Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Psalmen 99

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 99

PSALM 99.

OVER DEN AARD VAN HET RIJK VAN CHRISTUS.

Bij Psalms 93:1, 97 komt hier een derde Psalm, die met de woorden begint: "De Heere regeert." Hij wordt verdeeld in drie delen, die elk eindigen met: "Hij is heilig," en is alzo een antwoord der aarde op het hemelse: "Heilig, heilig, heilig is de Heere der heirscharen" (Isaiah 6:3). De eerste en tweede afdeling vormen een gedicht van zes regels (vs 1-3 elk twee regels, Psalms 99:4, Psalms 99:5 elk drie), terwijl de derde daarentegen twee zes regelige verzen uitmaakt (Psalms 99:6, Psalms 99:7 elk drie regels, evenzo Psalms 99:8, Psalms 99:9 elk drie regels), -zodat wij hier denken aan de orde Gods bij de Schepping der wereld, volgens welke de eerste, tweede, vierde en vijfde dag elk slechts n scheppingswerk bevatte, terwijl de derde en zesde scheppingsdag daarentegen elk uit twee scheppingswerken bestond.

I. Psalms 99:1-Psalms 99:3. Terwijl de heilige zanger den Heere wil prijzen als degene, die is en was en die komen zal (Openbaring :4), begint hij met het derde: De Heere komt, en beschrijft hij nu, hoe hij de verschijning van den groten God vol majesteit, die Zich in de gehele volheid van de heerlijkheid Zijns rijks openbaart, een sidderen der volken en een beven der aarde wordt opgemerkt, dat een gevolg van vreze en eerbied, dus niet slechts het tegenovergestelde van vreugde, maar een sidderen tot zaligheid is. Nu erkennen alle heidenen de grootheid Gods te Zion, en Zijne verhevenheid boven hen en hun vorige goden; zij bidden Hem aan, en geven Zijnen naam de ere (Psalms 86:9); "Hij is heilig. 1. De HEERE regeert. Hij verschijnt om de heerschappij over Zijn rijk te aanvaarden; dat de volken, de heidenen, beven; Hij zit tussen, beter boven de cherubs 1), in de gehele volheid Zijner Goddelijke majesteit en heerlijkheid, omgeven door de duizenden van engelen (Psalms 18:11); de aarde bewege zich, wankele vol heilig ontzag!

1) De Cherub is een wezen, dat, op den hoogsten trap van het leven der schepselen staande en het volkomenste leven van het geschapene in zich verenigende, de meest volkomen openbaring Gods en van het goddelijk leven is. De in de zichtbare schepping aan de meest verhevene schepselen medegedeelde levenskrachten zijn in den Cherub samengevoegd en geïndividualiseerd. Zo dikwijls nu in het Oude Testament van God wordt gezegd, dat Hij boven de Cherubs zit, of op den Cherub als Zijnen levendigen troonwagen opvaart, zo moet daardoor worden aangeduid, dat Hij niet komt in menselijke zwakheid, even als een mens, die zich met mensen vergelijkt, maar in Zijne gehele verhevenheid als Heer ook van de hoogste geschapene wezens, waarom ook Zijne overwinning zelfs over de vreselijkste en grootste machten der wereld geen ogenblik twijfelachtig is, maar integendeel aanstonds van den beginne af beslist. Deze gedachte ligt ten grondslag aan alle die plaatsen als 1 Samuel 4:4. 2 Kings 19:15. Psalms 18:11; Psalms 80:2, in den verzoendeksel boven de arke des verbonds (Exodus 25:17), waar de Heere zinnebeeldig als boven de Cherubs zittende verscheen, had Israël het onderpand, dat de Heere al Zijne macht en kracht, al Zijn goed en vermogen in hemel en op aarde Zijn volk ten dienste wilde stellen, en de zaak van Zijn rijk zegenrijk zou ten uitvoer brengen tegen alle vijandschap der wereld, ook al streed deze nog zo machtig en schijnbaar onweerstaanbaar daartegen (2 Samuel 6:2). Nu was wel ten tijde, toen onze Psalm vervaardigd werd, het uitwendig zichtbare teken van Gods genadige tegenwoordigheid bij Zijn volk niet meer aanwezig (zie 2 Kings 25:17 en Ezra 6:15 ), maar zo ver was men reeds toen in het geloof opgewassen, dat men zich ook zonder dat teken van Gods genadige tegenwoordigheid verzekerd hield (Jeremiah 3:16), en bovendien spreekt onze Psalm van den tijd van den Messias, van wie men alles in werkelijkheid weer verwachtte, wat de vroegere tijd slechts in schaduwen bezeten had; er is dus gene reden aanwezig, om uit de woorden: "Hij zit tussen Cherubs," het besluit te trekken, dat de vervaardiging van onzen Psalm nog in den tijd v r de verwoesting van Jeruzalem door de Chaldeeën valt. Wat nu het sidderen der volken en de beweging der wereld aangaat bij de verschijning van den Heere, die Zijn rijk aanvaardt, zo heeft Hieronymus treffend opgemerkt: "zo lang de aarde nog ongevoelig en onbewogen blijft, kan zij niet genezen worden, wanneer zij echter in beweging zal geraakt zijn, en begint te sidderen, zal zij genezing verkrijgen.".

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 99

PSALM 99.

OVER DEN AARD VAN HET RIJK VAN CHRISTUS.

Bij Psalms 93:1, 97 komt hier een derde Psalm, die met de woorden begint: "De Heere regeert." Hij wordt verdeeld in drie delen, die elk eindigen met: "Hij is heilig," en is alzo een antwoord der aarde op het hemelse: "Heilig, heilig, heilig is de Heere der heirscharen" (Isaiah 6:3). De eerste en tweede afdeling vormen een gedicht van zes regels (vs 1-3 elk twee regels, Psalms 99:4, Psalms 99:5 elk drie), terwijl de derde daarentegen twee zes regelige verzen uitmaakt (Psalms 99:6, Psalms 99:7 elk drie regels, evenzo Psalms 99:8, Psalms 99:9 elk drie regels), -zodat wij hier denken aan de orde Gods bij de Schepping der wereld, volgens welke de eerste, tweede, vierde en vijfde dag elk slechts n scheppingswerk bevatte, terwijl de derde en zesde scheppingsdag daarentegen elk uit twee scheppingswerken bestond.

I. Psalms 99:1-Psalms 99:3. Terwijl de heilige zanger den Heere wil prijzen als degene, die is en was en die komen zal (Openbaring :4), begint hij met het derde: De Heere komt, en beschrijft hij nu, hoe hij de verschijning van den groten God vol majesteit, die Zich in de gehele volheid van de heerlijkheid Zijns rijks openbaart, een sidderen der volken en een beven der aarde wordt opgemerkt, dat een gevolg van vreze en eerbied, dus niet slechts het tegenovergestelde van vreugde, maar een sidderen tot zaligheid is. Nu erkennen alle heidenen de grootheid Gods te Zion, en Zijne verhevenheid boven hen en hun vorige goden; zij bidden Hem aan, en geven Zijnen naam de ere (Psalms 86:9); "Hij is heilig. 1. De HEERE regeert. Hij verschijnt om de heerschappij over Zijn rijk te aanvaarden; dat de volken, de heidenen, beven; Hij zit tussen, beter boven de cherubs 1), in de gehele volheid Zijner Goddelijke majesteit en heerlijkheid, omgeven door de duizenden van engelen (Psalms 18:11); de aarde bewege zich, wankele vol heilig ontzag!

