrikwekkender beeld te schilderen, opdat het volk toch maar gehoorzaam aan Gods geboden zal blijven.
De HEERE heeft Zijn volk zegen in overvloed geschonken. Dat kan niet anders dan aanleiding zijn om Hem met “blijdschap en hartelijke vreugde” (Dt 28:47) te dienen. Als dat niet gebeurt, is dat de grofste vorm van ondankbaarheid. God kan dan niet anders dan Zijn volk overgeven aan de wreedste onderdrukking.
Bij “een volk van ver weg” (Dt 28:49) kunnen we denken aan de Assyriërs, de Babyloniërs of de Chaldeeën en de Romeinen. Alle drie hebben ze Jeruzalem veel kwaad aangedaan. In deze verzen lijkt het meer te gaan om de onderdrukking door de Romeinen – het is veelzeggend dat zij een arend (Dt 28:49) in hun vaandel hebben! –, terwijl de voorgaande verzen meer de Chaldeeër als vijand beschrijven.
De Dt 28:52-57 gaan over de belegering van Jeruzalem en beschrijven verbijsterende, onwezenlijke taferelen. Voorname, verwende vrouwen van Jeruzalem die zich in betere tijden hebben laten dragen – “die [nog] nooit getracht heeft haar voetzool op de aarde te zetten” –, zullen elke natuurlijke liefde voor hun kinderen kwijtraken en veranderen in monsters met een onmenselijk, beestachtig gedrag. In hun onbeschrijflijke nood nemen zij niet de toevlucht tot God, maar tot het laagst denkbare: het eten van hun eigen kinderen (Kl 4:10; 2Kn 6:28-29). Tot deze diepe verdorvenheid voert de ongehoorzaamheid aan God.
Verzen 58-68
De volle maat van Gods vloek
Deze verzen gaan over de woorden van “dit boek” en de Naam van de HEERE God (Dt 28:58). Het hele boek Deuteronomium is een enthousiaste lofrede op het land. Maar God zegt in Dt 28:63 dat Hij Zich erover zal verblijden het volk uit het land weg te rukken als zij niet trouw blijven aan Hem en Zijn Woord. Zo is als het ware de christenheid in ballingschap gegaan omdat zij haar hemelse positie niet heeft bewaard en aards gericht is geworden. Het innemen van een uiterlijke positie is nooit een garantie om bij de waarheid te blijven.
In het vasthouden van de woorden van dit boek en het vasthouden of vrezen van de Naam is alles samengevat wat nodig is om de zegeningen te kunnen genieten. Waar deze twee dingen worden losgelaten, verliest het volk van God zijn plaats in het land en de plaats die God uitgekozen heeft om Zijn Naam daar te doen wonen. Voor ons betekent dit het verlies van ons hemelse standpunt en het verlies van de plaats waar de Heer Jezus de Zijnen rondom Zich, tot Zijn Naam, vergadert.
De tot hiertoe beschreven taferelen van ongeëvenaarde nood zullen nog niet het einde van de ellende zijn als het volk zich niet laat waarschuwen. God zal de volle maat van de vloek over Zijn volk doen komen. Niets zal hen bespaard blijven. Dat de voorgaande rampen en plagen nog niet het einde betekenden, getuigt van Gods volharding om al het mogelijke te doen Zijn volk tot Zich te doen terugkeren. Pas als er geen enkele hoop op bekering meer is, velt Hij het definitieve oordeel. Daarbij behoudt Hij Zich toch nog weer het recht voor om op grond van de verkiezing naar genade een overblijfsel te sparen.
Altijd zal er angst zijn voor de komende dag (Dt 28:67). Ook de nacht biedt geen rust. Voor de nacht is men net zo bang (vgl. Jb 7:4; Ps 91:5-6). De angst ontstaat niet alleen vanwege het schouwspel dat hun ogen zien, maar ook door de vrees van het hart. Anders gezegd: niet alleen werkelijke gevaren zullen hun angst aanjagen, maar ook denkbeeldige of ingebeelde gevaren. Als men ertoe komt om een onderzoek in te stellen naar de oorzaken van de angst, dan blijken ze dikwijls slechts de schepselen van de verbeelding te zijn.
Zoals de bevrijding uit de slavernij van Egypte te vergelijken is met de geboorte van het volk, zo is de terugkeer in de slavernij te vergelijken met de dood ervan. Niemand zal iets bruikbaars in hen zien en er ook maar een cent voor over hebben om hen te bezitten. Het duidt een toestand van volledige verachting en verwerping aan.
Verzen 58-68
De volle maat van Gods vloek
Deze verzen gaan over de woorden van “dit boek” en de Naam van de HEERE God (Dt 28:58). Het hele boek Deuteronomium is een enthousiaste lofrede op het land. Maar God zegt in Dt 28:63 dat Hij Zich erover zal verblijden het volk uit het land weg te rukken als zij niet trouw blijven aan Hem en Zijn Woord. Zo is als het ware de christenheid in ballingschap gegaan omdat zij haar hemelse positie niet heeft bewaard en aards gericht is geworden. Het innemen van een uiterlijke positie is nooit een garantie om bij de waarheid te blijven.
In het vasthouden van de woorden van dit boek en het vasthouden of vrezen van de Naam is alles samengevat wat nodig is om de zegeningen te kunnen genieten. Waar deze twee dingen worden losgelaten, verliest het volk van God zijn plaats in het land en de plaats die God uitgekozen heeft om Zijn Naam daar te doen wonen. Voor ons betekent dit het verlies van ons hemelse standpunt en het verlies van de plaats waar de Heer Jezus de Zijnen rondom Zich, tot Zijn Naam, vergadert.
De tot hiertoe beschreven taferelen van ongeëvenaarde nood zullen nog niet het einde van de ellende zijn als het volk zich niet laat waarschuwen. God zal de volle maat van de vloek over Zijn volk doen komen. Niets zal hen bespaard blijven. Dat de voorgaande rampen en plagen nog niet het einde betekenden, getuigt van Gods volharding om al het mogelijke te doen Zijn volk tot Zich te doen terugkeren. Pas als er geen enkele hoop op bekering meer is, velt Hij het definitieve oordeel. Daarbij behoudt Hij Zich toch nog weer het recht voor om op grond van de verkiezing naar genade een overblijfsel te sparen.
Altijd zal er angst zijn voor de komende dag (Dt 28:67). Ook de nacht biedt geen rust. Voor de nacht is men net zo bang (vgl. Jb 7:4; Ps 91:5-6). De angst ontstaat niet alleen vanwege het schouwspel dat hun ogen zien, maar ook door de vrees van het hart. Anders gezegd: niet alleen werkelijke gevaren zullen hun angst aanjagen, maar ook denkbeeldige of ingebeelde gevaren. Als men ertoe komt om een onderzoek in te stellen naar de oorzaken van de angst, dan blijken ze dikwijls slechts de schepselen van de verbeelding te zijn.
Zoals de bevrijding uit de slavernij van Egypte te vergelijken is met de geboorte van het volk, zo is de terugkeer in de slavernij te vergelijken met de dood ervan. Niemand zal iets bruikbaars in hen zien en er ook maar een cent voor over hebben om hen te bezitten. Het duidt een toestand van volledige verachting en verwerping aan.