Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
2 Kronieken 9

Kingcomments op de hele BijbelKingcomments

Search for…
Enter query below:

Verzen 1-12

De koningin van Sjeba


In dit hoofdstuk zien we, naar de woorden van de Heer Jezus, “Salomo in al zijn heerlijkheid” (Mt 6:29). Alle koningen van de aarde komen naar Salomo toe om hun schatten aan hem te brengen (2Kr 9:23-24). Een voorbeeld daarvan zien we in de koningin van Sjeba. Net als zij, zullen in het vrederijk in de toekomst alle koningen bijdragen aan de heerlijkheid van de Koning Die God heeft verkozen (Js 66:18b-19).

De koningin van Sjeba komt vanwege de roep die van Salomo´s heerlijkheid is uitgegaan. Ze verlaat haar land en komt naar Gods woonplaats, Jeruzalem. Ze komt naar Salomo met vragen en met rijkdom. De raadsels die zij heeft, zijn de raadsels van het leven; ze hebben te maken met de diepste levensvragen. Het lijkt erop dat ze nog van niemand een bevredigend antwoord op haar vragen heeft gekregen. Nu komt ze om Salomo daarmee op de proef te stellen. Ze wil weten of hij werkelijk zo wijs is als van hem wordt beweerd. Ze spreekt met hem over alles wat zij op haar hart heeft.

Alleen de wijsheid van God, die in Salomo is, heeft een antwoord op haar raadsels en op wat zij op haar hart heeft. Zo zien we in de evangeliën dat de Heer Jezus met volmaakte wijsheid weet te antwoorden op alle vragen die Hem worden gesteld, waaronder ook strikvragen (Mt 22:15). Hij heeft niets voor hen verborgen gehouden (Jh 18:20; vgl. Hd 20:27).

Er volgt een zevenvoudige opsomming van de heerlijkheid van Salomo die de koningin ziet en waarvan ze diep onder de indruk komt (2Kr 9:3-4). Zij realiseert zich dat de bron van al die heerlijkheid God Zelf is. Zo mogen wij vandaag onze Heer Jezus zien en bewonderen. De koningin van Sjeba ziet:
1. “De wijsheid van Salomo” (2Kr 9:3). Wij zien Christus, Die voor ons Gods wijsheid is in verbinding met het kruis (1Ko 1:24; 30). In Christus zijn voor de gemeente “al de schatten van de wijsheid en kennis verborgen” (Ko 2:3). De gemeente toont Christus als de veelvoudige wijsheid van God (Ef 3:10); Hij is de wijsheid van boven (Jk 3:15; 17).
2. “Het huis dat hij had gebouwd” (2Kr 9:3). Wij zien de gemeente als de tempel, de woonplaats van God in de tegenwoordige tijd en tot in eeuwigheid (Ef 2:21-22; Hb 3:6). Het is Gods bedoeling dat wij dit huis vertonen en erover vertellen (vgl. Ez 43:10).
3. “Het voedsel op zijn tafel” (2Kr 9:4). De tafel is een beeld van de plaats van gemeenschap met Hem en wat daarin te genieten is. Het voedsel is een beeld van Christus (Jh 6:35).
4. “Hoe zijn dienaren aanzaten” (2Kr 9:4). Dit betreft zijn ministers, de hoogste ambtenaren, die met hem aan zijn tafel aanzitten. Een voorbeeld zien we bij Mefiboseth aan de tafel bij David. Mefiboseth was geen minister, maar genoot toch het grote voorrecht om op die plaats te zijn om gemeenschappelijk met David de maaltijd te gebruiken (2Sm 9:10b; 13). Voor ons ziet het op gemeenschap met de Vader en de Zoon (1Jh 1:3).
5. “Hoe zijn bedienden klaarstonden, hun kleding” (2Kr 9:4). Zo moeten wij klaarstaan om de Heer Jezus te dienen. Daartoe zijn wij geroepen. Wij mogen de dienst doen met wat Hij ons heeft toevertrouwd. Dat wij Hem mogen dienen, is iets om dankbaar voor te zijn. Hij geeft ieder van de Zijnen een taak om voor Hem uit te oefenen.
Ook in de kleding van de bedienden komt zijn rijkdom tot uiting. Wie de nederigste dienst verricht, wie het eenvoudigste werk doet, is als een vorst gekleed. Kleding wil zeggen dat we Christus hebben aangedaan en Hem in ons gedrag vertonen (Gl 3:27; Ef 4:24).
6. ”Zijn schenkers en hun kleding” (2Kr 9:4). De schenker dient rechtstreeks de koning. Het ziet op de vreugde die wij als gelovigen voor de Heer zijn als we Hem dienen (Js 65:19; Zf 3:17). Daarmee is ook onze waardigheid verbonden, die in de kleding tot uiting komt (zie het vorige punt).
7. “Zijn bovenvertrek, waar hij naar het huis van de HEERE ging” (2Kr 9:4) om daar zijn brandoffers te brengen. Salomo is de priester van zijn volk. De Heer Jezus is in het midden van de gemeente niet alleen om onze aanbidding in ontvangst te nemen, maar Hij heft Zelf de lofzang aan tot eer van God (Ps 22:23; Hb 2:12b). Hij zingt God lof in het midden van de gemeente, Hij is de grote Priester (Hb 10:21), Hij is de mond van de samengekomen gemeente. Wij brengen onze offers door Hem aan God, Hij leidt de eredienst.

Ze heeft met haar ogen gezien wat ze in haar land had gehoord. We kunnen, zoals zij, “een gerucht” horen door wat ons wordt verteld en daarvan onder de indruk komen. Maar als we de werkelijkheid zien, overtreft het alles wat we hebben gehoord. Ook is pas een werkelijke waardering mogelijk als we van nabij hebben leren kennen waarover we hebben gehoord en er op die manier deel aan krijgen. De woorden die ze heeft gehoord, konden niet alle heerlijkheid bevatten die zij nu ziet. Na horen komt zien, dat is groei. Deze groei zien we bij de koningin van Sjeba (2Kr 9:5-6). Wij moeten ook horen, komen en zien (Jh 1:40).

Ze is ook een goed waarneemster met een goed beoordelingsvermogen. Ze spreekt in 2Kr 9:7 over “mannen” en over “dienaren”. ‘Mannen’ ziet op volwassenheid, volgroeid in inzicht; ‘dienaren’ ziet op onderworpenheid.

Nadat ze over Salomo’s mannen en dienaren heeft gesproken, spreekt ze over de HEERE Zelf (2Kr 9:8). Ze merkt op dat de HEERE vanwege Zijn behagen in Salomo hem als koning op Zijn troon heeft gezet. Salomo's troon is de troon van de HEERE. Ze merkt ook op dat Gods liefde voor Zijn volk tot uiting komt in het feit dat Hij een koning als Salomo aan Zijn volk heeft gegeven. Zo zal de regering van de Heer Jezus over Israël een speciaal bewijs van de liefde van God voor Zijn aardse volk zijn. Tevens is dit een prachtig beeld van Gods liefde voor de gemeente. God heeft de gemeente zo lief, dat Hij de Heer Jezus, in Zijn hoedanigheid van Hoofd boven alles, aan haar heeft gegeven (Ef 1:22).

De koningin van Sjeba geeft Salomo een enorm geschenk aan goud en edelstenen, evenals zeer zeldzame specerijen die daardoor ook een enorme waarde vertegenwoordigen (2Kr 9:9). Het zijn typen van de waardering die iemand heeft voor de Heer Jezus, nadat hij Zijn grote heerlijkheid heeft gezien en daar diep van onder de indruk is gekomen. Het hart is er helemaal door overweldigd en zal dat ook uiten. De specerijen stellen de unieke geur van Christus voor die door gelovigen wordt verspreid voor wie Christus alles is.

Aan de gaven van de koningin worden nog andere gaven toegevoegd (2Kr 9:10), aangedragen door “de dienaren van Hiram en de dienaren van Salomo” (vgl. Op 21:24; 26). Van de toegevoegde gaven gebruikt Salomo het sandelhout om daar “traptreden” van te maken zowel voor het huis van de HEERE als voor zijn eigen huis. Dat wijst op het aanbrengen van mogelijkheden om op te gaan naar de hogere dingen, de dingen van de hemel, van Christus en van God. In dit verband zal een bestudering van de ‘trappenliederen’ (Psalmen 121-134) ook goed passen.

Het maken van deze traptreden stelt voor dat we worden geholpen om te zoeken naar de dingen die boven zijn en die te bedenken, omdat Christus daar is (Ko 3:1-2). Die hulp wordt ons gegeven door middel van gaven die de Heer aan Zijn gemeente heeft gegeven. Als we daarvan gebruikmaken, zal dat ons instrumenten in de hand geven en ons zangers maken, zodat we in welluidende klanken de roem van Christus bezingen. Dat zal geen loutere herhaling zijn van wat anderen hebben uitgesproken, maar zal uniek in zijn uiting en beleving zijn, iets wat “nooit eerder gezien” is. Als wij voortdurend de dingen zoeken die boven zijn, zullen we steeds meer zien van de heerlijkheid van Christus en dat uiten in onze dankzegging.

De koningin van Sjeba krijgt van Salomo alles waar ze om vraagt. Wat ze krijgt, is meer dan wat zij Salomo heeft gegeven. Zo doet de Heer ook met ons. Als wij aan Hem geven wat wij aan rijkdommen in Hem hebben gezien, zal Hij ons nog overvloediger zegenen. Na het ontvangen van al de rijkdommen van Salomo keert ze naar haar land terug. Daar kan ze vertellen wat ze heeft gezien en laten zien wat ze heeft gekregen. Dat geldt ook voor ons. Rijk gezegend mogen we de wereld ingaan en daar vertellen over de Heer Jezus en hoe rijk we geworden zijn in Hem.

Verzen 1-12

De koningin van Sjeba


In dit hoofdstuk zien we, naar de woorden van de Heer Jezus, “Salomo in al zijn heerlijkheid” (Mt 6:29). Alle koningen van de aarde komen naar Salomo toe om hun schatten aan hem te brengen (2Kr 9:23-24). Een voorbeeld daarvan zien we in de koningin van Sjeba. Net als zij, zullen in het vrederijk in de toekomst alle koningen bijdragen aan de heerlijkheid van de Koning Die God heeft verkozen (Js 66:18b-19).

De koningin van Sjeba komt vanwege de roep die van Salomo´s heerlijkheid is uitgegaan. Ze verlaat haar land en komt naar Gods woonplaats, Jeruzalem. Ze komt naar Salomo met vragen en met rijkdom. De raadsels die zij heeft, zijn de raadsels van het leven; ze hebben te maken met de diepste levensvragen. Het lijkt erop dat ze nog van niemand een bevredigend antwoord op haar vragen heeft gekregen. Nu komt ze om Salomo daarmee op de proef te stellen. Ze wil weten of hij werkelijk zo wijs is als van hem wordt beweerd. Ze spreekt met hem over alles wat zij op haar hart heeft.

Alleen de wijsheid van God, die in Salomo is, heeft een antwoord op haar raadsels en op wat zij op haar hart heeft. Zo zien we in de evangeliën dat de Heer Jezus met volmaakte wijsheid weet te antwoorden op alle vragen die Hem worden gesteld, waaronder ook strikvragen (Mt 22:15). Hij heeft niets voor hen verborgen gehouden (Jh 18:20; vgl. Hd 20:27).

Er volgt een zevenvoudige opsomming van de heerlijkheid van Salomo die de koningin ziet en waarvan ze diep onder de indruk komt (2Kr 9:3-4). Zij realiseert zich dat de bron van al die heerlijkheid God Zelf is. Zo mogen wij vandaag onze Heer Jezus zien en bewonderen. De koningin van Sjeba ziet:
1. “De wijsheid van Salomo” (2Kr 9:3). Wij zien Christus, Die voor ons Gods wijsheid is in verbinding met het kruis (1Ko 1:24; 30). In Christus zijn voor de gemeente “al de schatten van de wijsheid en kennis verborgen” (Ko 2:3). De gemeente toont Christus als de veelvoudige wijsheid van God (Ef 3:10); Hij is de wijsheid van boven (Jk 3:15; 17).
2. “Het huis dat hij had gebouwd” (2Kr 9:3). Wij zien de gemeente als de tempel, de woonplaats van God in de tegenwoordige tijd en tot in eeuwigheid (Ef 2:21-22; Hb 3:6). Het is Gods bedoeling dat wij dit huis vertonen en erover vertellen (vgl. Ez 43:10).
3. “Het voedsel op zijn tafel” (2Kr 9:4). De tafel is een beeld van de plaats van gemeenschap met Hem en wat daarin te genieten is. Het voedsel is een beeld van Christus (Jh 6:35).
4. “Hoe zijn dienaren aanzaten” (2Kr 9:4). Dit betreft zijn ministers, de hoogste ambtenaren, die met hem aan zijn tafel aanzitten. Een voorbeeld zien we bij Mefiboseth aan de tafel bij David. Mefiboseth was geen minister, maar genoot toch het grote voorrecht om op die plaats te zijn om gemeenschappelijk met David de maaltijd te gebruiken (2Sm 9:10b; 13). Voor ons ziet het op gemeenschap met de Vader en de Zoon (1Jh 1:3).
5. “Hoe zijn bedienden klaarstonden, hun kleding” (2Kr 9:4). Zo moeten wij klaarstaan om de Heer Jezus te dienen. Daartoe zijn wij geroepen. Wij mogen de dienst doen met wat Hij ons heeft toevertrouwd. Dat wij Hem mogen dienen, is iets om dankbaar voor te zijn. Hij geeft ieder van de Zijnen een taak om voor Hem uit te oefenen.
Ook in de kleding van de bedienden komt zijn rijkdom tot uiting. Wie de nederigste dienst verricht, wie het eenvoudigste werk doet, is als een vorst gekleed. Kleding wil zeggen dat we Christus hebben aangedaan en Hem in ons gedrag vertonen (Gl 3:27; Ef 4:24).
6. ”Zijn schenkers en hun kleding” (2Kr 9:4). De schenker dient rechtstreeks de koning. Het ziet op de vreugde die wij als gelovigen voor de Heer zijn als we Hem dienen (Js 65:19; Zf 3:17). Daarmee is ook onze waardigheid verbonden, die in de kleding tot uiting komt (zie het vorige punt).
7. “Zijn bovenvertrek, waar hij naar het huis van de HEERE ging” (2Kr 9:4) om daar zijn brandoffers te brengen. Salomo is de priester van zijn volk. De Heer Jezus is in het midden van de gemeente niet alleen om onze aanbidding in ontvangst te nemen, maar Hij heft Zelf de lofzang aan tot eer van God (Ps 22:23; Hb 2:12b). Hij zingt God lof in het midden van de gemeente, Hij is de grote Priester (Hb 10:21), Hij is de mond van de samengekomen gemeente. Wij brengen onze offers door Hem aan God, Hij leidt de eredienst.

Ze heeft met haar ogen gezien wat ze in haar land had gehoord. We kunnen, zoals zij, “een gerucht” horen door wat ons wordt verteld en daarvan onder de indruk komen. Maar als we de werkelijkheid zien, overtreft het alles wat we hebben gehoord. Ook is pas een werkelijke waardering mogelijk als we van nabij hebben leren kennen waarover we hebben gehoord en er op die manier deel aan krijgen. De woorden die ze heeft gehoord, konden niet alle heerlijkheid bevatten die zij nu ziet. Na horen komt zien, dat is groei. Deze groei zien we bij de koningin van Sjeba (2Kr 9:5-6). Wij moeten ook horen, komen en zien (Jh 1:40).

Ze is ook een goed waarneemster met een goed beoordelingsvermogen. Ze spreekt in 2Kr 9:7 over “mannen” en over “dienaren”. ‘Mannen’ ziet op volwassenheid, volgroeid in inzicht; ‘dienaren’ ziet op onderworpenheid.

Nadat ze over Salomo’s mannen en dienaren heeft gesproken, spreekt ze over de HEERE Zelf (2Kr 9:8). Ze merkt op dat de HEERE vanwege Zijn behagen in Salomo hem als koning op Zijn troon heeft gezet. Salomo's troon is de troon van de HEERE. Ze merkt ook op dat Gods liefde voor Zijn volk tot uiting komt in het feit dat Hij een koning als Salomo aan Zijn volk heeft gegeven. Zo zal de regering van de Heer Jezus over Israël een speciaal bewijs van de liefde van God voor Zijn aardse volk zijn. Tevens is dit een prachtig beeld van Gods liefde voor de gemeente. God heeft de gemeente zo lief, dat Hij de Heer Jezus, in Zijn hoedanigheid van Hoofd boven alles, aan haar heeft gegeven (Ef 1:22).

De koningin van Sjeba geeft Salomo een enorm geschenk aan goud en edelstenen, evenals zeer zeldzame specerijen die daardoor ook een enorme waarde vertegenwoordigen (2Kr 9:9). Het zijn typen van de waardering die iemand heeft voor de Heer Jezus, nadat hij Zijn grote heerlijkheid heeft gezien en daar diep van onder de indruk is gekomen. Het hart is er helemaal door overweldigd en zal dat ook uiten. De specerijen stellen de unieke geur van Christus voor die door gelovigen wordt verspreid voor wie Christus alles is.

Aan de gaven van de koningin worden nog andere gaven toegevoegd (2Kr 9:10), aangedragen door “de dienaren van Hiram en de dienaren van Salomo” (vgl. Op 21:24; 26). Van de toegevoegde gaven gebruikt Salomo het sandelhout om daar “traptreden” van te maken zowel voor het huis van de HEERE als voor zijn eigen huis. Dat wijst op het aanbrengen van mogelijkheden om op te gaan naar de hogere dingen, de dingen van de hemel, van Christus en van God. In dit verband zal een bestudering van de ‘trappenliederen’ (Psalmen 121-134) ook goed passen.

Het maken van deze traptreden stelt voor dat we worden geholpen om te zoeken naar de dingen die boven zijn en die te bedenken, omdat Christus daar is (Ko 3:1-2). Die hulp wordt ons gegeven door middel van gaven die de Heer aan Zijn gemeente heeft gegeven. Als we daarvan gebruikmaken, zal dat ons instrumenten in de hand geven en ons zangers maken, zodat we in welluidende klanken de roem van Christus bezingen. Dat zal geen loutere herhaling zijn van wat anderen hebben uitgesproken, maar zal uniek in zijn uiting en beleving zijn, iets wat “nooit eerder gezien” is. Als wij voortdurend de dingen zoeken die boven zijn, zullen we steeds meer zien van de heerlijkheid van Christus en dat uiten in onze dankzegging.

De koningin van Sjeba krijgt van Salomo alles waar ze om vraagt. Wat ze krijgt, is meer dan wat zij Salomo heeft gegeven. Zo doet de Heer ook met ons. Als wij aan Hem geven wat wij aan rijkdommen in Hem hebben gezien, zal Hij ons nog overvloediger zegenen. Na het ontvangen van al de rijkdommen van Salomo keert ze naar haar land terug. Daar kan ze vertellen wat ze heeft gezien en laten zien wat ze heeft gekregen. Dat geldt ook voor ons. Rijk gezegend mogen we de wereld ingaan en daar vertellen over de Heer Jezus en hoe rijk we geworden zijn in Hem.

Verzen 13-28

Rijkdom van Salomo


Salomo krijgt jaarlijks liefst zeshonderdzesenzestig talent goud binnen (2Kr 9:13). Daarnaast heeft hij ook inkomsten door handel en inkomsten van geschenken van “alle koningen van Arabië” (2Kr 9:14). Ook landvoogden leveren hun bijdrage aan de inkomsten van Salomo. De rijkdom van Salomo is enorm, maar niet compleet. Dat kunnen we afleiden uit het gewicht aan goud dat in één jaar voor hem binnenkomt, namelijk zeshonderdzesenzestig talent. Dit getal is “[het] getal van een mens” (Op 13:18) en wijst op zwakheid, terwijl het getal zeven volmaaktheid aangeeft.

Van het goud maakt Salomo grote en kleine schilden (2Kr 9:15-16). De grote schilden beschermen het hele lichaam, de kleine schilden worden verondersteld als statussymbool te dienen. In totaal maakt hij vijfhonderd schilden met een gezamenlijk gewicht van ongeveer vierentwintighonderd kilo goud. Salomo legt alle schilden in “het huis van het Woud van de Libanon”, waardoor dat huis verandert in een vesting (vgl. Js 22:8).

We kunnen wel zeggen dat de troon de climax vormt van de hele beschrijving van Salomo’s heerlijkheid (2Kr 9:17-19). Het is een indrukwekkende troon. Er is een zevenvoudige opgang, waarbij de troon op de zevende trede staat. De leeuwen symboliseren zijn koninklijke majesteit.

Het woord dat met “voetbank” (2Kr 9:18) is vertaald, is een moeilijk te vertalen woord. Het woord heeft waarschijnlijk betrekking op iets wat te maken heeft met het schaap of het lam. Dat verbindt het lam met de leeuw. Dat brengt tot de gedachte die we ook in Openbaring 5 vinden. Daar wordt de blik van Johannes van de leeuw (Op 5:5) gericht op het Lam (Op 5:6a). Het Lam laat de weg zien waarlangs Hij tot de troon is gekomen: door de weg van de dood.

De zes treden stellen de weg voor die het Lam is gegaan om op de troon plaats te kunnen nemen. De zevende trede is het Zich zetten op de troon. We kunnen hierbij denken aan de volgende ‘treden’:
1. De weg van het Lam is begonnen in de raad van God om te komen tot het koninkrijk van God.
2. De tweede stap of trede naar de troon is Zijn Menswording en de weg die Hij is gegaan als Mens op aarde.
3. De derde trede is Zijn dood. Ook die trede moest worden beklommen.
4. De vierde trede is Zijn opstanding.
5. De vijfde trede is Zijn verhoging aan de rechterhand van God.
6. De zesde trede is Zijn terugkeer naar de aarde, om hier
7. de zevende stap te zetten en te gaan zitten op de troon van Zijn heerlijkheid.

Om de onmetelijke, spreekwoordelijke rijkdom van Salomo te beschrijven wijst de kroniekschrijver op het gouden drinkgerei en de voorwerpen van bladgoud in het huis van het woud van de Libanon (2Kr 9:20). Dat er niets van zilver is, dat zilver zelfs als niets wordt geacht, verhoogt het beeld van de rijkdom van Salomo. Veel rijkdom komt uit Tarsis (2Kr 9:21).

Behalve rijk aan goud is Salomo ook rijk aan wijsheid. Die combinatie maakt hem “aanzienlijker dan alle koningen van de aarde” (2Kr 9:22). Alle koningen zoeken hem ook op vanwege zijn wijsheid (2Kr 9:23). Ze komen niet met lege handen (2Kr 9:24). Hun geschenken maken hem nog rijker.

Ook heeft Salomo een grote hoeveelheid stallen voor zijn vele paarden (2Kr 9:25). Hij heeft ook strijdwagens en twaalfduizend ruiters. Deze versterkingen legt hij in wagensteden en ook bij zichzelf in Jeruzalem. De omvang van zijn rijk, naar de belofte aan Abraham gedaan (Gn 15:18), wordt genoemd (2Kr 9:26). Er wordt nog eens met andere voorbeelden gewezen op Salomo’s grote rijkdom (2Kr 9:27), terwijl erop wordt gewezen dat de paarden voor het leger van Salomo worden aangevoerd uit Egypte “en al die landen” (2Kr 9:28). Het toont zijn opperheerschappij over alle koninkrijken. De grote wereldrijken zijn als het ware provincies in zijn rijk geworden.

Dat Salomo zoveel goud en paarden heeft, lijkt in strijd met de waarschuwing in de koningswet dat de koning juist niet veel goud moet nemen en ook niet veel paarden moet aanschaffen (Dt 17:16-17). Daar wordt ook gewaarschuwd tegen het nemen van veel vrouwen. Dit laatste vinden we hier niet, wel in 1 Koningen. Hier in 2 Kronieken moeten we het vermeerderen van goud en paarden dan ook niet zien als iets verkeerds, maar als een teken van zijn rijkdom en macht.

Verzen 13-28

Rijkdom van Salomo


Salomo krijgt jaarlijks liefst zeshonderdzesenzestig talent goud binnen (2Kr 9:13). Daarnaast heeft hij ook inkomsten door handel en inkomsten van geschenken van “alle koningen van Arabië” (2Kr 9:14). Ook landvoogden leveren hun bijdrage aan de inkomsten van Salomo. De rijkdom van Salomo is enorm, maar niet compleet. Dat kunnen we afleiden uit het gewicht aan goud dat in één jaar voor hem binnenkomt, namelijk zeshonderdzesenzestig talent. Dit getal is “[het] getal van een mens” (Op 13:18) en wijst op zwakheid, terwijl het getal zeven volmaaktheid aangeeft.

Van het goud maakt Salomo grote en kleine schilden (2Kr 9:15-16). De grote schilden beschermen het hele lichaam, de kleine schilden worden verondersteld als statussymbool te dienen. In totaal maakt hij vijfhonderd schilden met een gezamenlijk gewicht van ongeveer vierentwintighonderd kilo goud. Salomo legt alle schilden in “het huis van het Woud van de Libanon”, waardoor dat huis verandert in een vesting (vgl. Js 22:8).

We kunnen wel zeggen dat de troon de climax vormt van de hele beschrijving van Salomo’s heerlijkheid (2Kr 9:17-19). Het is een indrukwekkende troon. Er is een zevenvoudige opgang, waarbij de troon op de zevende trede staat. De leeuwen symboliseren zijn koninklijke majesteit.

Het woord dat met “voetbank” (2Kr 9:18) is vertaald, is een moeilijk te vertalen woord. Het woord heeft waarschijnlijk betrekking op iets wat te maken heeft met het schaap of het lam. Dat verbindt het lam met de leeuw. Dat brengt tot de gedachte die we ook in Openbaring 5 vinden. Daar wordt de blik van Johannes van de leeuw (Op 5:5) gericht op het Lam (Op 5:6a). Het Lam laat de weg zien waarlangs Hij tot de troon is gekomen: door de weg van de dood.

De zes treden stellen de weg voor die het Lam is gegaan om op de troon plaats te kunnen nemen. De zevende trede is het Zich zetten op de troon. We kunnen hierbij denken aan de volgende ‘treden’:
1. De weg van het Lam is begonnen in de raad van God om te komen tot het koninkrijk van God.
2. De tweede stap of trede naar de troon is Zijn Menswording en de weg die Hij is gegaan als Mens op aarde.
3. De derde trede is Zijn dood. Ook die trede moest worden beklommen.
4. De vierde trede is Zijn opstanding.
5. De vijfde trede is Zijn verhoging aan de rechterhand van God.
6. De zesde trede is Zijn terugkeer naar de aarde, om hier
7. de zevende stap te zetten en te gaan zitten op de troon van Zijn heerlijkheid.

Om de onmetelijke, spreekwoordelijke rijkdom van Salomo te beschrijven wijst de kroniekschrijver op het gouden drinkgerei en de voorwerpen van bladgoud in het huis van het woud van de Libanon (2Kr 9:20). Dat er niets van zilver is, dat zilver zelfs als niets wordt geacht, verhoogt het beeld van de rijkdom van Salomo. Veel rijkdom komt uit Tarsis (2Kr 9:21).

Behalve rijk aan goud is Salomo ook rijk aan wijsheid. Die combinatie maakt hem “aanzienlijker dan alle koningen van de aarde” (2Kr 9:22). Alle koningen zoeken hem ook op vanwege zijn wijsheid (2Kr 9:23). Ze komen niet met lege handen (2Kr 9:24). Hun geschenken maken hem nog rijker.

Ook heeft Salomo een grote hoeveelheid stallen voor zijn vele paarden (2Kr 9:25). Hij heeft ook strijdwagens en twaalfduizend ruiters. Deze versterkingen legt hij in wagensteden en ook bij zichzelf in Jeruzalem. De omvang van zijn rijk, naar de belofte aan Abraham gedaan (Gn 15:18), wordt genoemd (2Kr 9:26). Er wordt nog eens met andere voorbeelden gewezen op Salomo’s grote rijkdom (2Kr 9:27), terwijl erop wordt gewezen dat de paarden voor het leger van Salomo worden aangevoerd uit Egypte “en al die landen” (2Kr 9:28). Het toont zijn opperheerschappij over alle koninkrijken. De grote wereldrijken zijn als het ware provincies in zijn rijk geworden.

Dat Salomo zoveel goud en paarden heeft, lijkt in strijd met de waarschuwing in de koningswet dat de koning juist niet veel goud moet nemen en ook niet veel paarden moet aanschaffen (Dt 17:16-17). Daar wordt ook gewaarschuwd tegen het nemen van veel vrouwen. Dit laatste vinden we hier niet, wel in 1 Koningen. Hier in 2 Kronieken moeten we het vermeerderen van goud en paarden dan ook niet zien als iets verkeerds, maar als een teken van zijn rijkdom en macht.

Verzen 29-31

De dood van Salomo


“Het overige” (2Kr 9:29) is niet een algemene uitdrukking in de zin van de rest, maar geeft een ‘heilige rest’ aan, wat nog overgebleven is en aandacht verdient. Die rest is niet in Gods Woord opgenomen, maar is wel gedocumenteerd door profeten van God. Het zijn profeten die hem in Naam van God hebben begeleid en hem nu als het ware uitgeleide doen uit zijn aardse bestaan.

Nathan kennen we als de man die David heeft begeleid en hem ook met zijn zonde heeft geconfronteerd (2Sm 7:1-5; 2Sm 12:1-14). Ahia heeft in de latere dagen van Salomo de scheuring van het rijk aangekondigd en Jerobeam het koningschap over tien stammen aangekondigd (1Kn 11:29-39). Volgens wat de kroniekschrijver hier meedeelt, heeft ook Jedi over Jerobeam gesproken. Zo wordt door de vermelding van deze profeten aan het eind van Salomo’s leven in bedekte termen gewezen op zijn ontrouw.

Toch wordt het einde van de regering van Salomo beschreven zonder directe verwijzingen naar het verval van zijn regering en zijn persoonlijke falen. Dit is in overeenstemming met de bedoeling van de geïnspireerde kroniekschrijver die steeds de kant van Gods genade laat zien.

Salomo sterft na veertig jaar koningschap in 930 v.Chr. (2Kr 9:30). Na zijn dood wordt zijn zoon Rehabeam koning (2Kr 9:31). Onder diens koningschap krijgt de regering een andere inhoud en een ander karakter.

Verzen 29-31

De dood van Salomo


“Het overige” (2Kr 9:29) is niet een algemene uitdrukking in de zin van de rest, maar geeft een ‘heilige rest’ aan, wat nog overgebleven is en aandacht verdient. Die rest is niet in Gods Woord opgenomen, maar is wel gedocumenteerd door profeten van God. Het zijn profeten die hem in Naam van God hebben begeleid en hem nu als het ware uitgeleide doen uit zijn aardse bestaan.

Nathan kennen we als de man die David heeft begeleid en hem ook met zijn zonde heeft geconfronteerd (2Sm 7:1-5; 2Sm 12:1-14). Ahia heeft in de latere dagen van Salomo de scheuring van het rijk aangekondigd en Jerobeam het koningschap over tien stammen aangekondigd (1Kn 11:29-39). Volgens wat de kroniekschrijver hier meedeelt, heeft ook Jedi over Jerobeam gesproken. Zo wordt door de vermelding van deze profeten aan het eind van Salomo’s leven in bedekte termen gewezen op zijn ontrouw.

Toch wordt het einde van de regering van Salomo beschreven zonder directe verwijzingen naar het verval van zijn regering en zijn persoonlijke falen. Dit is in overeenstemming met de bedoeling van de geïnspireerde kroniekschrijver die steeds de kant van Gods genade laat zien.

Salomo sterft na veertig jaar koningschap in 930 v.Chr. (2Kr 9:30). Na zijn dood wordt zijn zoon Rehabeam koning (2Kr 9:31). Onder diens koningschap krijgt de regering een andere inhoud en een ander karakter.

Bibliografische Informatie
de Koning, Ger. Commentaar op 2 Chronicles 9". "Kingcomments op de hele Bijbel". https://www.studylight.org/commentaries/dut/kng/2-chronicles-9.html. 'Stichting Titus' / 'Stichting Uitgeverij Daniël', Zwolle, Nederland. 2021.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile