Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 78". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/psalms-78.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 78". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (2)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 78PSALM 78.
VERHAAL VAN GODS STRAFFEN EN WELDOEN AAN ZIJN VOLK. 1. Ene onderwijzing, een leerdicht (Psalms 32:1) van Asaf, den tijdgenoot van David, die nog in Salomo's dagen kan geleefd hebben.
In het laatste vers van Psalms 77:1 wordt Israël voorgesteld als ene kudde, die door Mozes en Aron, in het laatste vers van Psalms 78:1 als ene kudde, die door David met een Gode welgevallig hart en met verstand geleid wordt. Beide Psalmen hebben ook verder overeenkomst in gedachten en uitdrukkingen, hoewel er, wat den tijd betreft, een grote afstand is; want terwijl de vorige ons in het laatste tiental jaren van het rijk van Juda verplaatst, als het hoe langer hoe meer het gericht van God tegemoet ging, staan wij met dezen Psalm dadelijk na het feit dat de Heere Silo verliet en Sion tot zulke woonstede had verkozen, terwijl Hij David tot koning had verkozen.
I. Psalms 78:1-Psalms 78:11. In ene inleiding treedt de gewijde zanger als prediker onder het volk op, en vraagt hij een opmerkzaam gehoor. Hij wil eerst de feiten en gebeurtenissen van den Mozaïschen tijd aan het tegenwoordig geslacht ter lering en waarschuwing voorhouden (Psalms 78:1-Psalms 78:4); daarom is in de eerste plaats aan Israël's bestemming sprake, van het doel, dat de Heere Zijn volk gesteld heeft. De wet van God, bevattende den inhoud van Zijne daden zowel als van Zijne voorschriften, gelijk die in de 5 Boeken van Mozes vervat zijn, is aan Israël gegeven, en het is geroepen, die van het ene geslacht tot het andere voort te platen, opdat de nakomelingen van hen, aan wie eens zo grote dingen geschied zijn, tot een levend vertrouwen op God en tot een getrouw houden van Zijne geboden geleid worden, en de kinderen in het land der belofte niet zouden zijn, gelijk de vaderen in de woestijn, een afvallig en ongehoorzaam volk (Psalms 78:5-Psalms 78:8).
O mijn volkIsraël! waartoe ik behoor, en waarmee ik door den band der liefde mij verbonden ken! neem mijne leer 1) ter oren, die ik u niet als ene onderwijzing van mij zelven mededeel, maar als ene onderwijzing op grond van Gods woord, u wil doen horen; neigt ulieder oor tot de redenen mijns monds (Proverbs 8:1, Psalms 49:2).
1) Asaf wordt hier profeet. Het is zijn doel niet, om raadsels voor te dragen, maar om de geschiedenis van zijn volk te laten spreken, en die geschiedenis zijn volk als een spiegel voor te houden, opdat zij afgemaand zouden worden van het verlaten van den Heere en integendeel op Hem, Hem alleen hun vertrouwen leren stellen.
Asaf is profeet en daarom voorziet hij wat in de toekomst zal geschieden, indien de naijver van het huis van Jozef niet wordt gefnuikt. Had sedert de dagen der Richteren die stam niets onbeproefd gelaten, om aan Juda den voorrang te betwisten, was ook nu in David's dagen die naijver zichtbaar, hij treedt nu op om zijn waarschuwende stem te doen horen, opdat men zich niet verzetten zou tegen den Raad Gods, door welken David tot koning over het gehele volk is bestemd, en na David allen, die uit hem zullen voortkomen.
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 78PSALM 78.
VERHAAL VAN GODS STRAFFEN EN WELDOEN AAN ZIJN VOLK. 1. Ene onderwijzing, een leerdicht (Psalms 32:1) van Asaf, den tijdgenoot van David, die nog in Salomo's dagen kan geleefd hebben.
In het laatste vers van Psalms 77:1 wordt Israël voorgesteld als ene kudde, die door Mozes en Aron, in het laatste vers van Psalms 78:1 als ene kudde, die door David met een Gode welgevallig hart en met verstand geleid wordt. Beide Psalmen hebben ook verder overeenkomst in gedachten en uitdrukkingen, hoewel er, wat den tijd betreft, een grote afstand is; want terwijl de vorige ons in het laatste tiental jaren van het rijk van Juda verplaatst, als het hoe langer hoe meer het gericht van God tegemoet ging, staan wij met dezen Psalm dadelijk na het feit dat de Heere Silo verliet en Sion tot zulke woonstede had verkozen, terwijl Hij David tot koning had verkozen.
I. Psalms 78:1-Psalms 78:11. In ene inleiding treedt de gewijde zanger als prediker onder het volk op, en vraagt hij een opmerkzaam gehoor. Hij wil eerst de feiten en gebeurtenissen van den Mozaïschen tijd aan het tegenwoordig geslacht ter lering en waarschuwing voorhouden (Psalms 78:1-Psalms 78:4); daarom is in de eerste plaats aan Israël's bestemming sprake, van het doel, dat de Heere Zijn volk gesteld heeft. De wet van God, bevattende den inhoud van Zijne daden zowel als van Zijne voorschriften, gelijk die in de 5 Boeken van Mozes vervat zijn, is aan Israël gegeven, en het is geroepen, die van het ene geslacht tot het andere voort te platen, opdat de nakomelingen van hen, aan wie eens zo grote dingen geschied zijn, tot een levend vertrouwen op God en tot een getrouw houden van Zijne geboden geleid worden, en de kinderen in het land der belofte niet zouden zijn, gelijk de vaderen in de woestijn, een afvallig en ongehoorzaam volk (Psalms 78:5-Psalms 78:8).
O mijn volkIsraël! waartoe ik behoor, en waarmee ik door den band der liefde mij verbonden ken! neem mijne leer 1) ter oren, die ik u niet als ene onderwijzing van mij zelven mededeel, maar als ene onderwijzing op grond van Gods woord, u wil doen horen; neigt ulieder oor tot de redenen mijns monds (Proverbs 8:1, Psalms 49:2).
1) Asaf wordt hier profeet. Het is zijn doel niet, om raadsels voor te dragen, maar om de geschiedenis van zijn volk te laten spreken, en die geschiedenis zijn volk als een spiegel voor te houden, opdat zij afgemaand zouden worden van het verlaten van den Heere en integendeel op Hem, Hem alleen hun vertrouwen leren stellen.
Asaf is profeet en daarom voorziet hij wat in de toekomst zal geschieden, indien de naijver van het huis van Jozef niet wordt gefnuikt. Had sedert de dagen der Richteren die stam niets onbeproefd gelaten, om aan Juda den voorrang te betwisten, was ook nu in David's dagen die naijver zichtbaar, hij treedt nu op om zijn waarschuwende stem te doen horen, opdat men zich niet verzetten zou tegen den Raad Gods, door welken David tot koning over het gehele volk is bestemd, en na David allen, die uit hem zullen voortkomen.
Vers 2
2. Ik zal mijnen mond opendoen met spreuken; ik zal verborgenheden overvloedig uitstorten van oudsher, ik zal u wonderbare dingen uit den vroegeren tijd verhalen (Matthew 13:35).Vers 2
2. Ik zal mijnen mond opendoen met spreuken; ik zal verborgenheden overvloedig uitstorten van oudsher, ik zal u wonderbare dingen uit den vroegeren tijd verhalen (Matthew 13:35).Vers 3
3. Die wij gehoord hebben en weten, en onze vaders ons verteld hebben (Psalms 44:2). 4. Wij zullen het niet verbergen voor hun kinderen, voor het navolgende geslacht, vertellende de loffelijkheden, de roemrijke daden des HEEREN en Zijne sterkheid, Zijn machtsbetoon, en Zijne wonderen, die Hij gedaan heeft (Exodus 10:2).De mening van Asaf is niet, dat hij eigenlijke spreuken zal voordragen, en raadsel op raadsel zal voorleggen, maar dat hij de geschiedenis der vaderen in zijne rijke spreuken en bij wijze van raadselen zal voordragen, zodat zij tot een parabel, d.i. een leerdicht, tot een voorbeeld, een waarschuwend beeld, en hare gebeurtenissen tot betekenisvolle wenken en vraagtekens, tot Nota Bene's voor den tegenwoordigen tijd worden..
In de heilige geschiedenis wordt overal een verborgen achtergrond van lering gevonden. Zij is ene omgekeerde profetie en roept daartoe op, dat men door de schaal tot de kern doordringe en uit de druiven der geschiedenis den wijn der leer perse..
Vers 3
3. Die wij gehoord hebben en weten, en onze vaders ons verteld hebben (Psalms 44:2). 4. Wij zullen het niet verbergen voor hun kinderen, voor het navolgende geslacht, vertellende de loffelijkheden, de roemrijke daden des HEEREN en Zijne sterkheid, Zijn machtsbetoon, en Zijne wonderen, die Hij gedaan heeft (Exodus 10:2).De mening van Asaf is niet, dat hij eigenlijke spreuken zal voordragen, en raadsel op raadsel zal voorleggen, maar dat hij de geschiedenis der vaderen in zijne rijke spreuken en bij wijze van raadselen zal voordragen, zodat zij tot een parabel, d.i. een leerdicht, tot een voorbeeld, een waarschuwend beeld, en hare gebeurtenissen tot betekenisvolle wenken en vraagtekens, tot Nota Bene's voor den tegenwoordigen tijd worden..
In de heilige geschiedenis wordt overal een verborgen achtergrond van lering gevonden. Zij is ene omgekeerde profetie en roept daartoe op, dat men door de schaal tot de kern doordringe en uit de druiven der geschiedenis den wijn der leer perse..
Vers 5
5. a) Want Hij, de Heere, heeft ene getuigenis opgericht in Jakob, niet alleen door de afkondiging der Tien geboden, maar in `t algemeen door de grote daden, die Hij aan Zijn volk onder Mozes gedaan heeft; en hij heeft ene wet gesteld in Israël, die Hij onzen vaderen geboden heeft, dat zij ze hunnen kinderen zouden bekend maken.a) Deuteronomy 4:9; Deuteronomy 6:7.
Vers 5
5. a) Want Hij, de Heere, heeft ene getuigenis opgericht in Jakob, niet alleen door de afkondiging der Tien geboden, maar in `t algemeen door de grote daden, die Hij aan Zijn volk onder Mozes gedaan heeft; en hij heeft ene wet gesteld in Israël, die Hij onzen vaderen geboden heeft, dat zij ze hunnen kinderen zouden bekend maken.a) Deuteronomy 4:9; Deuteronomy 6:7.
Vers 6
6. Opdat het volgende geslacht die weten zou, de kinderen, die geboren zouden worden; en zouden opstaan, en vertellen ze hunnen kinderen.Vers 6
6. Opdat het volgende geslacht die weten zou, de kinderen, die geboren zouden worden; en zouden opstaan, en vertellen ze hunnen kinderen.Vers 7
7. En dat zij, tengevolge der prediking van die van geslacht tot geslacht overgebrachte overlevering, hun hoop op God zouden stellen en Gods daden niet vergeten, maar Zijne geboden bewaren.Vers 7
7. En dat zij, tengevolge der prediking van die van geslacht tot geslacht overgebrachte overlevering, hun hoop op God zouden stellen en Gods daden niet vergeten, maar Zijne geboden bewaren.Vers 8
8. En dat zij niet zouden worden gelijk hun vaders, aan wie die daden geschied zijn, maar die ze niet op hun hart lieten werken, een a) wederhorig en weerspannig geslacht 1), een geslacht, dat zijn hart niet richtte, en welks geest niet getrouw was met God.a) Exodus 32:9; Exodus 33:3,Exodus 33:5; Exodus 34:9. Deuteronomy 9:6,Deuteronomy 9:13; Deuteronomy 31:27.
1) Het wederhorig en weerspannig karakter hunner vaderen moet hen tot een afschrikwekkend voorbeeld zijn. Daarom zal Asaf, terwijl hij de daden des Heren vermeldt, niet nalaten hen te wijzen op het boos gedrag van dit geslacht, dat zijn hart niet tot God richtte en welks geest niet getrouw was met God.
Heilig en Israël tot behoud was alzo het oogmerk van `s Heren openbaring en de overlevering ervan aan zijn volk. Met geen ander oogmerk moet ook de gemeente van het N.T. de grote daden Gods aan hare kinderen verhalen tot in geslachten. Daarvan hebben wij tot hen te spreken in onze huizen en op onze scholen. Een volk, dat geen kennis heeft van de wonderen Gods, verderft zich zelven, gaat verloren.. De profeet handelt hier niet over het een of ander volk, maar over het heilig en uitverkoren geslacht van Abraham, niet slechts weinigen vat hij samen, maar het gehele volk, hetwelk zowel door hardnekkigheid, als door een vergeten van de genade Gods en trouweloos bedrog was aangegrepen. En niet slechts noemt hij de vaderen van n tijdvak, maar het gehele tijdvak omvat hij, opdat uit het verouderd zijn van het zondigen geen reden tot verdediging zou worden genomen..
Vers 8
8. En dat zij niet zouden worden gelijk hun vaders, aan wie die daden geschied zijn, maar die ze niet op hun hart lieten werken, een a) wederhorig en weerspannig geslacht 1), een geslacht, dat zijn hart niet richtte, en welks geest niet getrouw was met God.a) Exodus 32:9; Exodus 33:3,Exodus 33:5; Exodus 34:9. Deuteronomy 9:6,Deuteronomy 9:13; Deuteronomy 31:27.
1) Het wederhorig en weerspannig karakter hunner vaderen moet hen tot een afschrikwekkend voorbeeld zijn. Daarom zal Asaf, terwijl hij de daden des Heren vermeldt, niet nalaten hen te wijzen op het boos gedrag van dit geslacht, dat zijn hart niet tot God richtte en welks geest niet getrouw was met God.
Heilig en Israël tot behoud was alzo het oogmerk van `s Heren openbaring en de overlevering ervan aan zijn volk. Met geen ander oogmerk moet ook de gemeente van het N.T. de grote daden Gods aan hare kinderen verhalen tot in geslachten. Daarvan hebben wij tot hen te spreken in onze huizen en op onze scholen. Een volk, dat geen kennis heeft van de wonderen Gods, verderft zich zelven, gaat verloren.. De profeet handelt hier niet over het een of ander volk, maar over het heilig en uitverkoren geslacht van Abraham, niet slechts weinigen vat hij samen, maar het gehele volk, hetwelk zowel door hardnekkigheid, als door een vergeten van de genade Gods en trouweloos bedrog was aangegrepen. En niet slechts noemt hij de vaderen van n tijdvak, maar het gehele tijdvak omvat hij, opdat uit het verouderd zijn van het zondigen geen reden tot verdediging zou worden genomen..
Vers 9
9. (De kinderen van Efraïm 1), in wie zich dat afvallig en ongehoorzaam geslacht op nieuw belichaamd heeft, gewapende boogschutters, keerden om ten dage des strijds; ) zij waren wegens hun weerbaarheid en wapenkennis er bijzonder toe geroepen, om het volk in den strijd tegen de vijanden voor te gaan en den weg ter overwinning te banen; maar in `t ogenblik der beslissing keerden zij zich en verlieten de strijdplaats. Zo bewezen zij, dat de kinderen van onzen tijd weer als de vaderen geworden zijn.1) Wordt daarmee bedoeld, dat de krijgshaftige en machtige stam van Efraïm bij het werk der verovering van Kanan vertraagde en niet aan de verwachting beantwoordde? Aangezien de herinnering van Israël's geschiedenis eerst in Psalms 78:12 in bijzonderheden afdaalt, zou zulk een bepaald feit hier wel wat vroeg vermeld worden. Men zal het gezegde dus in een algemenen zin moeten opvatten en op grond van Psalms 78:57 als een beeld moeten verstaan. Efraïm ontweek den strijd voor de zaak des Heren, gaf ze op, liet ze in de steek. Zij handelden niet zoals Gods Verbond het van hen eiste, zij weigerden te wandelen naar de inzettingen en de leiding van Zijne Wet en vergaten de werken Gods, waarvan zij onder Mozes en Jozua, hun stamgenoten, ooggetuigen waren geweest..
Vers 9
9. (De kinderen van Efraïm 1), in wie zich dat afvallig en ongehoorzaam geslacht op nieuw belichaamd heeft, gewapende boogschutters, keerden om ten dage des strijds; ) zij waren wegens hun weerbaarheid en wapenkennis er bijzonder toe geroepen, om het volk in den strijd tegen de vijanden voor te gaan en den weg ter overwinning te banen; maar in `t ogenblik der beslissing keerden zij zich en verlieten de strijdplaats. Zo bewezen zij, dat de kinderen van onzen tijd weer als de vaderen geworden zijn.1) Wordt daarmee bedoeld, dat de krijgshaftige en machtige stam van Efraïm bij het werk der verovering van Kanan vertraagde en niet aan de verwachting beantwoordde? Aangezien de herinnering van Israël's geschiedenis eerst in Psalms 78:12 in bijzonderheden afdaalt, zou zulk een bepaald feit hier wel wat vroeg vermeld worden. Men zal het gezegde dus in een algemenen zin moeten opvatten en op grond van Psalms 78:57 als een beeld moeten verstaan. Efraïm ontweek den strijd voor de zaak des Heren, gaf ze op, liet ze in de steek. Zij handelden niet zoals Gods Verbond het van hen eiste, zij weigerden te wandelen naar de inzettingen en de leiding van Zijne Wet en vergaten de werken Gods, waarvan zij onder Mozes en Jozua, hun stamgenoten, ooggetuigen waren geweest..
Vers 10
10. Zij hielden, nl. niet alleen Efraïm, hoewel deze stam vooraan staat, maar de stammen Israël's, Gods verbond niet, en weigerden te wandelen in Zijne wet.Vers 10
10. Zij hielden, nl. niet alleen Efraïm, hoewel deze stam vooraan staat, maar de stammen Israël's, Gods verbond niet, en weigerden te wandelen in Zijne wet.Vers 11
11. En zij vergaten Zijne daden en Zijne wonderen, die Hij hun had doen zien, juist gelijk de vaderen in de vorige dagen hadden gedaan.Ten tijde van David en Salomo was Israël tot een keerpunt van zijne geschiedenis gekomen. Het was er om te doen, n geheel te blijven, en daardoor Israël's grootheid te bevestigen en te verhogen. In dit beslissend ogenblik echter wendde Efraïm aan Jehova en aan Israël's ware bestemming den rug toe, terwijl zij onder Jerobeam van David's huis afvielen..
Het vergeten van Gods daden is de oorzaak van ongehoorzaamheid aan Zijne wet..
12.
II. Psalms 78:12-Psalms 78:72. Opdat het in de vorige verzen over de kinderen van Efraïm en over geheel Israël uitgesproken vonnis niet te hard schijne te zijn, voert de heilige zanger de geschiedenis van Israël's vroegeren tijd aan. Hij beschrijft die van den uittocht uit Egypte tot aan het slot van het omzwerven in de woestijn in bijzonderheden, en laat overal Israël's ongeloof, hardnekkigheid en weerspannigheid tegenover Gods wonderbare hulp, trouw en barmhartigheid aan het licht komen (Psalms 78:12-Psalms 78:40). Die geest van afval en ongehoorzaamheid openbaart zich ook ten tijde der Richters van Israël, dat de daden Gods aan de vaderen vergeten heeft, en Hem door zijne hoogten en afgoden vertoornd en getart heeft. (Psalms 78:41-Psalms 78:58). Die zonde bereikt echter haar toppunt in de kinderen van Efraïm, waarom de gerichten in Eli's tijd vooral over hen worden uitgestort (Psalms 78:59-Psalms 78:64). Als vervolgens God weer in genade zijn heiligdom heeft aangenomen, neemt God echter zijn volk zo aan, dat Efraïm niet meer de eerste is, maar Juda, dat deze te beurt valt; God bouwde zijn tempel in Jeruzalem.
Vers 11
11. En zij vergaten Zijne daden en Zijne wonderen, die Hij hun had doen zien, juist gelijk de vaderen in de vorige dagen hadden gedaan.Ten tijde van David en Salomo was Israël tot een keerpunt van zijne geschiedenis gekomen. Het was er om te doen, n geheel te blijven, en daardoor Israël's grootheid te bevestigen en te verhogen. In dit beslissend ogenblik echter wendde Efraïm aan Jehova en aan Israël's ware bestemming den rug toe, terwijl zij onder Jerobeam van David's huis afvielen..
Het vergeten van Gods daden is de oorzaak van ongehoorzaamheid aan Zijne wet..
12.
II. Psalms 78:12-Psalms 78:72. Opdat het in de vorige verzen over de kinderen van Efraïm en over geheel Israël uitgesproken vonnis niet te hard schijne te zijn, voert de heilige zanger de geschiedenis van Israël's vroegeren tijd aan. Hij beschrijft die van den uittocht uit Egypte tot aan het slot van het omzwerven in de woestijn in bijzonderheden, en laat overal Israël's ongeloof, hardnekkigheid en weerspannigheid tegenover Gods wonderbare hulp, trouw en barmhartigheid aan het licht komen (Psalms 78:12-Psalms 78:40). Die geest van afval en ongehoorzaamheid openbaart zich ook ten tijde der Richters van Israël, dat de daden Gods aan de vaderen vergeten heeft, en Hem door zijne hoogten en afgoden vertoornd en getart heeft. (Psalms 78:41-Psalms 78:58). Die zonde bereikt echter haar toppunt in de kinderen van Efraïm, waarom de gerichten in Eli's tijd vooral over hen worden uitgestort (Psalms 78:59-Psalms 78:64). Als vervolgens God weer in genade zijn heiligdom heeft aangenomen, neemt God echter zijn volk zo aan, dat Efraïm niet meer de eerste is, maar Juda, dat deze te beurt valt; God bouwde zijn tempel in Jeruzalem.
Vers 12
12. Voor hun vaderen, de vaderen van Efraïm, die met het gehele Israël tot den laatsten tijd toe tot n volk verbonden was, had Hij wonder gedaan, in Egypteland, in het veld van Zoan (Exodus 5:1 ) of Tanis.Vers 12
12. Voor hun vaderen, de vaderen van Efraïm, die met het gehele Israël tot den laatsten tijd toe tot n volk verbonden was, had Hij wonder gedaan, in Egypteland, in het veld van Zoan (Exodus 5:1 ) of Tanis.Vers 13
13. Hij kliefde bij het uittrekken uit het land de zee, en deed er hen doorgaan; en de wateren deed Hij staan als enen hoop (Exodus 14:1).Vers 13
13. Hij kliefde bij het uittrekken uit het land de zee, en deed er hen doorgaan; en de wateren deed Hij staan als enen hoop (Exodus 14:1).Vers 14
14. En Hij leidde hen gedurende den tocht door de woestijn des daags met ene wolk, en den gansen nacht met een licht des vuurs (Exodus 13:21. Psalms 105:39).Vers 14
14. En Hij leidde hen gedurende den tocht door de woestijn des daags met ene wolk, en den gansen nacht met een licht des vuurs (Exodus 13:21. Psalms 105:39).Vers 15
15. a) Hij kliefde, om in dorst tot ene waterbron te zijn, de rotsstenen in de woestijn, en drenkte hen overvloedig, als uit afgronden.a) Exodus 17:6. Numbers 20:11. Psalms 105:41. 1 Corinthians 10:4.
Vers 15
15. a) Hij kliefde, om in dorst tot ene waterbron te zijn, de rotsstenen in de woestijn, en drenkte hen overvloedig, als uit afgronden.a) Exodus 17:6. Numbers 20:11. Psalms 105:41. 1 Corinthians 10:4.
Vers 16
16. Want Hij bracht stromen voort uit de steenrots en deed de wateren afdalen als rivieren, gelijk in `t bijzonder bij de tweede gebeurtenis in Numbers 20:1 het geval was.Vers 16
16. Want Hij bracht stromen voort uit de steenrots en deed de wateren afdalen als rivieren, gelijk in `t bijzonder bij de tweede gebeurtenis in Numbers 20:1 het geval was.Vers 17
17. Die wonderbare drenking met water bracht hen niet tot geloof, want nog voeren zij wijders voort tegen Hem te zondigen, verbitterende den Allerhoogste in de dorre wildernis.Vers 17
17. Die wonderbare drenking met water bracht hen niet tot geloof, want nog voeren zij wijders voort tegen Hem te zondigen, verbitterende den Allerhoogste in de dorre wildernis.Vers 18
18. En zij verzochten God in hun hart, begerende spijs naar hunnen lust (Exodus 16:3. Numbers 11:4).Vers 18
18. En zij verzochten God in hun hart, begerende spijs naar hunnen lust (Exodus 16:3. Numbers 11:4).Vers 19
19. En zij spraken tegen God; zij zeiden: Zou God ene tafel kunnen toerichten in de woestijn?Vers 19
19. En zij spraken tegen God; zij zeiden: Zou God ene tafel kunnen toerichten in de woestijn?Vers 20
20. Ziet, Hij heeft den rotssteen geslagen, dat er wateren uitvloeiden, en beken overvloedig uitbraken; zou Hij ook brood kunnen geven? zou Hij Zijnen volke vlees toebereiden?Met dichterlijke vrijheid neemt de zanger eerst wat van het water, nu hier, wat van de spijze gezegd is, in n beeld te zamen. In Psalms 78:19 is de hoofdzaak naar hetgeen de Israëlieten werkelijk spraken, voorgesteld; Psalms 78:20 geeft echter meer hetgeen zij zouden gesproken hebben, wanneer zij eerlijk en oprecht hadden willen zijn; de zanger wil dus ons het onverantwoordelijke van hun gedrag duidelijk voor ogen stellen. Het is aan het ongeloof eigen, om opzettelijk te verzwijgen en te vergeten datgene, waardoor God vroeger Zijne Godheid heeft geopenbaard, en het alzo is, alsof Hij nu voor de eerste maal dat moest bewijzen; als men het ongeloof dit manteltje afneemt, staat het in zijne gehele naaktheid.. Het geloof houdt te midden van gevaar en moeite aan zijn God vast, maar het ongeloof spreekt er dan alleen van God te dienen, indien het uit gevaar en moeite of ongemak gered wordt. Zo openbaart Israël hier in de woestijn op schrikkelijke wijze zijn ongeloof.
Vers 20
20. Ziet, Hij heeft den rotssteen geslagen, dat er wateren uitvloeiden, en beken overvloedig uitbraken; zou Hij ook brood kunnen geven? zou Hij Zijnen volke vlees toebereiden?Met dichterlijke vrijheid neemt de zanger eerst wat van het water, nu hier, wat van de spijze gezegd is, in n beeld te zamen. In Psalms 78:19 is de hoofdzaak naar hetgeen de Israëlieten werkelijk spraken, voorgesteld; Psalms 78:20 geeft echter meer hetgeen zij zouden gesproken hebben, wanneer zij eerlijk en oprecht hadden willen zijn; de zanger wil dus ons het onverantwoordelijke van hun gedrag duidelijk voor ogen stellen. Het is aan het ongeloof eigen, om opzettelijk te verzwijgen en te vergeten datgene, waardoor God vroeger Zijne Godheid heeft geopenbaard, en het alzo is, alsof Hij nu voor de eerste maal dat moest bewijzen; als men het ongeloof dit manteltje afneemt, staat het in zijne gehele naaktheid.. Het geloof houdt te midden van gevaar en moeite aan zijn God vast, maar het ongeloof spreekt er dan alleen van God te dienen, indien het uit gevaar en moeite of ongemak gered wordt. Zo openbaart Israël hier in de woestijn op schrikkelijke wijze zijn ongeloof.
Vers 21
21. Daarom (Dat) hoorde de HEERE, en werd verbolgen, en een vuur werd ontstoken tegen Jakob, en toorn ging ook op tegen Israël;Vers 21
21. Daarom (Dat) hoorde de HEERE, en werd verbolgen, en een vuur werd ontstoken tegen Jakob, en toorn ging ook op tegen Israël;Vers 22
22. Omdat zij in God niet geloofden en op Zijn heil, Zijne hulp, niet vertrouwden (Numbers 11:1).Vers 22
22. Omdat zij in God niet geloofden en op Zijn heil, Zijne hulp, niet vertrouwden (Numbers 11:1).Vers 23
23. Daar Hij, ondanks hun ongeloof, Zich zelven nog getrouw bleef, geschiedde het, dat Hij de wolken van boven gebood, en de deuren des hemels opende.Vers 23
23. Daar Hij, ondanks hun ongeloof, Zich zelven nog getrouw bleef, geschiedde het, dat Hij de wolken van boven gebood, en de deuren des hemels opende.Vers 24
24. En regende op hen het Man om te eten, en gaf hun hemels koren (Exodus 16:4, Exodus 16:14, Exodus 16:4,Exodus 16:14).Vers 24
24. En regende op hen het Man om te eten, en gaf hun hemels koren (Exodus 16:4, Exodus 16:14, Exodus 16:4,Exodus 16:14).Vers 25
25. a) Een iegelijk at het brood der machtigen, der engelen brood, dat van de woning der engelen onmiddellijk van den hemel afkwam Hij zond hun teerkost, spijze tot verzadiging.a) John 6:31. 1 Corinthians 10:3.
25. a) Een iegelijk at het brood der machtigen, der engelen brood, dat van de woning der engelen onmiddellijk van den hemel afkwam Hij zond hun teerkost, spijze tot verzadiging.
a) John 6:31. 1 Corinthians 10:3.
Vers 25
25. a) Een iegelijk at het brood der machtigen, der engelen brood, dat van de woning der engelen onmiddellijk van den hemel afkwam Hij zond hun teerkost, spijze tot verzadiging.a) John 6:31. 1 Corinthians 10:3.
25. a) Een iegelijk at het brood der machtigen, der engelen brood, dat van de woning der engelen onmiddellijk van den hemel afkwam Hij zond hun teerkost, spijze tot verzadiging.
a) John 6:31. 1 Corinthians 10:3.
Vers 26
26. Hij dreef den oostewind voort in den hemel, en voerde den zuidewind aan door Zijne sterkte; Hij liet een zuidoostenwind waaien (Numbers 11:31).Vers 26
26. Hij dreef den oostewind voort in den hemel, en voerde den zuidewind aan door Zijne sterkte; Hij liet een zuidoostenwind waaien (Numbers 11:31).Vers 27
27. En Hij regende op hen vlees als stof, en gevleugeld gevogelte als zand der zeeën.Vers 27
27. En Hij regende op hen vlees als stof, en gevleugeld gevogelte als zand der zeeën.Vers 28
28. En deed het, de kwakkelen, in welke Hij hun vlees gaf, vallen in het midden zijns legers, rondom zijne woningen, rondom zijnen tabernakel (of rondom elks woning).Vers 28
28. En deed het, de kwakkelen, in welke Hij hun vlees gaf, vallen in het midden zijns legers, rondom zijne woningen, rondom zijnen tabernakel (of rondom elks woning).Vers 29
29. Toen aten zij en werden zeer zat, zodat Hij hun hunnen lust toebracht, zodat zij konden eten zoveel zij begeerden (Exodus 16:13. Numbers 11:31).Vers 29
29. Toen aten zij en werden zeer zat, zodat Hij hun hunnen lust toebracht, zodat zij konden eten zoveel zij begeerden (Exodus 16:13. Numbers 11:31).Vers 30
30. Zij waren nog niet vervreemd van hunnen lust, der begeerlijkheid was nog niet voldaan, hun spijs was nog in hunnen mond,Vers 30
30. Zij waren nog niet vervreemd van hunnen lust, der begeerlijkheid was nog niet voldaan, hun spijs was nog in hunnen mond,Vers 31
31. a) Als Gods toorn tegen hen opging, dat Hij van hun vetsten, dat Hij die vetgemesten (of: de voornaamsten) doodde, en de uitgelezenen van Israël neervelde.a) Numbers 11:33. 1 Corinthians 10:5. 32. Boven dit alles zondigden zij nog, en geloofden niet door Zijne wonderen (Numbers 14:11).
Vers 31
31. a) Als Gods toorn tegen hen opging, dat Hij van hun vetsten, dat Hij die vetgemesten (of: de voornaamsten) doodde, en de uitgelezenen van Israël neervelde.a) Numbers 11:33. 1 Corinthians 10:5. 32. Boven dit alles zondigden zij nog, en geloofden niet door Zijne wonderen (Numbers 14:11).
Vers 33
33. Dies deed Hij hun dagen vergaan, liet Hij hen sterven in ijdelheid (als een damp), en hun jaren in verschrikking (Numbers 14:22).Vers 33
33. Dies deed Hij hun dagen vergaan, liet Hij hen sterven in ijdelheid (als een damp), en hun jaren in verschrikking (Numbers 14:22).Vers 34
34. Als Hij gedurende den 38jarigen straftijd in de woestijn, die nu volgde, hen doodde, zo vraagden zij naar Hem, en keerden weer en zochten God vroeg met ene zekere vlijt, met een schijnbaar verlangen naar genade.Vers 34
34. Als Hij gedurende den 38jarigen straftijd in de woestijn, die nu volgde, hen doodde, zo vraagden zij naar Hem, en keerden weer en zochten God vroeg met ene zekere vlijt, met een schijnbaar verlangen naar genade.Vers 35
35. En gedachten, dat God hun Rotssteen was en God, de Allerhoogste, hun Verlosser (Deuteronomy 31:15, Deuteronomy 31:18. Genesis 42:16).Vers 35
35. En gedachten, dat God hun Rotssteen was en God, de Allerhoogste, hun Verlosser (Deuteronomy 31:15, Deuteronomy 31:18. Genesis 42:16).Vers 36
36. En toch was het geenszins een oprecht, waar terugkeren, maar zij vleiden Hem met hunnen mond en logen tegen Hem met hun tong.Vers 36
36. En toch was het geenszins een oprecht, waar terugkeren, maar zij vleiden Hem met hunnen mond en logen tegen Hem met hun tong.Vers 37
37. Want, of: Maar, hoe zij ook door schone woorden God voor zich zochten te winnen, hun hart was niet recht met Hem, en zij waren niet getrouw aan Zijn verbond.Welk een groot boek zou men kunnen schrijven omtrent de overeenkomst in dit opzicht van het volk van onzen tijd met dat van Israël!
Vers 37
37. Want, of: Maar, hoe zij ook door schone woorden God voor zich zochten te winnen, hun hart was niet recht met Hem, en zij waren niet getrouw aan Zijn verbond.Welk een groot boek zou men kunnen schrijven omtrent de overeenkomst in dit opzicht van het volk van onzen tijd met dat van Israël!
Vers 38
38. Doch Hij, barmhartig zijnde, verzoende de ongerechtigheid (Exodus 34:6) en verdierf hen niet geheel en plotseling, gelijk hij daartoe het recht zou gehad hebben (Exodus 32:11). Numbers 14:12; Numbers 16:21); maar Hij wendde dikwijls Zijnen toorn af, en wekte Zijne ganse grimmigheid niet opWanneer de veroordeelden de 40 geselslagen, min n (Deuteronomy 25:3 ), werden toegeteld, las men eerst voor Deuteronomy 28:58, en daarop Deuteronomy 21:8 en ons Psalmvers. (2 Corinthians 11:24)..
Nu begint het tweede gedeelte van den Psalm. God houdt toch in Zijne barmhartigheid Zijn toorn in, maar Israël gaat ook, na zijn toestand door de woestijn, in Kanan voort God te verzoeken, en de wonderen en oordelen, die de verlossing uit Egypte vergezelden, werden vergeten..
Heerlijk is hier de tegenstelling. De dichter plaatst Israël's ongerechtigheid tegenover Gods barmhartigheid, of liever tegenover Zijne waarheid en trouw, waarin Zijne gerechtigheid uitblinkt. Hoewel Israël het meer dan verdienen had, zo verdierf God het toch niet, maar erbarmde zich over Zijn volk.
Vers 38
38. Doch Hij, barmhartig zijnde, verzoende de ongerechtigheid (Exodus 34:6) en verdierf hen niet geheel en plotseling, gelijk hij daartoe het recht zou gehad hebben (Exodus 32:11). Numbers 14:12; Numbers 16:21); maar Hij wendde dikwijls Zijnen toorn af, en wekte Zijne ganse grimmigheid niet opWanneer de veroordeelden de 40 geselslagen, min n (Deuteronomy 25:3 ), werden toegeteld, las men eerst voor Deuteronomy 28:58, en daarop Deuteronomy 21:8 en ons Psalmvers. (2 Corinthians 11:24)..
Nu begint het tweede gedeelte van den Psalm. God houdt toch in Zijne barmhartigheid Zijn toorn in, maar Israël gaat ook, na zijn toestand door de woestijn, in Kanan voort God te verzoeken, en de wonderen en oordelen, die de verlossing uit Egypte vergezelden, werden vergeten..
Heerlijk is hier de tegenstelling. De dichter plaatst Israël's ongerechtigheid tegenover Gods barmhartigheid, of liever tegenover Zijne waarheid en trouw, waarin Zijne gerechtigheid uitblinkt. Hoewel Israël het meer dan verdienen had, zo verdierf God het toch niet, maar erbarmde zich over Zijn volk.
Vers 39
39. En Hij dacht, dat zij vlees waren, een wind, die heengaat en niet wederkeert (Psalms 103:14). Hij dacht aan hun nietigheid, hoe zij toch zonder buitengewone straffen spoedig zouden omkomen. 40. Hoe dikwijls verbitterden, vertoornden zij Hem in de woestijn, deden Hem smart aan in de wildernis, gelijk wij reeds herinnerden.Vers 39
39. En Hij dacht, dat zij vlees waren, een wind, die heengaat en niet wederkeert (Psalms 103:14). Hij dacht aan hun nietigheid, hoe zij toch zonder buitengewone straffen spoedig zouden omkomen. 40. Hoe dikwijls verbitterden, vertoornden zij Hem in de woestijn, deden Hem smart aan in de wildernis, gelijk wij reeds herinnerden.Vers 41
41. Want zij kwamen alweder en verzochten God; altijd weer verzochten zij Hem, ook nadat zij reeds in het heilige land waren gekomen, en zij stelden den Heilige Israël's een perk (Isaiah 1:4 ): het was telkens bij hen alsof Gods macht uitgeput was.In Israël's geschiedenis hebben wij ene schilderij van ons eigen hart en leven, een korten inhoud van de geschiedenis der wereld en der kerk. Ongevoelig voor de beschermende hand van Hem, in wie zij leven en zich bewegen en zijn, brengen de meesten hun leven door in opstand tegen Hem. Weinigen zijn tevreden met spijs voor hun gebruik, de meesten hunkeren naar voorraad voor hun begeerlijkheden. Gods lankmoedigheid en waarschuwingen en genade brachten er hen toe, om de harten te verharden tegen Zijn woord. De geschiedenis der koninkrijken is meestal dezelfde. God heeft waarlijk niet met elk volk, in ieder opzicht gehandeld als met Israël; maar wij vinden steeds, dat toenemende luister en voorspoed grote ongebondenheid en ongodsdienstigheid veroorzaakte. Oordelen en goedertierenheden hebben weinig teweeg gebracht, totdat de maat hunner zonden vol was. Bijzondere voorspoed heeft de Kerk niet weerhouden te ontaarden in uitwendigheden en afdwalingen, het verbond verzakende en de bevelen Gods verwerpende, totdat haar licht verwijderd was, en haar voorrechten aan anderen gegeven. Er is niet ene vereniging gevonden, die na enigen tijd nog vrij was van zulk een verval. Zelfs ware gelovigen konden zich herinneren, dat zij menig jaar de vriendelijkheid der Voorzienigheid misbruikten. Zij bewonderen het medelijden en de verdraagzaamheid des Heren. Hij kwam tot hun bestrijding. Hij vergaf hun zonden, en opende den weg der verlossing. Maar helaas! Zij hebben Hem getergd door hun ongeloof en door hun ondankbaarheid. En het zijn des Heren goedertierenheden, dat zij niet vernield zijn. Wanneer zij komen tot hun erfenis, hoe zullen zij des Heren lankmoedigheid en genade bewonderen, die hen gebracht heeft tot Zijn hemels Koninkrijk!.
Vers 41
41. Want zij kwamen alweder en verzochten God; altijd weer verzochten zij Hem, ook nadat zij reeds in het heilige land waren gekomen, en zij stelden den Heilige Israël's een perk (Isaiah 1:4 ): het was telkens bij hen alsof Gods macht uitgeput was.In Israël's geschiedenis hebben wij ene schilderij van ons eigen hart en leven, een korten inhoud van de geschiedenis der wereld en der kerk. Ongevoelig voor de beschermende hand van Hem, in wie zij leven en zich bewegen en zijn, brengen de meesten hun leven door in opstand tegen Hem. Weinigen zijn tevreden met spijs voor hun gebruik, de meesten hunkeren naar voorraad voor hun begeerlijkheden. Gods lankmoedigheid en waarschuwingen en genade brachten er hen toe, om de harten te verharden tegen Zijn woord. De geschiedenis der koninkrijken is meestal dezelfde. God heeft waarlijk niet met elk volk, in ieder opzicht gehandeld als met Israël; maar wij vinden steeds, dat toenemende luister en voorspoed grote ongebondenheid en ongodsdienstigheid veroorzaakte. Oordelen en goedertierenheden hebben weinig teweeg gebracht, totdat de maat hunner zonden vol was. Bijzondere voorspoed heeft de Kerk niet weerhouden te ontaarden in uitwendigheden en afdwalingen, het verbond verzakende en de bevelen Gods verwerpende, totdat haar licht verwijderd was, en haar voorrechten aan anderen gegeven. Er is niet ene vereniging gevonden, die na enigen tijd nog vrij was van zulk een verval. Zelfs ware gelovigen konden zich herinneren, dat zij menig jaar de vriendelijkheid der Voorzienigheid misbruikten. Zij bewonderen het medelijden en de verdraagzaamheid des Heren. Hij kwam tot hun bestrijding. Hij vergaf hun zonden, en opende den weg der verlossing. Maar helaas! Zij hebben Hem getergd door hun ongeloof en door hun ondankbaarheid. En het zijn des Heren goedertierenheden, dat zij niet vernield zijn. Wanneer zij komen tot hun erfenis, hoe zullen zij des Heren lankmoedigheid en genade bewonderen, die hen gebracht heeft tot Zijn hemels Koninkrijk!.
Vers 42
42. Zij dachten niet aan Zijne hand, aan den dag, toen Hij hen van den wederpartijder verloste, van de Egyptische verdrukkers. Met de verlossing uit die handen verkreeg Israël een eigen volksbestaan, daarom moest deze ten minste in bestendig aandenken blijven.De tekenen en wonderen in Egypte, die in Psalms 78:12 ten bewijze van de verdorvenheid der vaderen slechts in `t kort waren gemeld, worden nu in de volgende verzen, ten bewijze van de verdorvenheid der zonen, tot wier heil zij niet minder geschieden, en die eveneens tot dankbaarheid voor deze verplicht waren, uitvoeriger geschilderd. De optelling van wonderen en tekenen begin, met het eerste en eindigt met het laatste wonder, in het midden geeft de zanger zich zelven vrijheid..
Vers 42
42. Zij dachten niet aan Zijne hand, aan den dag, toen Hij hen van den wederpartijder verloste, van de Egyptische verdrukkers. Met de verlossing uit die handen verkreeg Israël een eigen volksbestaan, daarom moest deze ten minste in bestendig aandenken blijven.De tekenen en wonderen in Egypte, die in Psalms 78:12 ten bewijze van de verdorvenheid der vaderen slechts in `t kort waren gemeld, worden nu in de volgende verzen, ten bewijze van de verdorvenheid der zonen, tot wier heil zij niet minder geschieden, en die eveneens tot dankbaarheid voor deze verplicht waren, uitvoeriger geschilderd. De optelling van wonderen en tekenen begin, met het eerste en eindigt met het laatste wonder, in het midden geeft de zanger zich zelven vrijheid..
Vers 43
43. Hoe Hij Zijne tekenen stelde in Egypte en Zijne wonderheden in het veld van Zoan, den zetel der regering van den toenmaligen koning van Egypte (Psalms 78:12).Vers 43
43. Hoe Hij Zijne tekenen stelde in Egypte en Zijne wonderheden in het veld van Zoan, den zetel der regering van den toenmaligen koning van Egypte (Psalms 78:12).Vers 44
44. En hun vloeden in bloed veranderde, en hun stromen, opdat zij niet zouden drinken (Exodus 7:20). 45. Hij zond ene vermenging van ongedierte onder hen, dat hen verteerde, en vorsen, die hen verdorven (Exodus 8:6,Exodus 8:24).Vers 44
44. En hun vloeden in bloed veranderde, en hun stromen, opdat zij niet zouden drinken (Exodus 7:20). 45. Hij zond ene vermenging van ongedierte onder hen, dat hen verteerde, en vorsen, die hen verdorven (Exodus 8:6,Exodus 8:24).Vers 46
46. En Hij gaf hun gewas den kruidworm, en hunnen arbeid den sprinkhaan (Exodus 10:13 vv.).Vers 46
46. En Hij gaf hun gewas den kruidworm, en hunnen arbeid den sprinkhaan (Exodus 10:13 vv.).Vers 47
47. Hij doodde hunnen wijnstok door den hagel, en hun wilde vijgenbomen (1 Chronicles 27:28 ) door vurigen hagelsteen.Vers 47
47. Hij doodde hunnen wijnstok door den hagel, en hun wilde vijgenbomen (1 Chronicles 27:28 ) door vurigen hagelsteen.Vers 48
48. Ook gaf Hij hun vee den hagel over, en hun beesten aan de vurige kolen (Exodus 9:23 vv.), aan het bliksemvuur.Vers 48
48. Ook gaf Hij hun vee den hagel over, en hun beesten aan de vurige kolen (Exodus 9:23 vv.), aan het bliksemvuur.Vers 49
49. Hij zond onder hen bij de laatste en zwaarste plaag (Exodus 12:29), de hittigheid Zijns toorns, verbolgenheid en verstoordheid, en benauwdheid met uitzending der boden van veel kwaads (ene ganse schaar van ongeluksengelen).Vers 49
49. Hij zond onder hen bij de laatste en zwaarste plaag (Exodus 12:29), de hittigheid Zijns toorns, verbolgenheid en verstoordheid, en benauwdheid met uitzending der boden van veel kwaads (ene ganse schaar van ongeluksengelen).Vers 50
50. Hij woog een pad voor Zijnen toorn; Hij liet dien den vrijen loop; Hij onttrok hun ziel niet van den dood; en a) hun gedierte gaf Hij aan de pestilentie over.a) Exodus 9:6.
Vers 50
50. Hij woog een pad voor Zijnen toorn; Hij liet dien den vrijen loop; Hij onttrok hun ziel niet van den dood; en a) hun gedierte gaf Hij aan de pestilentie over.a) Exodus 9:6.
Vers 51
51. En Hij sloeg al het eerstgeborene in Egypte, het beginsel der krachten, der eerstgeborenen in de tenten van Cham (Genesis 10:6).Vers 51
51. En Hij sloeg al het eerstgeborene in Egypte, het beginsel der krachten, der eerstgeborenen in de tenten van Cham (Genesis 10:6).Vers 52
52. En Hij voerde Zijn volk, nadat Hij den koning van Egypte door die tekenen had week gemaakt, als schapen, en leidde hen, als ene kudde, in de woestijn (Psalms 77:21).Vers 52
52. En Hij voerde Zijn volk, nadat Hij den koning van Egypte door die tekenen had week gemaakt, als schapen, en leidde hen, als ene kudde, in de woestijn (Psalms 77:21).Vers 53
53. Ja, Hij leidde hen zeker, zodat zij niet vreesden, daar Hij door Zijne leiding alle reden tot vrezen wegnam; want de zee had hun vijanden overdekt (Exodus 14:19).Vers 53
53. Ja, Hij leidde hen zeker, zodat zij niet vreesden, daar Hij door Zijne leiding alle reden tot vrezen wegnam; want de zee had hun vijanden overdekt (Exodus 14:19).Vers 54
54. En Hij bracht hen tot de landpale Zijner heiligheid, het land Kanan, tot dezen berg, dien Zijne rechterhand verkregen heeft (Exodus 15:13,Exodus 15:17. Psalms 80:16,Psalms 80:18).Vers 54
54. En Hij bracht hen tot de landpale Zijner heiligheid, het land Kanan, tot dezen berg, dien Zijne rechterhand verkregen heeft (Exodus 15:13,Exodus 15:17. Psalms 80:16,Psalms 80:18).Vers 55
55. En Hij verdreef voor hun aangezicht de heidenen, en deed hen vallen {a} in het snoer hunner erfenis; hij stelde het land Kanan met het meetsnoer onder de verschillende stammen (1 Chronicles 16:18. Psalms 16:6; Psalms 105:11) en Hij deed de stammen Israël's in hun tenten wonen, Hij gaf hun het rustig bezit van het land (Psalms 44:3; Psalms 105:44).{a} Joshua 13:7. Psalms 136:21,Psalms 136:22.
Alzo brengt de ware Jozua, de Heere Jezus, Zijne Kerk uit de woestijn, maar geen aards Kanan, geen wereldse voorspoed mag ons doen vergeten, dat de kerk in de woestijn is, zolang zij in deze wereld is, en dat iets anders en veel heerlijkers overblijft voor het volk van God, waarnaar zij steeds moeten uitzien.. 56. Maar 1) zij verzochten en verbitterden God, den Allerhoogste, gedurende al den tijd onder de Richteren (Judges 2:8) en onderhielden Zijne getuigenis niet, ondanks de uitdrukkelijke vermaning en waarschuwing (Deuteronomy 6:16).
1) Bij dit vers begint de dichter den afval van Israël vermelden, van dat geslacht, welks vaderen de Heere door de woestijn heen in Kanan had geleid. Duidelijk wordt hier bedoeld de tijd der Richteren. Hij vergelijkt hen met een boog, die den pijl ter zijde doet vallen en dan geen zeker schot doet. Zo ook hadden zij de verwachting teleurgesteld. In plaats van zich tot Hem te keren. hadden zij Hem verlaten en voor de afgoden zich neergebogen.
Vers 55
55. En Hij verdreef voor hun aangezicht de heidenen, en deed hen vallen {a} in het snoer hunner erfenis; hij stelde het land Kanan met het meetsnoer onder de verschillende stammen (1 Chronicles 16:18. Psalms 16:6; Psalms 105:11) en Hij deed de stammen Israël's in hun tenten wonen, Hij gaf hun het rustig bezit van het land (Psalms 44:3; Psalms 105:44).{a} Joshua 13:7. Psalms 136:21,Psalms 136:22.
Alzo brengt de ware Jozua, de Heere Jezus, Zijne Kerk uit de woestijn, maar geen aards Kanan, geen wereldse voorspoed mag ons doen vergeten, dat de kerk in de woestijn is, zolang zij in deze wereld is, en dat iets anders en veel heerlijkers overblijft voor het volk van God, waarnaar zij steeds moeten uitzien.. 56. Maar 1) zij verzochten en verbitterden God, den Allerhoogste, gedurende al den tijd onder de Richteren (Judges 2:8) en onderhielden Zijne getuigenis niet, ondanks de uitdrukkelijke vermaning en waarschuwing (Deuteronomy 6:16).
1) Bij dit vers begint de dichter den afval van Israël vermelden, van dat geslacht, welks vaderen de Heere door de woestijn heen in Kanan had geleid. Duidelijk wordt hier bedoeld de tijd der Richteren. Hij vergelijkt hen met een boog, die den pijl ter zijde doet vallen en dan geen zeker schot doet. Zo ook hadden zij de verwachting teleurgesteld. In plaats van zich tot Hem te keren. hadden zij Hem verlaten en voor de afgoden zich neergebogen.
Vers 57
57. En zij weken terug, en handelden trouwelooslijk, gelijk hun vaders; zij zijn omgekeerd als een bedrieglijke boog, die, als men er mede schiet, of breekt, of van wege verslapping den pijl ter zijde doet uitglijden (Hosea 7:16).Vers 57
57. En zij weken terug, en handelden trouwelooslijk, gelijk hun vaders; zij zijn omgekeerd als een bedrieglijke boog, die, als men er mede schiet, of breekt, of van wege verslapping den pijl ter zijde doet uitglijden (Hosea 7:16).Vers 58
58. En zij verwekten Hem tot toorn door hun hoogten, en verwekten Hem tot ijver door hun gesnedene beelden (Deuteronomy 32:16, Deuteronomy 32:21).Vers 58
58. En zij verwekten Hem tot toorn door hun hoogten, en verwekten Hem tot ijver door hun gesnedene beelden (Deuteronomy 32:16, Deuteronomy 32:21).Vers 59
59. God hoorde het en werd verbolgen en versmaadde Israël zeer, verwierp het volk, dat hem zozeer had liefgehad.Vers 59
59. God hoorde het en werd verbolgen en versmaadde Israël zeer, verwierp het volk, dat hem zozeer had liefgehad.Vers 60
60. Dies verliet Hij, volgens de in 1 Samuel 4:1 vertelde geschiedenis den tabernakel te Silo, waar deze sedert Joshua 18:1 stond; Hij verliet de tent, die Hij tot ene woning gesteld had onder de mensen (Exodus 25:8. Deuteronomy 12:11. Jeremiah 7:12)Vers 60
60. Dies verliet Hij, volgens de in 1 Samuel 4:1 vertelde geschiedenis den tabernakel te Silo, waar deze sedert Joshua 18:1 stond; Hij verliet de tent, die Hij tot ene woning gesteld had onder de mensen (Exodus 25:8. Deuteronomy 12:11. Jeremiah 7:12)Vers 61
61. En Hij gaf Zijne sterkte, de arke des verbonds, in de gevangenis, en Zijne heerlijkheid, het gedenkteken Zijner tegenwoordigheid, in de hand des wederpartijders, der Filistijnen (1 Samuel 4:10, 1 Samuel 4:11).Vers 61
61. En Hij gaf Zijne sterkte, de arke des verbonds, in de gevangenis, en Zijne heerlijkheid, het gedenkteken Zijner tegenwoordigheid, in de hand des wederpartijders, der Filistijnen (1 Samuel 4:10, 1 Samuel 4:11).Vers 62
62. En Hij leverde Zijn volk over ten zwaarde, en werd verbolgen tegen Zijne erfenis, zodat te dien dage 30.000 man voetvolk uit Israël vielen (1 Samuel 11:10).Vers 62
62. En Hij leverde Zijn volk over ten zwaarde, en werd verbolgen tegen Zijne erfenis, zodat te dien dage 30.000 man voetvolk uit Israël vielen (1 Samuel 11:10).Vers 63
63. Het krijgsvuur verteerde hun jongelingen (Numbers 21:28) en hun jonge dochters werden niet geprezen, werden niet bezongen in bruiloftsliederen, daar de jonge mannen in den strijd omkwamen; zij moesten ongehuwd blijven.Vers 63
63. Het krijgsvuur verteerde hun jongelingen (Numbers 21:28) en hun jonge dochters werden niet geprezen, werden niet bezongen in bruiloftsliederen, daar de jonge mannen in den strijd omkwamen; zij moesten ongehuwd blijven.Vers 64
64. Hun priesters, Hofni en Pinchas, vielen door het zwaard, en hun weduwen weenden niet, daar zij zelf stierven (1 Samuel 4:11, 1 Samuel 4:18, 1 Samuel 4:19).Vers 64
64. Hun priesters, Hofni en Pinchas, vielen door het zwaard, en hun weduwen weenden niet, daar zij zelf stierven (1 Samuel 4:11, 1 Samuel 4:18, 1 Samuel 4:19).Vers 65
65. Toen 1) ontwaakte de Heere, nadat Hij een geruimen tijd Zijn volk in smaad en ellende had overgegeven, en zich niet meer om hen bekommerd had (1 Samuel 7:2), als een slapende ontwaakt, als een held, die juicht van den wijn, bij wie de kracht en de moed, die van nature in hem zijn, nog verhoogd zijn (Psalms 104:15).1) Wij lezen niet van hun berouw en hun terugkeren tot God, maar de Heere werd getroffen door de ellende van Israël en trok zich Zijne eigene eer aan. Hij wekte Zijne macht op om grote daden te doen tot hulp voor Israël. Vroeger of later zal God Zich verheerlijken door Zijne ongenade over Zijne vijanden uit te storten..
Met Psalms 78:65 neemt het lied een andere wending. Nadat het strafgericht Israël heeft gelouterd, neemt God Zijn volk wederom aan, z echter, dat de voorkeur aan Efraïm gegeven nu te beurt valt aan den stam van Juda.
Vers 65
65. Toen 1) ontwaakte de Heere, nadat Hij een geruimen tijd Zijn volk in smaad en ellende had overgegeven, en zich niet meer om hen bekommerd had (1 Samuel 7:2), als een slapende ontwaakt, als een held, die juicht van den wijn, bij wie de kracht en de moed, die van nature in hem zijn, nog verhoogd zijn (Psalms 104:15).1) Wij lezen niet van hun berouw en hun terugkeren tot God, maar de Heere werd getroffen door de ellende van Israël en trok zich Zijne eigene eer aan. Hij wekte Zijne macht op om grote daden te doen tot hulp voor Israël. Vroeger of later zal God Zich verheerlijken door Zijne ongenade over Zijne vijanden uit te storten..
Met Psalms 78:65 neemt het lied een andere wending. Nadat het strafgericht Israël heeft gelouterd, neemt God Zijn volk wederom aan, z echter, dat de voorkeur aan Efraïm gegeven nu te beurt valt aan den stam van Juda.
Vers 66
66. En Hij sloeg Zijne wederpartijders, de Filistijnen, aan het achterste, met spenen aan de verborgene plaatsen (of: sloeg hen achterwaarts, op de vlucht); Hij deed hun eeuwige smaadheid aan, door hen te dwingen de ark met geschenken terug te voeren.Vers 66
66. En Hij sloeg Zijne wederpartijders, de Filistijnen, aan het achterste, met spenen aan de verborgene plaatsen (of: sloeg hen achterwaarts, op de vlucht); Hij deed hun eeuwige smaadheid aan, door hen te dwingen de ark met geschenken terug te voeren.Vers 67
67. Doch Hij wilde de arke niet meer naar Silo terug laten gaan van wege Israël's boosheid (Jeremiah 7:12); Hij verwierp, toen de ark weder op ene vaste plaats zou gebracht worden (1 Samuel 5:1, 6), de tent van Jozef, den tabernakel, die te Silo in den stam van Efraïm, Jozefs zoon, stond, en den stam van Efraïm verkoos Hij niet, dat Hij het teken Zijner tegenwoordigheid op ene der plaatsen van dien stam zou geplaatst hebben.Vers 67
67. Doch Hij wilde de arke niet meer naar Silo terug laten gaan van wege Israël's boosheid (Jeremiah 7:12); Hij verwierp, toen de ark weder op ene vaste plaats zou gebracht worden (1 Samuel 5:1, 6), de tent van Jozef, den tabernakel, die te Silo in den stam van Efraïm, Jozefs zoon, stond, en den stam van Efraïm verkoos Hij niet, dat Hij het teken Zijner tegenwoordigheid op ene der plaatsen van dien stam zou geplaatst hebben.Vers 68
68. Maar Hij verkoos den stam van Juda, den berg Zion 1), dien Hij liefhad (2 Samuel 6:1).1) Jeruzalem lag wel gedeeltelijk in den stam van Benjamin (Joshua 18:27) maar ook gedeeltelijk onder Juda (Joshua 15:63), terwijl de burg Zion in `t bijzonder Juda toekwam, als veroverd door David. Verder is Benjamin, na de scheuring des rijks met Juda verenigd, en wordt dikwijls daaronder begrepen..
Vers 68
68. Maar Hij verkoos den stam van Juda, den berg Zion 1), dien Hij liefhad (2 Samuel 6:1).1) Jeruzalem lag wel gedeeltelijk in den stam van Benjamin (Joshua 18:27) maar ook gedeeltelijk onder Juda (Joshua 15:63), terwijl de burg Zion in `t bijzonder Juda toekwam, als veroverd door David. Verder is Benjamin, na de scheuring des rijks met Juda verenigd, en wordt dikwijls daaronder begrepen..
Vers 69
69. En Hij bouwde, toen Salomo den eersten tempel in plaats van het houten gebouw stichtte, Zijn heiligdom als hoogten als ene vesting, als de aarde, die Hij gegrond heeft in eeuwigheid (Psalms 68:17; Psalms 132:14), om daar vast te blijven, en niet, gelijk de tabernakel, nu hier dan daar te staan.Vers 69
69. En Hij bouwde, toen Salomo den eersten tempel in plaats van het houten gebouw stichtte, Zijn heiligdom als hoogten als ene vesting, als de aarde, die Hij gegrond heeft in eeuwigheid (Psalms 68:17; Psalms 132:14), om daar vast te blijven, en niet, gelijk de tabernakel, nu hier dan daar te staan.Vers 70
70. En Hij gaf aan Juda nog een anderen zegen, Hij legde den grond tot een geestelijken tempel, tot het Messiasrijk; Hij verkoos Zijnen knecht David 1), om uit hem een onvergankelijk koningschap onder Zijn volk op te richten (2 Samuel 7:8), en nam hem van de schaapskooien (1 Samuel 16:11).1) De dichter heeft vermeld den tempeldienst met zijn Priesters en Levieten. Maar zou het theocratisch leven tot zijn volle recht komen, dan behoorde daarbij ook een koning, door God zelven verkozen. Die theocratisch koning is David. de zoon van Isaï van wie in Psalms 78:72 het getuigenis wordt gegeven dat hij het volk Gods geweid heeft in oprechtheid en met een zeer verstandig beleid. De verkiezing van Zion en de verkiezing van David vallen in dezelfden tijd.
En de dichter wijst er daarom op, om zijn volk te waarschuwen voor afval van dien theocratischen koning, dewijl wie David en z'n geslacht verliet, ook Zion zou verlaten en met David en Zion den Heere God. De dichter nog eens is profeet. Hij voorziet wat geschieden zal. Hij vreest het volk van Efraïm, maar o, opdat zijn volk niet ongewaarschuwd zou zondigen, daarom deelt hij mede, wat God, de Heere, Israël's God, naar Zijn eeuwigen Raad over Zijn volk heeft vastgesteld.
Vers 70
70. En Hij gaf aan Juda nog een anderen zegen, Hij legde den grond tot een geestelijken tempel, tot het Messiasrijk; Hij verkoos Zijnen knecht David 1), om uit hem een onvergankelijk koningschap onder Zijn volk op te richten (2 Samuel 7:8), en nam hem van de schaapskooien (1 Samuel 16:11).1) De dichter heeft vermeld den tempeldienst met zijn Priesters en Levieten. Maar zou het theocratisch leven tot zijn volle recht komen, dan behoorde daarbij ook een koning, door God zelven verkozen. Die theocratisch koning is David. de zoon van Isaï van wie in Psalms 78:72 het getuigenis wordt gegeven dat hij het volk Gods geweid heeft in oprechtheid en met een zeer verstandig beleid. De verkiezing van Zion en de verkiezing van David vallen in dezelfden tijd.
En de dichter wijst er daarom op, om zijn volk te waarschuwen voor afval van dien theocratischen koning, dewijl wie David en z'n geslacht verliet, ook Zion zou verlaten en met David en Zion den Heere God. De dichter nog eens is profeet. Hij voorziet wat geschieden zal. Hij vreest het volk van Efraïm, maar o, opdat zijn volk niet ongewaarschuwd zou zondigen, daarom deelt hij mede, wat God, de Heere, Israël's God, naar Zijn eeuwigen Raad over Zijn volk heeft vastgesteld.
Vers 71
71. Van achter de zogende schapen deed Hij hem komen, waar Hij hem vooraf als in ene school zorgvuldigheid en herderstrouw geleerd had (Isaiah 40:11), om te weiden Jakob, Zijn volk, en Israël, Zijne erfenis (2 Samuel 5:2; 2 Samuel 7:8. 1 Chronicles 11:2Vers 71
71. Van achter de zogende schapen deed Hij hem komen, waar Hij hem vooraf als in ene school zorgvuldigheid en herderstrouw geleerd had (Isaiah 40:11), om te weiden Jakob, Zijn volk, en Israël, Zijne erfenis (2 Samuel 5:2; 2 Samuel 7:8. 1 Chronicles 11:2Vers 72
72. Ook heeft hij, David, hen, de kinderen Israël's, geweid, gelijk een herder zijne schapen, naar de oprechtheid zijns harten, met alle trouw, en heeft hen geleid met een zeer verstandig beleid Zijner handen; hij heeft zich een verstandig koning betoond.De verkiezing van David geeft aan de geschiedenis van het Godsrijk tot in eeuwigheid haar stempel. Lyriek en profetie verenigen zich sedert dien tijd om David; de Zion is haar Parnassus (berg der dichters), Jeruzalem het toneel. (Jeremiah 22:1)..
De dichter breekt af met de verkiezing van Zion en van David, en laat het overige aan zijne lezers over; wie Gods daden en wegen vreest, die zal de uitverkorene plaats des heiligdoms en het verkoren geslacht van het Koningschap erkennen; die echter het treurig erfgoed van den vorigen tijd, de afvalligheid en ongehoorzaamheid hardnekkig vasthouden en bij zich ontwikkelen, ontroven daardoor zich zelven de zalige erfenis, hun deel en de voleinding van Gods raadsbesluiten, die in den voortijd begonnen, en op een hoog in de eeuwigheid reikend doel gericht zijn. Waartoe het zou hebben moeten komen, wanneer het volk der noordelijke stammen had willen erkennen, wat tot zijnen vrede dient, zie daarover Hosea 1:1
Gelukkig het volk onder zulk een bestuur! Om goede redenen eindigt hier de Psalmist, met het begin van Gods zegen aan Israël te kronen; want David was een type van Christus, den groten en goeden Herder, die eerst vernederd is en toen verhoogd, en van wie voorzegd is, dat Hij vervuld zou zijn met den Geest der wijsheid en des verstands, en dat Hij zou richten en straffen met gerechtigheid. (Isaiah 11:3, Isaiah 11:4)..
Deze Psalm heeft tegelijk ene blijvende betekenis voor de gemeente van het N. Testament. Ook hier geldt die waarschuwing en vermaning, om met loslaten van alle zonden, en verloochening van allen eigenwilligen dienst Gods, zich als schuldige zondaren enig en alleen aan den van God gegeven Koning, Jezus Christus, onzen Heere, te onderwerpen, en zich aan Hem, den groten en goeden Herder Israël's, die Zijn leven voor Zijne schapen stelde, voor tijd en eeuwigheid toe te betrouwen..
Vers 72
72. Ook heeft hij, David, hen, de kinderen Israël's, geweid, gelijk een herder zijne schapen, naar de oprechtheid zijns harten, met alle trouw, en heeft hen geleid met een zeer verstandig beleid Zijner handen; hij heeft zich een verstandig koning betoond.De verkiezing van David geeft aan de geschiedenis van het Godsrijk tot in eeuwigheid haar stempel. Lyriek en profetie verenigen zich sedert dien tijd om David; de Zion is haar Parnassus (berg der dichters), Jeruzalem het toneel. (Jeremiah 22:1)..
De dichter breekt af met de verkiezing van Zion en van David, en laat het overige aan zijne lezers over; wie Gods daden en wegen vreest, die zal de uitverkorene plaats des heiligdoms en het verkoren geslacht van het Koningschap erkennen; die echter het treurig erfgoed van den vorigen tijd, de afvalligheid en ongehoorzaamheid hardnekkig vasthouden en bij zich ontwikkelen, ontroven daardoor zich zelven de zalige erfenis, hun deel en de voleinding van Gods raadsbesluiten, die in den voortijd begonnen, en op een hoog in de eeuwigheid reikend doel gericht zijn. Waartoe het zou hebben moeten komen, wanneer het volk der noordelijke stammen had willen erkennen, wat tot zijnen vrede dient, zie daarover Hosea 1:1
Gelukkig het volk onder zulk een bestuur! Om goede redenen eindigt hier de Psalmist, met het begin van Gods zegen aan Israël te kronen; want David was een type van Christus, den groten en goeden Herder, die eerst vernederd is en toen verhoogd, en van wie voorzegd is, dat Hij vervuld zou zijn met den Geest der wijsheid en des verstands, en dat Hij zou richten en straffen met gerechtigheid. (Isaiah 11:3, Isaiah 11:4)..
Deze Psalm heeft tegelijk ene blijvende betekenis voor de gemeente van het N. Testament. Ook hier geldt die waarschuwing en vermaning, om met loslaten van alle zonden, en verloochening van allen eigenwilligen dienst Gods, zich als schuldige zondaren enig en alleen aan den van God gegeven Koning, Jezus Christus, onzen Heere, te onderwerpen, en zich aan Hem, den groten en goeden Herder Israël's, die Zijn leven voor Zijne schapen stelde, voor tijd en eeuwigheid toe te betrouwen..