1) De Cherub is een wezen, dat, op den hoogsten trap van het leven der schepselen staande en het volkomenste leven van het geschapene in zich verenigende, de meest volkomen openbaring Gods en van het goddelijk leven is. De in de zichtbare schepping aan de meest verhevene schepselen medegedeelde levenskrachten zijn in den Cherub samengevoegd en geïndividualiseerd. Zo dikwijls nu in het Oude Testament van God wordt gezegd, dat Hij boven de Cherubs zit, of op den Cherub als Zijnen levendigen troonwagen opvaart, zo moet daardoor worden aangeduid, dat Hij niet komt in menselijke zwakheid, even als een mens, die zich met mensen vergelijkt, maar in Zijne gehele verhevenheid als Heer ook van de hoogste geschapene wezens, waarom ook Zijne overwinning zelfs over de vreselijkste en grootste machten der wereld geen ogenblik twijfelachtig is, maar integendeel aanstonds van den beginne af beslist. Deze gedachte ligt ten grondslag aan alle die plaatsen als 1 Samuel 4:4. 2 Kings 19:15. Psalms 18:11; Psalms 80:2, in den verzoendeksel boven de arke des verbonds (Exodus 25:17), waar de Heere zinnebeeldig als boven de Cherubs zittende verscheen, had Israël het onderpand, dat de Heere al Zijne macht en kracht, al Zijn goed en vermogen in hemel en op aarde Zijn volk ten dienste wilde stellen, en de zaak van Zijn rijk zegenrijk zou ten uitvoer brengen tegen alle vijandschap der wereld, ook al streed deze nog zo machtig en schijnbaar onweerstaanbaar daartegen (2 Samuel 6:2). Nu was wel ten tijde, toen onze Psalm vervaardigd werd, het uitwendig zichtbare teken van Gods genadige tegenwoordigheid bij Zijn volk niet meer aanwezig (zie 2 Kings 25:17 en Ezra 6:15 ), maar zo ver was men reeds toen in het geloof opgewassen, dat men zich ook zonder dat teken van Gods genadige tegenwoordigheid verzekerd hield (Jeremiah 3:16), en bovendien spreekt onze Psalm van den tijd van den Messias, van wie men alles in werkelijkheid weer verwachtte, wat de vroegere tijd slechts in schaduwen bezeten had; er is dus gene reden aanwezig, om uit de woorden: "Hij zit tussen Cherubs," het besluit te trekken, dat de vervaardiging van onzen Psalm nog in den tijd v r de verwoesting van Jeruzalem door de Chaldeeën valt. Wat nu het sidderen der volken en de beweging der wereld aangaat bij de verschijning van den Heere, die Zijn rijk aanvaardt, zo heeft Hieronymus treffend opgemerkt: "zo lang de aarde nog ongevoelig en onbewogen blijft, kan zij niet genezen worden, wanneer zij echter in beweging zal geraakt zijn, en begint te sidderen, zal zij genezing verkrijgen.".

Vers 2

2. Nu leert men onder alle geslachten der aarde kennen: De HEERE is groot in Zion, in het midden van Zijn uitverkoren volk, en Hij is hoog boven alle volken (Psalms 48:2);

Vers 2

2. Nu leert men onder alle geslachten der aarde kennen: De HEERE is groot in Zion, in het midden van Zijn uitverkoren volk, en Hij is hoog boven alle volken (Psalms 48:2);

Vers 3

3. Dat zij nu ook U de ere geven, die U toekomt, Uwen groten en vreeslijken naam (Deuteronomy 10:17) loven, die heilig is 1).

1) Na de woorden: Uwen groten en vreselijken naam loven zette men liever een dubbele punt (: ) en vertale verder: "Hij is heilig." Dit is dan de inhoud van het loflied, waartoe de volken ter ere van den groten en wonderbaren naam Gods opgewekt worden. Volgens den zin zou er moeten staan: "Gij zijt heilig," maar reeds om de overeenstemming met vs 5, 9, gaat de reden uit den tweeden in den derden persoon over, en bovendien drukt dit "Hij" ook beter de diepe vreze en den heiligen eerbied uit, waarmee zelfs de Serafs in Jes 6:2, hun aangezicht bedekken en hun voeten verbergen, wanneer zij het "driemaal heilig" zingen..

In het Hebreeën Kadosch Hoe. In verband met Psalms 99:5, Psalms 99:9 kan dit niet anders vertaald worden dan door: Heilig is Hij.

Calvijn tekent hierbij aan: "Ofschoon God nu wel belijdenis afdwingt van de overwonnen vijanden, dewijl zij echter niet aflaten Zijnen roem tegen te staan, ja, ook lasteringen tegen Hem uitspuwen, kan op hen niet van toepassing zijn, wat hier gezegd wordt: "Dat zij Uwen Naam loven, die heilig is." De gelovigen dus worden hier in den engeren zin bedoeld, welke Hij opwekt, om den naam Gods vrijwillig te verheerlijken, door de erkenning van Zijne heiligheid."

4.

II. Psalms 99:4, Psalms 99:5. Het doel van den heiligen zanger is verder, den Heere voor te stellen als degene, die is; daarom handelt hij nu nader over de gesteldheid van dat rijk, dat Hij Zich in Israël gesticht heeft, hoe alles daarin op recht en gerechtigheid, zowel van de zijde van den Bestuurder als van de zijde der onderdanen gegrond is. Hij richt nu tot de deelgenoten van dit rijk den eis om den Heere, hunnen God, in de diepste aanbidding, te eren als den Heilige.

Vers 3

3. Dat zij nu ook U de ere geven, die U toekomt, Uwen groten en vreeslijken naam (Deuteronomy 10:17) loven, die heilig is 1).

1) Na de woorden: Uwen groten en vreselijken naam loven zette men liever een dubbele punt (: ) en vertale verder: "Hij is heilig." Dit is dan de inhoud van het loflied, waartoe de volken ter ere van den groten en wonderbaren naam Gods opgewekt worden. Volgens den zin zou er moeten staan: "Gij zijt heilig," maar reeds om de overeenstemming met vs 5, 9, gaat de reden uit den tweeden in den derden persoon over, en bovendien drukt dit "Hij" ook beter de diepe vreze en den heiligen eerbied uit, waarmee zelfs de Serafs in Jes 6:2, hun aangezicht bedekken en hun voeten verbergen, wanneer zij het "driemaal heilig" zingen..

In het Hebreeën Kadosch Hoe. In verband met Psalms 99:5, Psalms 99:9 kan dit niet anders vertaald worden dan door: Heilig is Hij.

Calvijn tekent hierbij aan: "Ofschoon God nu wel belijdenis afdwingt van de overwonnen vijanden, dewijl zij echter niet aflaten Zijnen roem tegen te staan, ja, ook lasteringen tegen Hem uitspuwen, kan op hen niet van toepassing zijn, wat hier gezegd wordt: "Dat zij Uwen Naam loven, die heilig is." De gelovigen dus worden hier in den engeren zin bedoeld, welke Hij opwekt, om den naam Gods vrijwillig te verheerlijken, door de erkenning van Zijne heiligheid."

4.

II. Psalms 99:4, Psalms 99:5. Het doel van den heiligen zanger is verder, den Heere voor te stellen als degene, die is; daarom handelt hij nu nader over de gesteldheid van dat rijk, dat Hij Zich in Israël gesticht heeft, hoe alles daarin op recht en gerechtigheid, zowel van de zijde van den Bestuurder als van de zijde der onderdanen gegrond is. Hij richt nu tot de deelgenoten van dit rijk den eis om den Heere, hunnen God, in de diepste aanbidding, te eren als den Heilige.

Vers 4

4. En dat zij loven de sterkte des Konings, die het recht liefheeft. Gij, o Heere! hebt billijkheden, onkreukbaar recht bevestigd 1), Gij hebt recht en gerechtigheid gedaan in Jakob 2) (2 Samuel 8:15. Isaiah 9:7).

1) Of: En de sterkte des Konings, die het recht liefheeft, hebt Gij in billijkheid bevestigd. De dichter looft hier den Heere, wanneer hij gedenkt aan de rechtvaardige regering Gods over Israël. Het theocratisch koningschap wordt hier bedoeld, maar ook daarmee den lof bezongen van Hem, die in waarheid als Zion's gezalfde Koning in rechtmatige gerechtigheid heerst, en in genade Zijn volk bestuurt.

2) In tegenstelling met de algemene verwoesting en wanorde van den toenmaligen tijd ziet des zangers profetische blik in de toekomst vrede en orde hersteld in de gemeente des Heren..

Vers 4

4. En dat zij loven de sterkte des Konings, die het recht liefheeft. Gij, o Heere! hebt billijkheden, onkreukbaar recht bevestigd 1), Gij hebt recht en gerechtigheid gedaan in Jakob 2) (2 Samuel 8:15. Isaiah 9:7).

1) Of: En de sterkte des Konings, die het recht liefheeft, hebt Gij in billijkheid bevestigd. De dichter looft hier den Heere, wanneer hij gedenkt aan de rechtvaardige regering Gods over Israël. Het theocratisch koningschap wordt hier bedoeld, maar ook daarmee den lof bezongen van Hem, die in waarheid als Zion's gezalfde Koning in rechtmatige gerechtigheid heerst, en in genade Zijn volk bestuurt.

2) In tegenstelling met de algemene verwoesting en wanorde van den toenmaligen tijd ziet des zangers profetische blik in de toekomst vrede en orde hersteld in de gemeente des Heren..

Vers 5

5. Verheft den HEERE, onzen God, en buigt u neer voor de voetbank 1) Zijner voeten, in de richting van den tempel; Hij is heilig!

1) Dezelfde spreekwijze vinden wij in Psalms 132:7. Daar is zonder twijfel onder de "voetbank" des Heren de arke des Verbonds bedoeld (1 Chronicles 28:2. Klaagt. 2:1); hoewel nu dadelijk in den tempel na de ballingschap de ark ontbrak, zo was het geloof er toch zeker van, dat ook deze tempel met het allerheilige ene plaats van Gods genadige tegenwoordigheid, ene voetbank Zijner voeten was (Isaiah 60:13), waarom op den groten verzoendag het besprenkelen met het bloed van den var des zondoffers niet achter bleef, hoewel zich op de plaats van de arke slechts een grote steen bevond (Leviticus 16:14 ).. 6.

III. Psalms 99:6-Psalms 99:9. Ten laatste is ook van den Heere als van degene sprake, die was; de dichter noemt Mozes, Aron en Samuël als de meest uitstekende groten van den ouden tijd, en wijst in hun voorbeeld aan, dat zij met hun priesterambt en hun aanroeping van God, niet enen doden afgod, maar den levenden God gediend hadden, die Zich ook werkelijk aan Zijn volk openbaarde en Zich aan hen in genade en gerichten betoonde. Dezen God nu, dien Terwijl met trots zijnen God kan noemen, moet het dan ook verheffen en zich aan Zijnen heiligen berg voor Hem neerwerpen met de erkentenis, dat Hij een heilig God is.

Vers 5

5. Verheft den HEERE, onzen God, en buigt u neer voor de voetbank 1) Zijner voeten, in de richting van den tempel; Hij is heilig!

1) Dezelfde spreekwijze vinden wij in Psalms 132:7. Daar is zonder twijfel onder de "voetbank" des Heren de arke des Verbonds bedoeld (1 Chronicles 28:2. Klaagt. 2:1); hoewel nu dadelijk in den tempel na de ballingschap de ark ontbrak, zo was het geloof er toch zeker van, dat ook deze tempel met het allerheilige ene plaats van Gods genadige tegenwoordigheid, ene voetbank Zijner voeten was (Isaiah 60:13), waarom op den groten verzoendag het besprenkelen met het bloed van den var des zondoffers niet achter bleef, hoewel zich op de plaats van de arke slechts een grote steen bevond (Leviticus 16:14 ).. 6.

III. Psalms 99:6-Psalms 99:9. Ten laatste is ook van den Heere als van degene sprake, die was; de dichter noemt Mozes, Aron en Samuël als de meest uitstekende groten van den ouden tijd, en wijst in hun voorbeeld aan, dat zij met hun priesterambt en hun aanroeping van God, niet enen doden afgod, maar den levenden God gediend hadden, die Zich ook werkelijk aan Zijn volk openbaarde en Zich aan hen in genade en gerichten betoonde. Dezen God nu, dien Terwijl met trots zijnen God kan noemen, moet het dan ook verheffen en zich aan Zijnen heiligen berg voor Hem neerwerpen met de erkentenis, dat Hij een heilig God is.

Vers 6

6. Mozes en Aron waren onder Zijne priesters 1), want ook Mozes heeft ter zijner tijd priesterlijke werkzaamheden verricht (Exodus 24:6, Exodus 24:8; Exodus 40:22, Leviticus 8:6),en Samuël onder de aanroepers Zijns naams; zij riepen tot den HEERE (Exodus 17:11; Exodus 32:30 vv. Numbers 16:47, 1 Samuel 7:9), en Hij verhoorde hen.

1) Het derde deel bevat een blik in de geschiedenis voor den tijd der koningen. De dichter beroept zich op drie helden uit den voortijd en hun ervaringen, ten betoge, dat Jehova de levende, Zich in genade en gericht openbarende, God is..

Mozes was wel niet tot Priester gewijd, maar met recht mag hij de Priester worden genoemd, dewijl hij tot tweemaal toe, eerst bij de inwijding van het Verbond aan den voet van den Sinaï (Exodus 24:1) en daarna bij de priesterwijding (Leviticus 8:1) priesterlijke handelingen heeft verricht, die voor Israël onder het O.V. van altijd durende kracht zouden zijn.

Vers 6

6. Mozes en Aron waren onder Zijne priesters 1), want ook Mozes heeft ter zijner tijd priesterlijke werkzaamheden verricht (Exodus 24:6, Exodus 24:8; Exodus 40:22, Leviticus 8:6),en Samuël onder de aanroepers Zijns naams; zij riepen tot den HEERE (Exodus 17:11; Exodus 32:30 vv. Numbers 16:47, 1 Samuel 7:9), en Hij verhoorde hen.

1) Het derde deel bevat een blik in de geschiedenis voor den tijd der koningen. De dichter beroept zich op drie helden uit den voortijd en hun ervaringen, ten betoge, dat Jehova de levende, Zich in genade en gericht openbarende, God is..

Mozes was wel niet tot Priester gewijd, maar met recht mag hij de Priester worden genoemd, dewijl hij tot tweemaal toe, eerst bij de inwijding van het Verbond aan den voet van den Sinaï (Exodus 24:1) en daarna bij de priesterwijding (Leviticus 8:1) priesterlijke handelingen heeft verricht, die voor Israël onder het O.V. van altijd durende kracht zouden zijn.

Vers 7

7. Hij sprak tot hen 1) in ene wolkkolom (Exodus 33:9. Numbers 12:5. 1 Samuel 3:4, Zij hebben Zijne getuigenissen onderhouden en de inzettingen, die Hij hun gegeven had.

1) Onder hen moeten niet alleen de drie genoemde mannen Gods verstaan worden, maar het gehele volk, dewijl God slechts met Mozes feitelijk heeft gesproken. Vandaar ook, dat, wat er verder in dit vers volgt, in verband moet worden gebracht met het volgende. Want de dichter weet ook dat Israël zich dikwijls schuldig maakte aan het verlaten aan des Heren geboden, en dat die God hen dikwijls moest zijn een vergevend God. Hij prijst daarom Zijne stipte rechtvaardigheid en Zijne schuld uitdelgende genade. Calvijn zegt dan ook terecht, dat wat hij te voren van Mozes, Aron en Samuël heeft gezegd, op het gehele volk betrekking heeft.

Vers 7

7. Hij sprak tot hen 1) in ene wolkkolom (Exodus 33:9. Numbers 12:5. 1 Samuel 3:4, Zij hebben Zijne getuigenissen onderhouden en de inzettingen, die Hij hun gegeven had.

1) Onder hen moeten niet alleen de drie genoemde mannen Gods verstaan worden, maar het gehele volk, dewijl God slechts met Mozes feitelijk heeft gesproken. Vandaar ook, dat, wat er verder in dit vers volgt, in verband moet worden gebracht met het volgende. Want de dichter weet ook dat Israël zich dikwijls schuldig maakte aan het verlaten aan des Heren geboden, en dat die God hen dikwijls moest zijn een vergevend God. Hij prijst daarom Zijne stipte rechtvaardigheid en Zijne schuld uitdelgende genade. Calvijn zegt dan ook terecht, dat wat hij te voren van Mozes, Aron en Samuël heeft gezegd, op het gehele volk betrekking heeft.

Vers 8

8. O HEERE, onze God! Gij hebt hen verhoord; Gij zijt hun geweest een vergevend God, hoewel wraak doende over hun daden; Gij betoonde U zowel een zondenvergevend en genadig, als een zondenwrekend, rechtvaardig God aan hen, wier vertegenwoordigers zij waren. (Deuteronomy 1:37; Deuteronomy 3:26; Deuteronomy 4:21, Numbers 20:24; Numbers 14:20,

Hier wordt niet van de vergeving en straf aan Mozes en Aron gesproken, maar door het woord hun, wordt het volk van Israël verstaan, want Mozes en Aron komen in dezen Psalm (Psalms 99:6) voor als priesters en voorbidders. God geeft hun het getuigenis (Psalms 99:7), dat zij zijne getuigenissen hadden onderhouden. Zij baden niet om vergeving van hun eigene zonden, maar hier wordt getoond de kracht van hun voorbidding voor Israël, `t welk God meermalen om zijne goddeloosheid dreigde uit te roeien, zie Exodus 33:1. Verhoring was ene vrucht op hun gebed. Vergeven is Israël niet te verdelgen, gelijk God gedreigd had, maar het tot Zijn volk behouden; "nochtans wrake te doen," is het evenwel met plagen te bezoeken, en hen niet geheel onschuldig te houden, maar Zijne rechtvaardigheid te openbaren, door vele wederwaardigheden toe te zenden aan dat volk, in welks meerder deel God geen behagen had.

Vers 8

8. O HEERE, onze God! Gij hebt hen verhoord; Gij zijt hun geweest een vergevend God, hoewel wraak doende over hun daden; Gij betoonde U zowel een zondenvergevend en genadig, als een zondenwrekend, rechtvaardig God aan hen, wier vertegenwoordigers zij waren. (Deuteronomy 1:37; Deuteronomy 3:26; Deuteronomy 4:21, Numbers 20:24; Numbers 14:20,

Hier wordt niet van de vergeving en straf aan Mozes en Aron gesproken, maar door het woord hun, wordt het volk van Israël verstaan, want Mozes en Aron komen in dezen Psalm (Psalms 99:6) voor als priesters en voorbidders. God geeft hun het getuigenis (Psalms 99:7), dat zij zijne getuigenissen hadden onderhouden. Zij baden niet om vergeving van hun eigene zonden, maar hier wordt getoond de kracht van hun voorbidding voor Israël, `t welk God meermalen om zijne goddeloosheid dreigde uit te roeien, zie Exodus 33:1. Verhoring was ene vrucht op hun gebed. Vergeven is Israël niet te verdelgen, gelijk God gedreigd had, maar het tot Zijn volk behouden; "nochtans wrake te doen," is het evenwel met plagen te bezoeken, en hen niet geheel onschuldig te houden, maar Zijne rechtvaardigheid te openbaren, door vele wederwaardigheden toe te zenden aan dat volk, in welks meerder deel God geen behagen had.

Vers 9

9. Verheft den HEERE, onzen God, en buigt u voor den berg Zijner heiligheid, de plaats Zijner keuze, Zijner genadige tegenwoordigheid (Psalms 3:5); want de HEERE, onze God, is heilig.

Wij hebben liever den Psalm verdeeld volgens Bengel; vele andere uitleggers zien deze verdeling in drie delen niet in. Wij noemen onder die Tholuck, wiens verdeling veel schoons heeft. Deze beschouwt Psalms 99:1-Psalms 99:4 gezongen door een eerste koor, evenals Psalms 99:6-Psalms 99:8, terwijl Psalms 99:5 en Psalms 99:9 voor de woorden van een tweede koor worden gehouden..

In dezen Psalm wordt nevens de genade des Heren tot driemaal toe Zijne heiligheid verheven. De samenstrengeling dier beide eigenschappen is schoon, gerechtigheid en genade gaan hand in hand in de regering van Israël's groten God en Koning, den Messias..

Vers 9

9. Verheft den HEERE, onzen God, en buigt u voor den berg Zijner heiligheid, de plaats Zijner keuze, Zijner genadige tegenwoordigheid (Psalms 3:5); want de HEERE, onze God, is heilig.

Wij hebben liever den Psalm verdeeld volgens Bengel; vele andere uitleggers zien deze verdeling in drie delen niet in. Wij noemen onder die Tholuck, wiens verdeling veel schoons heeft. Deze beschouwt Psalms 99:1-Psalms 99:4 gezongen door een eerste koor, evenals Psalms 99:6-Psalms 99:8, terwijl Psalms 99:5 en Psalms 99:9 voor de woorden van een tweede koor worden gehouden..

In dezen Psalm wordt nevens de genade des Heren tot driemaal toe Zijne heiligheid verheven. De samenstrengeling dier beide eigenschappen is schoon, gerechtigheid en genade gaan hand in hand in de regering van Israël's groten God en Koning, den Messias..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 99". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/psalms-99.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile