Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Numeri 22

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, NUMERI 22

Numbers 22:1.

BILEAM MOET DE ISRAELIETEN VERVLOEKEN. ZIJN EZELIN SPREEKT.

I. Numbers 22:1-Numbers 22:20. Israël rukt verder tot aan de Jordaan, en plaatst zich in de velden van Moab tegenover Jericho. Balak, de koning van het aan de overzijde van de Arnon in het zuiden gelegen rijk van de Moabieten, ziet dan ook voor zich gevaar. In vereniging met de oudsten van Midian wendt hij zich tot Bileam, een man, die beroemd is door de daden, welke hij verricht in de naam van dezelfde God, die Israël dient, opdat deze het gevreesde volk vervloekt; eerst bij het tweede gezantschap, en onder uitdrukkelijke voorwaarde, dat hij slechts zal spreken, wat hem zal ingegeven worden, wordt aan Bileam toegestaan, de roeping op te volgen.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, NUMERI 22

Numbers 22:1.

BILEAM MOET DE ISRAELIETEN VERVLOEKEN. ZIJN EZELIN SPREEKT.

I. Numbers 22:1-Numbers 22:20. Israël rukt verder tot aan de Jordaan, en plaatst zich in de velden van Moab tegenover Jericho. Balak, de koning van het aan de overzijde van de Arnon in het zuiden gelegen rijk van de Moabieten, ziet dan ook voor zich gevaar. In vereniging met de oudsten van Midian wendt hij zich tot Bileam, een man, die beroemd is door de daden, welke hij verricht in de naam van dezelfde God, die Israël dient, opdat deze het gevreesde volk vervloekt; eerst bij het tweede gezantschap, en onder uitdrukkelijke voorwaarde, dat hij slechts zal spreken, wat hem zal ingegeven worden, wordt aan Bileam toegestaan, de roeping op te volgen.

Vers 1

1. Daarna, nadat het rijk van Og te Basan onderworpen, en het van het gebergte Pisga uitgezonden krijgsvolk (Numbers 22:32) zegevierend teruggekeerd was (Numbers 22:32), reisden de kinderen van Israël van destandplaats, die zij (Numbers 22:20) ingenomen hadden, verder, en legerden zich in de vlakke velden van Moab, van Jesimoth aan de noordoostelijke zijde van de Dode Zee tot aan Abel-Sittim (Numbers 33:49), aan deze zijde van de Jordaan van (tegenover) Jericho. 1)

1) Daar zijn zij juist aangekomen als Bileam, 20 dagreizen ver uit Pethor aan de Eufraat door het tweede gezantschap van Balak geroepen, hen vervloeken zou; de geschiedenis (Numbers 22:2-Numbers 22:36) valt dus, wat de aanvang betreft, in de tijd van de gebeurtenissen van Numbers 21:31-Numbers 21:35..

Vers 1

1. Daarna, nadat het rijk van Og te Basan onderworpen, en het van het gebergte Pisga uitgezonden krijgsvolk (Numbers 22:32) zegevierend teruggekeerd was (Numbers 22:32), reisden de kinderen van Israël van destandplaats, die zij (Numbers 22:20) ingenomen hadden, verder, en legerden zich in de vlakke velden van Moab, van Jesimoth aan de noordoostelijke zijde van de Dode Zee tot aan Abel-Sittim (Numbers 33:49), aan deze zijde van de Jordaan van (tegenover) Jericho. 1)

1) Daar zijn zij juist aangekomen als Bileam, 20 dagreizen ver uit Pethor aan de Eufraat door het tweede gezantschap van Balak geroepen, hen vervloeken zou; de geschiedenis (Numbers 22:2-Numbers 22:36) valt dus, wat de aanvang betreft, in de tijd van de gebeurtenissen van Numbers 21:31-Numbers 21:35..

Vers 2

2. Toen Balak (= verwoester), de zoon van Zippor (= kleine vogel): de toen regerende koning over Moab, zag al wat Israël aan de Amorieten gedaan had, hoe het deze met descherpte van het zwaard geslagen en hun land ingenomen had (Numbers 21:24).

Vers 2

2. Toen Balak (= verwoester), de zoon van Zippor (= kleine vogel): de toen regerende koning over Moab, zag al wat Israël aan de Amorieten gedaan had, hoe het deze met descherpte van het zwaard geslagen en hun land ingenomen had (Numbers 21:24).

Vers 3

3. Zo vreesde Moab zeer voor het aangezicht van dit volk, dat in zijn nabijheid gelegerd was, want het was veel, het was zeer talrijk en zichtbaar; en Moab was beangstigd voor het aangezicht van de kinderen van Israël. Zo bemerkteBalak, dat hij met zijn volk in deze omstandigheden weinig kon ondernemen. Hij raadpleegde nu met zijn vorsten omtrent de maatregelen, die konden genomen worden, om de gevreesde vijand te overwinnen en men besloot de hulp van anderen in te roepen.

Vers 3

3. Zo vreesde Moab zeer voor het aangezicht van dit volk, dat in zijn nabijheid gelegerd was, want het was veel, het was zeer talrijk en zichtbaar; en Moab was beangstigd voor het aangezicht van de kinderen van Israël. Zo bemerkteBalak, dat hij met zijn volk in deze omstandigheden weinig kon ondernemen. Hij raadpleegde nu met zijn vorsten omtrent de maatregelen, die konden genomen worden, om de gevreesde vijand te overwinnen en men besloot de hulp van anderen in te roepen.

Vers 4

4. Daarom zei Moab door zijn gezanten tot de oudsten van de Midianieten, die aan hun oostzijde woonden: Nu zal deze gemeente, die in ons gebied is ingedrongen en zich met haar kuddes in onze onmiddellijke nabijheid gevestigd heeft, oplikken al wat rondom ons is, zij zal ons verslinden en al onze bezittingen roven, zoals de os de groente van het veld oplikt. 1) Laat ons met elkaar verbonden het tegentrekken, opdat wij die indringers verdrijven. In die tijd nu was Balak, de zoon van Zippor, koning van deMoabieten, in de plaats van zijn vader, aan wie de Amorieten, die ook de Midianieten schatplichtig gemaakt hadden Joshua 13:21), een gedeelte van zijn land ontnomen hadden (Numbers 21:26).

1) Met deze woorden wijst Balak, de koning van Moab de Midianieten, die aan de oostzijde van zijn gebied woonden, op het gevaar, dat hen van de zijde van de Israëlieten dreigde. Hij deelt hun zijn vrees mee, dat zij, de Israëlieten namelijk, niets zullen sparen, maar alles zullen wegnemen. Hij overlegt nu met hen, wat hun te doen staat en het gevolg van hun beraadslaging is, dat zij gemeenschappelijk zullen gaan naar Bileam, de zoon van Beor, te Pethor. Uit het vervolg van de geschiedenis blijkt toch, dat zowel de oudsten van de Midianieten als die van de Moabieten naar Bileam trekken.

Vers 4

4. Daarom zei Moab door zijn gezanten tot de oudsten van de Midianieten, die aan hun oostzijde woonden: Nu zal deze gemeente, die in ons gebied is ingedrongen en zich met haar kuddes in onze onmiddellijke nabijheid gevestigd heeft, oplikken al wat rondom ons is, zij zal ons verslinden en al onze bezittingen roven, zoals de os de groente van het veld oplikt. 1) Laat ons met elkaar verbonden het tegentrekken, opdat wij die indringers verdrijven. In die tijd nu was Balak, de zoon van Zippor, koning van deMoabieten, in de plaats van zijn vader, aan wie de Amorieten, die ook de Midianieten schatplichtig gemaakt hadden Joshua 13:21), een gedeelte van zijn land ontnomen hadden (Numbers 21:26).

1) Met deze woorden wijst Balak, de koning van Moab de Midianieten, die aan de oostzijde van zijn gebied woonden, op het gevaar, dat hen van de zijde van de Israëlieten dreigde. Hij deelt hun zijn vrees mee, dat zij, de Israëlieten namelijk, niets zullen sparen, maar alles zullen wegnemen. Hij overlegt nu met hen, wat hun te doen staat en het gevolg van hun beraadslaging is, dat zij gemeenschappelijk zullen gaan naar Bileam, de zoon van Beor, te Pethor. Uit het vervolg van de geschiedenis blijkt toch, dat zowel de oudsten van de Midianieten als die van de Moabieten naar Bileam trekken.

Vers 5

5. Die Balak nu zond, volgens overeenkomst met de Midianieten (Numbers 22:7), boden aan a) Bileam, 1) (= verwoesting van het volk), de zoon van Beor (= lamp), te Pethor (= droomuitlegging), misschien Pathusae, enkele dagreizen ten zuiden aan Circesium, dat aan de rivier, de grote stroom, de Eufraat is, in het land van de kinderenvan zijn volk, van de Chaldeeën, om hem te roepen, zeggende: Zie, er is een volk uit Egypte getrokken; zie, het heeft het gezicht van het land bedekt, zo groot is zijn menigte, dat men het land niet meer zien kan (Exodus 10:5), en het blijft liggen recht tegenover mij, zodat ik met mijn rijk in groot gevaar ben.

a) Joshua 24:9 Nehemiah. 13:2 Micah 6:5; 2 Peter 2:15 Jude 1:1:11 Openbaring :14

1) Wie is Bileam? Zijn naam betekent verderver, en zelfs de naam van zijn vader, Beor, wil zeggen, de verderfaanbrengende. Over hem zijn van oude tijden af, de meningen verschillend geweest. Onder de Kerkvaders waren het Ambrosius en Augustinus, die hem geheel voor een valse profeet hielden, terwijl Tertullianus en Hiëronymus hem hebben beschouwd als een ware profeet, die echter door eerzucht en geldgierigheid gevallen is. Onder onze oude godgeleerden is het Witsius geweest, die aangetoond heeft, dat beide meningen niet houdbaar zijn, dat hij wel aan ijdele en heidense waarzeggingen zich schuldig maakte, maar dat het hem ook niet ontbrak aan een zekere mate van kennis van de enige en ware God, en aan een zekere ontvankelijkheid voor openbaringen van de levende God..

Dit is zeker, nergens in de Heilige Schrift wordt Bileam genoemd met de naam, waarmee de ware profeten worden aangeduid, d.i. de naam van Nebi, maar hij wordt aangeduid met de naam van Kozeen Joshua 13:22). Een naam, die zelfs een enkele maal Isaiah 3:2) wordt gebruikt, om juist het tegenovergestelde van hetgeen de Nebi, de ware profeet doet, aan te duiden. Bileam is een man, die niet geheel verstoken is geweest van de ware Godskennis. Geboren in Chaldea, waarschijnlijk afstammende van Nahor, wier nakomelingen hun woonplaats naar de Eufraat verlegden, had hij door zijn familie nog een gering overblijfsel behouden van het licht van de ware Godskennis. Hij was begaafd met een schrander oordeel en een grote vatbaarheid, om uit andere godsdiensten over te nemen, wat hem nuttig en voordelig kon zijn, met het oog op zijn waarzeggerij en toverij..

Het gerucht van Israëls volk, van zijn verlossing uit Egypte en van zijn wonderbare omwandeling door de woestijn, is ook tot hem gekomen. Hij heeft het gehoord, dat het Jehova is, die Israël op zo'n wonderbare wijze heeft geleid en zich geopenbaard heeft, als de God van de krachten. Welnu, die God zal hij ook dienen, niet om Hem daarmee te behagen, niet, omdat hij inziet, dat Jehova de enige ware God is, maar, omwille van het voordeel, zowel om daarmee zijn roem groter te maken, als ook om stoffelijke voordelen daarmee te verwerven. Vandaar dat hij in Numbers 22:8 zich aan de gezanten van Balak bekend maakt als een profeet van Jehova, en zegt, dat hij eerst moet weten, wat Jehova tot hem zal zeggen. Dat God zich met zo'n man wil inlaten, ja, hem zelfs tenslotte woorden in de mond legt, zo schoon en heerlijk als nauwelijks door Mozes hadden kunnen geuit worden, moet ons niet verwonderen, omdat de Heere dit niet deed omwille van Bileam, maar omwille van Zijn volk. Ook de vijanden van het volk van de Heere, moeten, al is het tegen hun wil en bedoeling meewerken aan het heil van Gods volk en aan de komst van het Koninkrijk..

Wij lezen dan ook niet, dat Bileam tot God ging, om Hem raad te vragen, hoe hij doen moest, maar dat God tot hem kwam, geheel op dezelfde wijze als in de geschiedenis van Laban, waar God aan Laban verschijnt, om hem te verhinderen Jakob kwaad te doen. Bij Bileam vinden wij daarom een vermenging van heidense afgoderij en enige kennis van de ware God. In hem zien wij de man, wiens subjectieve neiging, om de macht en kennis, die hij bezit, aan te wenden tot nadeel van het volk van de Heere, beheerst wordt door de objectieve macht van God. Bij wie het vlees geheel en al predomineert, en die slechts voor een ogenblik, wanneer de Heere met Zijn geest over hem komt, zich kan verheffen boven het vlees, maar die tenslotte in en met het vlees eindigt. Vandaar, dat hij immer genoemd wordt, als een type van de vijanden van de Kerk, en alle eeuwen door, als een van de gevaarlijkste vijanden en tegenstanders staat aangetekend..

Vers 5

5. Die Balak nu zond, volgens overeenkomst met de Midianieten (Numbers 22:7), boden aan a) Bileam, 1) (= verwoesting van het volk), de zoon van Beor (= lamp), te Pethor (= droomuitlegging), misschien Pathusae, enkele dagreizen ten zuiden aan Circesium, dat aan de rivier, de grote stroom, de Eufraat is, in het land van de kinderenvan zijn volk, van de Chaldeeën, om hem te roepen, zeggende: Zie, er is een volk uit Egypte getrokken; zie, het heeft het gezicht van het land bedekt, zo groot is zijn menigte, dat men het land niet meer zien kan (Exodus 10:5), en het blijft liggen recht tegenover mij, zodat ik met mijn rijk in groot gevaar ben.

a) Joshua 24:9 Nehemiah. 13:2 Micah 6:5; 2 Peter 2:15 Jude 1:1:11 Openbaring :14

1) Wie is Bileam? Zijn naam betekent verderver, en zelfs de naam van zijn vader, Beor, wil zeggen, de verderfaanbrengende. Over hem zijn van oude tijden af, de meningen verschillend geweest. Onder de Kerkvaders waren het Ambrosius en Augustinus, die hem geheel voor een valse profeet hielden, terwijl Tertullianus en Hiëronymus hem hebben beschouwd als een ware profeet, die echter door eerzucht en geldgierigheid gevallen is. Onder onze oude godgeleerden is het Witsius geweest, die aangetoond heeft, dat beide meningen niet houdbaar zijn, dat hij wel aan ijdele en heidense waarzeggingen zich schuldig maakte, maar dat het hem ook niet ontbrak aan een zekere mate van kennis van de enige en ware God, en aan een zekere ontvankelijkheid voor openbaringen van de levende God..

Dit is zeker, nergens in de Heilige Schrift wordt Bileam genoemd met de naam, waarmee de ware profeten worden aangeduid, d.i. de naam van Nebi, maar hij wordt aangeduid met de naam van Kozeen Joshua 13:22). Een naam, die zelfs een enkele maal Isaiah 3:2) wordt gebruikt, om juist het tegenovergestelde van hetgeen de Nebi, de ware profeet doet, aan te duiden. Bileam is een man, die niet geheel verstoken is geweest van de ware Godskennis. Geboren in Chaldea, waarschijnlijk afstammende van Nahor, wier nakomelingen hun woonplaats naar de Eufraat verlegden, had hij door zijn familie nog een gering overblijfsel behouden van het licht van de ware Godskennis. Hij was begaafd met een schrander oordeel en een grote vatbaarheid, om uit andere godsdiensten over te nemen, wat hem nuttig en voordelig kon zijn, met het oog op zijn waarzeggerij en toverij..

Het gerucht van Israëls volk, van zijn verlossing uit Egypte en van zijn wonderbare omwandeling door de woestijn, is ook tot hem gekomen. Hij heeft het gehoord, dat het Jehova is, die Israël op zo'n wonderbare wijze heeft geleid en zich geopenbaard heeft, als de God van de krachten. Welnu, die God zal hij ook dienen, niet om Hem daarmee te behagen, niet, omdat hij inziet, dat Jehova de enige ware God is, maar, omwille van het voordeel, zowel om daarmee zijn roem groter te maken, als ook om stoffelijke voordelen daarmee te verwerven. Vandaar dat hij in Numbers 22:8 zich aan de gezanten van Balak bekend maakt als een profeet van Jehova, en zegt, dat hij eerst moet weten, wat Jehova tot hem zal zeggen. Dat God zich met zo'n man wil inlaten, ja, hem zelfs tenslotte woorden in de mond legt, zo schoon en heerlijk als nauwelijks door Mozes hadden kunnen geuit worden, moet ons niet verwonderen, omdat de Heere dit niet deed omwille van Bileam, maar omwille van Zijn volk. Ook de vijanden van het volk van de Heere, moeten, al is het tegen hun wil en bedoeling meewerken aan het heil van Gods volk en aan de komst van het Koninkrijk..

Wij lezen dan ook niet, dat Bileam tot God ging, om Hem raad te vragen, hoe hij doen moest, maar dat God tot hem kwam, geheel op dezelfde wijze als in de geschiedenis van Laban, waar God aan Laban verschijnt, om hem te verhinderen Jakob kwaad te doen. Bij Bileam vinden wij daarom een vermenging van heidense afgoderij en enige kennis van de ware God. In hem zien wij de man, wiens subjectieve neiging, om de macht en kennis, die hij bezit, aan te wenden tot nadeel van het volk van de Heere, beheerst wordt door de objectieve macht van God. Bij wie het vlees geheel en al predomineert, en die slechts voor een ogenblik, wanneer de Heere met Zijn geest over hem komt, zich kan verheffen boven het vlees, maar die tenslotte in en met het vlees eindigt. Vandaar, dat hij immer genoemd wordt, als een type van de vijanden van de Kerk, en alle eeuwen door, als een van de gevaarlijkste vijanden en tegenstanders staat aangetekend..

Vers 6

6. En nu, kom toch, vervloek mij dit volk, geef het met uw banvloeken aan het verderf over, want het is machtiger dan ik; misschien zal ik het kunnen slaan, of zal het uit het land verdrijven, wanneer gij het vloekt; 1) want ik weet, naar hetgeen ik gehoord heb van mijn vrienden en bondgenoten, de Midianieten, die op hun handelsreizen (zie "Genesis 37:25) overal komen, dat, wie gij zegent, die zal gezegend zijn, en wie gij vervloekt, die zal vervloekt zijn.

1) Balak had met zijn Moabieten volstrekt geen reden, om voor de kinderen van Israël te vrezen; deze hadden op hun tocht iedere schending van het Moabitisch grondgebied met angstige zorgvuldigheid vermeden, en wat zij in spijs en water nodig hadden, slechts tegen gerede betaling verlangd eut.2:9,26); de Moabieten hadden integendeel, het vroeger door Sihon genomen en nu door Israël weer veroverde gebied, tussen de Jabbok en de Arnon weer in bezit kunnen nemen, daar de Heere voor Zijn volk slechts het land aan de andere zijde van de Jordaan bestemd had, en Moab tot die volken behoorde, van wier roeping ten opzichte van het rijk van God wij boven gesproken hebben. Het is echter een teken, hoe ver de Moabieten in hun afgoderij van de God van Israël, die hun stamvader Lot gediend had, afgeweken zijn, daar zij voor Zijn volk een zelfde angst voelen als vroeger (Exodus 1:12) de Egyptenaars; eigenlijk is het alleen de vrees voor het gericht van God, tegen wie zij zich schuldig voelen, wanneer zij de Israëlieten, hun broeders voor een onwelkome macht aanzien, met wie zij in het begin zich niet willen bemoeien (zie Numbers 20:21), en die zij nu uit hun nabijheid willen verdrijven. Daar zij in een openlijke strijd zich niet met hen durven meten, grijpt Balak, hun koning, volgens de raad van de Midianieten, (want ook deze waren geen zeer strijdbaar volk) een echt heidens middel aan, om de vermeende vijanden meester te worden. Door de gehele oudheid heen was namelijk de mening verbreid, dat diegenen, welke in nauwe betrekking tot de goden stonden, met behulp van toverformules, macht over deze konden uitoefenen en hun bijstand afdwingen. Zelfs de Romeinen kenden aan de geheime vloeken van hun Augurs of waarzeggers zo'n kracht toe, dat niemand, op wie deze gelegd waren, ze kon ontgaan; zij zochten daarom bij bestorming van steden voor alles de beschermgoden door hun priesters te bezweren en hielden van hun zijde de naam van de beschermgod van Rome zeer geheim, opdat door hun vijanden niet iets dergelijks kon beproefd worden..

Ten opzichte van het godsdienstige kan men aannemen, dat Bileam met zijn vaderen, hoewel uitwendig voor waarzegger van de gewone soort aangezien, toch niet van dezelfde aard als die van de heidense tovenaars geweest is; veeleer zullen zij zich met hun kunst in de dienst van de levende God hebben willen stellen, voor zover dit bij de weinige rechte kennis mogelijk was. God nu, die de vlammende vlaswiek niet uitdooft, verwerpt haar niet, maar verwekt zich in zo'n familie een man, die Hij met bijzondere geestesgaven toerust, voor wie Hij middelen en wegen opent, om tot een diepere, grondigere kennis des Heeren te komen, en, omdat hij Zijn besliste belijder wordt, een gemeenschap laat ondervinden, waarbij het tot een volkomen geloofsovergave en tot het ware profetische ambt gekomen zou zijn, wanneer de man niet op de weg daarheen schipbreuk geleden had. De middelen en wegen, die de Heere aan Bileam tot uitgebreider Godskennis gaf, waren nu wel geen buitengewone en bijzondere; zij bestonden in de kennis van de grote daden, die Hij aan Israël bij de Schelfzee gedaan had, en waarvan in het lied van Mozes (Exodus 15:1-Exodus 15:18) uitdrukkelijk gezegd wordt, dat de roep daarvan tot alle omliggende volken zou doordringen en een grote indruk op hen maken zou. Dat het vernemen van die daden wel in staat was opmerkzame en gevoelige harten nader tot God de Heere te brengen, daarvan zijn zowel Jethro, de priester in Midian, als Rachel, de hoer te Jericho, het bewijs. (Exodus 18:10, Joshua 2:9) Ook Bileam mogen wij tot die opmerkzame en gevoelige zielen rekenen. Toen bij zijn voortreffelijke begaafdheid die grootse gebeurtenissen hem ter ore kwamen, zullen zij zeker in hoge mate zijn belangstelling hebben gewekt; de overleveringen van zijn familie bij het belang van zij stand, moesten hem niet weinig tot een God aantrekken, die hij als de God van zijn vaderen, als de Heer, die niemand onder de goden gelijk is, in die gebeurtenissen herkende. Van toen af, reeds sedert de jaren van zijn jeugd, heeft hij de God van Israël gediend; toch is het een dienst meer van het verstand dan van het hart, meer met kennis dan met geloof geweest. Balak wendt zich nu het liefst met zijn vraag tot hem, omdat hij dezelfde God belijdt, die Israël zijn God noemt, want Balak meent niet, dat de ziener moet spreken, wat de Heere hem te spreken gfeeft, maar Jehovah moet doen wat zijn dienaar onder aanwending van de nodige bezweringen zeggen zal. Zo is naar zijn inzien het gevreesde volk zeker in zijn macht, wanneer hij de waarzegger tot vervloeking winnen kan. Voor Bileam is met deze uitnodiging het gewichtigste uur van zijn leven geslagen, het uur, waarin hij met zijn hart moet beslissen, f voor God, die hij tot hiertoe met de mond beleden heeft en met zijn verstand voor de enige ware God erkend heeft, of voor hem, die door het Balaks gezantschap tot hem spreekt: "Ik zal u al deze dingen geven, zodat gij neervallende mij zult aanbidden.".

Vers 6

6. En nu, kom toch, vervloek mij dit volk, geef het met uw banvloeken aan het verderf over, want het is machtiger dan ik; misschien zal ik het kunnen slaan, of zal het uit het land verdrijven, wanneer gij het vloekt; 1) want ik weet, naar hetgeen ik gehoord heb van mijn vrienden en bondgenoten, de Midianieten, die op hun handelsreizen (zie "Genesis 37:25) overal komen, dat, wie gij zegent, die zal gezegend zijn, en wie gij vervloekt, die zal vervloekt zijn.

1) Balak had met zijn Moabieten volstrekt geen reden, om voor de kinderen van Israël te vrezen; deze hadden op hun tocht iedere schending van het Moabitisch grondgebied met angstige zorgvuldigheid vermeden, en wat zij in spijs en water nodig hadden, slechts tegen gerede betaling verlangd eut.2:9,26); de Moabieten hadden integendeel, het vroeger door Sihon genomen en nu door Israël weer veroverde gebied, tussen de Jabbok en de Arnon weer in bezit kunnen nemen, daar de Heere voor Zijn volk slechts het land aan de andere zijde van de Jordaan bestemd had, en Moab tot die volken behoorde, van wier roeping ten opzichte van het rijk van God wij boven gesproken hebben. Het is echter een teken, hoe ver de Moabieten in hun afgoderij van de God van Israël, die hun stamvader Lot gediend had, afgeweken zijn, daar zij voor Zijn volk een zelfde angst voelen als vroeger (Exodus 1:12) de Egyptenaars; eigenlijk is het alleen de vrees voor het gericht van God, tegen wie zij zich schuldig voelen, wanneer zij de Israëlieten, hun broeders voor een onwelkome macht aanzien, met wie zij in het begin zich niet willen bemoeien (zie Numbers 20:21), en die zij nu uit hun nabijheid willen verdrijven. Daar zij in een openlijke strijd zich niet met hen durven meten, grijpt Balak, hun koning, volgens de raad van de Midianieten, (want ook deze waren geen zeer strijdbaar volk) een echt heidens middel aan, om de vermeende vijanden meester te worden. Door de gehele oudheid heen was namelijk de mening verbreid, dat diegenen, welke in nauwe betrekking tot de goden stonden, met behulp van toverformules, macht over deze konden uitoefenen en hun bijstand afdwingen. Zelfs de Romeinen kenden aan de geheime vloeken van hun Augurs of waarzeggers zo'n kracht toe, dat niemand, op wie deze gelegd waren, ze kon ontgaan; zij zochten daarom bij bestorming van steden voor alles de beschermgoden door hun priesters te bezweren en hielden van hun zijde de naam van de beschermgod van Rome zeer geheim, opdat door hun vijanden niet iets dergelijks kon beproefd worden..

Ten opzichte van het godsdienstige kan men aannemen, dat Bileam met zijn vaderen, hoewel uitwendig voor waarzegger van de gewone soort aangezien, toch niet van dezelfde aard als die van de heidense tovenaars geweest is; veeleer zullen zij zich met hun kunst in de dienst van de levende God hebben willen stellen, voor zover dit bij de weinige rechte kennis mogelijk was. God nu, die de vlammende vlaswiek niet uitdooft, verwerpt haar niet, maar verwekt zich in zo'n familie een man, die Hij met bijzondere geestesgaven toerust, voor wie Hij middelen en wegen opent, om tot een diepere, grondigere kennis des Heeren te komen, en, omdat hij Zijn besliste belijder wordt, een gemeenschap laat ondervinden, waarbij het tot een volkomen geloofsovergave en tot het ware profetische ambt gekomen zou zijn, wanneer de man niet op de weg daarheen schipbreuk geleden had. De middelen en wegen, die de Heere aan Bileam tot uitgebreider Godskennis gaf, waren nu wel geen buitengewone en bijzondere; zij bestonden in de kennis van de grote daden, die Hij aan Israël bij de Schelfzee gedaan had, en waarvan in het lied van Mozes (Exodus 15:1-Exodus 15:18) uitdrukkelijk gezegd wordt, dat de roep daarvan tot alle omliggende volken zou doordringen en een grote indruk op hen maken zou. Dat het vernemen van die daden wel in staat was opmerkzame en gevoelige harten nader tot God de Heere te brengen, daarvan zijn zowel Jethro, de priester in Midian, als Rachel, de hoer te Jericho, het bewijs. (Exodus 18:10, Joshua 2:9) Ook Bileam mogen wij tot die opmerkzame en gevoelige zielen rekenen. Toen bij zijn voortreffelijke begaafdheid die grootse gebeurtenissen hem ter ore kwamen, zullen zij zeker in hoge mate zijn belangstelling hebben gewekt; de overleveringen van zijn familie bij het belang van zij stand, moesten hem niet weinig tot een God aantrekken, die hij als de God van zijn vaderen, als de Heer, die niemand onder de goden gelijk is, in die gebeurtenissen herkende. Van toen af, reeds sedert de jaren van zijn jeugd, heeft hij de God van Israël gediend; toch is het een dienst meer van het verstand dan van het hart, meer met kennis dan met geloof geweest. Balak wendt zich nu het liefst met zijn vraag tot hem, omdat hij dezelfde God belijdt, die Israël zijn God noemt, want Balak meent niet, dat de ziener moet spreken, wat de Heere hem te spreken gfeeft, maar Jehovah moet doen wat zijn dienaar onder aanwending van de nodige bezweringen zeggen zal. Zo is naar zijn inzien het gevreesde volk zeker in zijn macht, wanneer hij de waarzegger tot vervloeking winnen kan. Voor Bileam is met deze uitnodiging het gewichtigste uur van zijn leven geslagen, het uur, waarin hij met zijn hart moet beslissen, f voor God, die hij tot hiertoe met de mond beleden heeft en met zijn verstand voor de enige ware God erkend heeft, of voor hem, die door het Balaks gezantschap tot hem spreekt: "Ik zal u al deze dingen geven, zodat gij neervallende mij zult aanbidden.".

Vers 7

7. Toen gingen de oudsten van de Moabieten en de oudsten van de Midianieten naar Pethor, en zij hadden het loon van de waarzeggingen in hun hand; 1) alzo kwamen zij tot Bileam, en spraken tot hem de woorden van Balak (Numbers 22:5).

1) De waarzeggers waren gewoon zich voor hun diensten te laten betalen. Ook bij de Israëlieten was het later het gebruik, dat de zieners een geschenk werd gegeven (1 Samuel 9:7). Het woord "waarzegger" wordt steeds van Bileam gebezigd. Joshua 13:22 toont reeds, dat hij geen waarachtig profeet van de Allerhoogste was.. 8. Hij dan, wel voelende, dat hij het volk, waaraan de Heere zo grote dingen gedaan had, niet mocht vervloeken, en toch begerig naar het hem voorgestelde loon, wees de boden niet aanstonds af, maar zei tot hen: Blijf hier dezen nacht, opdat Ik naar de wil van God vraag; zo zal ik u een antwoord terugbrengen, zoals de HEERE tot mij zal gesproken hebben. Toen bleven de vorsten van de Moabieten met die van de Midianieten, bij Bileam.1)

1) Hieruit blijkt duidelijk, dat het Bileam ontbrak aan een juiste kennis van de betrekking tussen Jehova en het volk. Van de Verbondsbetrekking had hij niet het flauwste begrip. Hij had wel gehoord, dat Jehova het had gedaan, maar hoe Deze stond tegenover het volk vermoedde hij niet. Anders toch had hij kunnen weten, hoe God nooit zou toelaten, dat Zijn Verbondsvolk vervloekt werd door zijn onheilige lippen..

Vers 7

7. Toen gingen de oudsten van de Moabieten en de oudsten van de Midianieten naar Pethor, en zij hadden het loon van de waarzeggingen in hun hand; 1) alzo kwamen zij tot Bileam, en spraken tot hem de woorden van Balak (Numbers 22:5).

1) De waarzeggers waren gewoon zich voor hun diensten te laten betalen. Ook bij de Israëlieten was het later het gebruik, dat de zieners een geschenk werd gegeven (1 Samuel 9:7). Het woord "waarzegger" wordt steeds van Bileam gebezigd. Joshua 13:22 toont reeds, dat hij geen waarachtig profeet van de Allerhoogste was.. 8. Hij dan, wel voelende, dat hij het volk, waaraan de Heere zo grote dingen gedaan had, niet mocht vervloeken, en toch begerig naar het hem voorgestelde loon, wees de boden niet aanstonds af, maar zei tot hen: Blijf hier dezen nacht, opdat Ik naar de wil van God vraag; zo zal ik u een antwoord terugbrengen, zoals de HEERE tot mij zal gesproken hebben. Toen bleven de vorsten van de Moabieten met die van de Midianieten, bij Bileam.1)

1) Hieruit blijkt duidelijk, dat het Bileam ontbrak aan een juiste kennis van de betrekking tussen Jehova en het volk. Van de Verbondsbetrekking had hij niet het flauwste begrip. Hij had wel gehoord, dat Jehova het had gedaan, maar hoe Deze stond tegenover het volk vermoedde hij niet. Anders toch had hij kunnen weten, hoe God nooit zou toelaten, dat Zijn Verbondsvolk vervloekt werd door zijn onheilige lippen..

Vers 9

9. En God 1)kwam tot Bileam, `s nachts in een gezicht (Genesis 15:1) of in een droom (Genesis 20:3; Genesis 31:24), en zei tot hem op ernstige, bestraffende toon, om de macht te breken van die zondige neiging, die hem verleid had niet aanstonds Balaks verzoek van de hand te wijzen: Wie zijn die mannen, die bij u zijn, en wat willen zij van u?

1) God (Elohim) kwam tot Bileam, lezen wij, niet de Heere (Jehova). De betrekking tussen Bileam en de Eeuwige was niet als de betrekking tussen Israël en God. Voor Bileam is Hij de Schepper van hemel en aarde, aan Wiens wil ook een Bileam onderworpen is..

Vers 9

9. En God 1)kwam tot Bileam, `s nachts in een gezicht (Genesis 15:1) of in een droom (Genesis 20:3; Genesis 31:24), en zei tot hem op ernstige, bestraffende toon, om de macht te breken van die zondige neiging, die hem verleid had niet aanstonds Balaks verzoek van de hand te wijzen: Wie zijn die mannen, die bij u zijn, en wat willen zij van u?

1) God (Elohim) kwam tot Bileam, lezen wij, niet de Heere (Jehova). De betrekking tussen Bileam en de Eeuwige was niet als de betrekking tussen Israël en God. Voor Bileam is Hij de Schepper van hemel en aarde, aan Wiens wil ook een Bileam onderworpen is..

Vers 10

10. Toen zei Bileam tot God: Balak, de zoon van Zippor, de koning van de Moabieten, heeft hen tot mij gezonden, zeggende:

Vers 10

10. Toen zei Bileam tot God: Balak, de zoon van Zippor, de koning van de Moabieten, heeft hen tot mij gezonden, zeggende:

Vers 11

11. Zie er is een volk 1) uit Egypte getrokken en het heeft het gezicht van het land bedekt; kom nu, vervloek het voor mij; misschien zal ik hiertegen kunnen strijden, of het uitdrijven.

1) Niet zonder doel verzwijgt Bileam de naam van het volk, hoewel hij die kent en spreekt hij evenzo in het algemeen en zo onbepaald, als Balak dit gedaan heeft want hier is de knoop, waardoor hij met zijn gedachten, die hem aanklagen of verontschuldigen, niet heen kan, dat hij hier niet met een heidens volk te doen heeft, dat op onrechtvaardige wijze een ander overvalt en voor Gods gericht rijp is, maar met het eigendom van de Heere..

Gelukte het hem op enige wijze Israëls roeping en verkiezing, die hem duidelijk voor ogen stond, voor zichzelf te verduisteren, kon hij het volk in n en dezelfde klasse brengen met de overige volken, zo zou ook niets meer zijn geweten terughouden, om de roeping van de Moabieten-koning te volgen. Wellicht is hij op het punt, dat zijn geweten door de overredingskunsten van ijdelheid en hebzucht tot zwijgen gebracht, tot rust begint te komen; als de Heere hem in een gezicht of droom verschijnt en door een kort apodiktisch (geen tegenspraak toelatend) de strijd van geest en vlees, die reeds met de zegepraal van het vlees begon te eindigen, ten gunste van de geest beslist..

Vers 11

11. Zie er is een volk 1) uit Egypte getrokken en het heeft het gezicht van het land bedekt; kom nu, vervloek het voor mij; misschien zal ik hiertegen kunnen strijden, of het uitdrijven.

1) Niet zonder doel verzwijgt Bileam de naam van het volk, hoewel hij die kent en spreekt hij evenzo in het algemeen en zo onbepaald, als Balak dit gedaan heeft want hier is de knoop, waardoor hij met zijn gedachten, die hem aanklagen of verontschuldigen, niet heen kan, dat hij hier niet met een heidens volk te doen heeft, dat op onrechtvaardige wijze een ander overvalt en voor Gods gericht rijp is, maar met het eigendom van de Heere..

Gelukte het hem op enige wijze Israëls roeping en verkiezing, die hem duidelijk voor ogen stond, voor zichzelf te verduisteren, kon hij het volk in n en dezelfde klasse brengen met de overige volken, zo zou ook niets meer zijn geweten terughouden, om de roeping van de Moabieten-koning te volgen. Wellicht is hij op het punt, dat zijn geweten door de overredingskunsten van ijdelheid en hebzucht tot zwijgen gebracht, tot rust begint te komen; als de Heere hem in een gezicht of droom verschijnt en door een kort apodiktisch (geen tegenspraak toelatend) de strijd van geest en vlees, die reeds met de zegepraal van het vlees begon te eindigen, ten gunste van de geest beslist..

Vers 12

12. Toen zei God tot Bileam: Gij zult met hen niet meegaan; gij zult dat volk niet vervloeken, want het is door Mij gezegend. 1) 1) De Heere stelt hier Zijn zegen tegenover het vloeken van Bileam, en wijst daarmee op de grote reden, waarom Bileam het volk niet vervloeken mocht..

Vers 12

12. Toen zei God tot Bileam: Gij zult met hen niet meegaan; gij zult dat volk niet vervloeken, want het is door Mij gezegend. 1) 1) De Heere stelt hier Zijn zegen tegenover het vloeken van Bileam, en wijst daarmee op de grote reden, waarom Bileam het volk niet vervloeken mocht..

Vers 13

13. Toen stond Bileam `s morgens op, en zei tot de vorsten van Balak: Gaat zonder mij naar uw land, want de HEERE weigert mij toe te laten met u te gaan. 1)

1) Men hoort het aan deze woorden duidelijk, dat de begeerte naar Balaks goud geenszins in het hart van Bileam overwonnen is, maar slechts met geweld door het woord van de Heere is teruggedrongen, daarom betreurt hij het juist, met de vorsten van de Moabieten niet te kunnen vertrekken; hij geeft ook het goddelijk antwoord, dat hij ontvangen heeft, niet volledig in zijn gehele scherpte weer, maar in een vorm, die aan Balak aanleiding geeft, om een tweede nog veel sterkere aanval op zijn hart te wagen. Hier leren wij, hoe gevaarlijk het is, in de strijd tegen de verleider zich niet geheel met vrolijk geloof en blijde gehoorzaamheid aan het woord van God over te geven, dit zwaard van de Geest, dat ons tot verwering tegen alle ongoddelijke aandrijvingen gegeven is, af te stompen en God de ene hand te reiken, terwijl men de duivel de andere geeft..

Hiermee spreekt Bileam het in bedekte vorm uit, dat het niet aan hem hapert, maar dat hij eigenlijk tegen zijn zin thuis blijft. Hij heeft zich nu eenmaal aan de dienst van Jehova verbonden, en deze verbinding brengt de eis van gehoorzaamheid mee..

Vers 13

13. Toen stond Bileam `s morgens op, en zei tot de vorsten van Balak: Gaat zonder mij naar uw land, want de HEERE weigert mij toe te laten met u te gaan. 1)

1) Men hoort het aan deze woorden duidelijk, dat de begeerte naar Balaks goud geenszins in het hart van Bileam overwonnen is, maar slechts met geweld door het woord van de Heere is teruggedrongen, daarom betreurt hij het juist, met de vorsten van de Moabieten niet te kunnen vertrekken; hij geeft ook het goddelijk antwoord, dat hij ontvangen heeft, niet volledig in zijn gehele scherpte weer, maar in een vorm, die aan Balak aanleiding geeft, om een tweede nog veel sterkere aanval op zijn hart te wagen. Hier leren wij, hoe gevaarlijk het is, in de strijd tegen de verleider zich niet geheel met vrolijk geloof en blijde gehoorzaamheid aan het woord van God over te geven, dit zwaard van de Geest, dat ons tot verwering tegen alle ongoddelijke aandrijvingen gegeven is, af te stompen en God de ene hand te reiken, terwijl men de duivel de andere geeft..

Hiermee spreekt Bileam het in bedekte vorm uit, dat het niet aan hem hapert, maar dat hij eigenlijk tegen zijn zin thuis blijft. Hij heeft zich nu eenmaal aan de dienst van Jehova verbonden, en deze verbinding brengt de eis van gehoorzaamheid mee..

Vers 14

14. Zo stonden dan de vorsten van de Moabieten op, en kwamen onverrichter zake tot Balak, en zij zeiden: Bileam heeft geweigerd met ons te gaan.

Vers 14

14. Zo stonden dan de vorsten van de Moabieten op, en kwamen onverrichter zake tot Balak, en zij zeiden: Bileam heeft geweigerd met ons te gaan.

Vers 15

15. Doch Balak voer nog voort vorsten te zenden, meer en eerlijker, aanzienlijker dan die waren, die voor de eerste maal gekomen waren. 1)

1) Daar de wereld zich niet kan voorstellen, dat een godvruchtig geweten aan Gods woord gebonden is, hield Balak het ervoor, dat de ijdele en hebzuchtige man meer geëerd en rijker beloond wilde zijn. Daarom zond hij hem een tweede gezantschap, dat door de personen, waaruit het bestond, meer indruk op zijn eerzuchtig hart kon maken, en met aanbiedingen, die ook aan zijn geldgierigheid konden voldoen..

Vers 15

15. Doch Balak voer nog voort vorsten te zenden, meer en eerlijker, aanzienlijker dan die waren, die voor de eerste maal gekomen waren. 1)

1) Daar de wereld zich niet kan voorstellen, dat een godvruchtig geweten aan Gods woord gebonden is, hield Balak het ervoor, dat de ijdele en hebzuchtige man meer geëerd en rijker beloond wilde zijn. Daarom zond hij hem een tweede gezantschap, dat door de personen, waaruit het bestond, meer indruk op zijn eerzuchtig hart kon maken, en met aanbiedingen, die ook aan zijn geldgierigheid konden voldoen..

Vers 16

16. Die tot Bileam kwamen, en hem zeiden: Alzo zegt Balak de zoon van Zippor: Laat u toch niet beletten tot mij te komen!

Vers 16

16. Die tot Bileam kwamen, en hem zeiden: Alzo zegt Balak de zoon van Zippor: Laat u toch niet beletten tot mij te komen!

Vers 17

17. Want ik zal u zeer hoog vereren, zoals gij reeds in dit gezantschap ziet, en al wat gij tot mij zeggen zult, dat zal ik doen, 1) wat gij in goud en zilver begeert zal ik u geven: zo kom toch, vervloek mij dit volk.

1) Als een echte heiden, die in de God van Israël slechts een nationalen God ziet, meent hij door schitterende eerbewijzen en rijke geschenken niet slechts mensen, maar ook God gunstig voor zich te kunnen stemmen.. 18. Toen antwoordde Bileam en zei tot de dienaren van Balak: Wanneer Balak mij aanstonds zijn huis vol zilver en goud gaf, alles wat zijn schatkamer bezit, zo kon ik niet het bevel van de HEERE mijn God te overtreden, om te doenklein of groot. 1) Niets kan ik tegen Zijn wil, hoe gering het schijnt.

1) Voor Bileam staat, van het begin tot het einde toe, dit ene vast, dat hij in het werk, dat Balak van hem eist, niets kan, behalve door de Heere. Dit weet hij en deze kennis is hem, uit kracht van zijn natuurlijke zienersgave en van zijn ervaring tot nu toe, tot zijn eigendom geworden. Maar deze zuivere verstandelijke kennis van Jehova wordt bij hem, door zijn liefde tot het loon, welke in zijn hart de boventoon heeft, wederom geheel en al verdonkerd. Omdat hij, omwille van het loon, Balak, de vijand van Israël, bemint, Jehova daarentegen Israël, omwille van Zijn Naam liefheeft, zo is Bileam, naar zijn innerlijk wezen en willen, in tegenspraak met Jehova, met Wie hij, naar zijn natuurlijke gaven n is. Daardoor valt hij in dezelfde blindheid van de tegenstrijdigheid waarin Balak gevangen is..

Dat Bileam zegt, dat hij niets kan tegen het bevel van God, kwam niet voort uit liefde en gehoorzaamheid jegens Zijn wil, maar uit vrees voor de gevolgen. Zo veel weet hij wel van Jehova, dat Deze niet ongestraft laat, al wat tegen Zijn wil gebeurt..

Vers 17

17. Want ik zal u zeer hoog vereren, zoals gij reeds in dit gezantschap ziet, en al wat gij tot mij zeggen zult, dat zal ik doen, 1) wat gij in goud en zilver begeert zal ik u geven: zo kom toch, vervloek mij dit volk.

1) Als een echte heiden, die in de God van Israël slechts een nationalen God ziet, meent hij door schitterende eerbewijzen en rijke geschenken niet slechts mensen, maar ook God gunstig voor zich te kunnen stemmen.. 18. Toen antwoordde Bileam en zei tot de dienaren van Balak: Wanneer Balak mij aanstonds zijn huis vol zilver en goud gaf, alles wat zijn schatkamer bezit, zo kon ik niet het bevel van de HEERE mijn God te overtreden, om te doenklein of groot. 1) Niets kan ik tegen Zijn wil, hoe gering het schijnt.

1) Voor Bileam staat, van het begin tot het einde toe, dit ene vast, dat hij in het werk, dat Balak van hem eist, niets kan, behalve door de Heere. Dit weet hij en deze kennis is hem, uit kracht van zijn natuurlijke zienersgave en van zijn ervaring tot nu toe, tot zijn eigendom geworden. Maar deze zuivere verstandelijke kennis van Jehova wordt bij hem, door zijn liefde tot het loon, welke in zijn hart de boventoon heeft, wederom geheel en al verdonkerd. Omdat hij, omwille van het loon, Balak, de vijand van Israël, bemint, Jehova daarentegen Israël, omwille van Zijn Naam liefheeft, zo is Bileam, naar zijn innerlijk wezen en willen, in tegenspraak met Jehova, met Wie hij, naar zijn natuurlijke gaven n is. Daardoor valt hij in dezelfde blindheid van de tegenstrijdigheid waarin Balak gevangen is..

Dat Bileam zegt, dat hij niets kan tegen het bevel van God, kwam niet voort uit liefde en gehoorzaamheid jegens Zijn wil, maar uit vrees voor de gevolgen. Zo veel weet hij wel van Jehova, dat Deze niet ongestraft laat, al wat tegen Zijn wil gebeurt..

Vers 19

19. En nu, blijft gij toch ook hier deze nacht, zoals ook de vorige gezanten een nacht bij mij gebleven zijn (Numbers 22:8), opdat ik weet, wat de HEERE tot mij verder spreken zal; ik zal alles aanwenden om een voor Balak gunstig antwoord van Hem te verkrijgen.

1) Na Bileams woorden in Numbers 22:18: "Wanneer Balak mij enz.," staat een punt. Hoe zouden wij ons verheugen, wanneer het bij dit punt had kunnen blijven! Hoe zouden wij dan van de zegen spreken, die zelfs een gehoorzaamheid, welke in Gods gebod geen behagen heelt, zoals wij in Numbers 22:13 bij Bileam opmerkten, onder de tucht van de Heilige Geest ten gevolge kan hebben, wanneer slechts dat hart zich werkelijk aan deze tucht onderwerpt en zich eindelijk aan haar gevangen geeft. Zeker heeft de man onder zo'n tucht gestaan, gedurende de 40 of 50 dagen, die sedert het vertrek van de eerste gezanten tot aan de aankomst van de tweede verlopen zijn, want het woord, dat hij eerst spreekt, is geheel uit de geest geboren. O, worstel met alle ijver tegen de begeerlijkheid, en laat u door de gehele wereld niet van God aftrekken; zoek in het verborgen zo met Hem te leven, dat niets u bevlekken kan. En hebt gij de parel verkregen, denk toch niet, dat al het kwaad geweken is. Vrees voor uw ziel, want hier zijt gij dagelijks in gevaar, en wel het meest dan, wanneer gij God uw hand wilt reiken, omdat op datzelfde ogenblik de duivel achter u staat en naar de andere grijpt. Bileam reikt ze hem, niet daar hij de eerste weer van God terugtrekt, maar daar hij met God in onderhandeling wil treden, of deze van Zijn apodictisch woord (Numbers 22:12): "Gij zult met hen niet trekken, enz.," niet iets zal laten afdingen..

Vers 19

19. En nu, blijft gij toch ook hier deze nacht, zoals ook de vorige gezanten een nacht bij mij gebleven zijn (Numbers 22:8), opdat ik weet, wat de HEERE tot mij verder spreken zal; ik zal alles aanwenden om een voor Balak gunstig antwoord van Hem te verkrijgen.

1) Na Bileams woorden in Numbers 22:18: "Wanneer Balak mij enz.," staat een punt. Hoe zouden wij ons verheugen, wanneer het bij dit punt had kunnen blijven! Hoe zouden wij dan van de zegen spreken, die zelfs een gehoorzaamheid, welke in Gods gebod geen behagen heelt, zoals wij in Numbers 22:13 bij Bileam opmerkten, onder de tucht van de Heilige Geest ten gevolge kan hebben, wanneer slechts dat hart zich werkelijk aan deze tucht onderwerpt en zich eindelijk aan haar gevangen geeft. Zeker heeft de man onder zo'n tucht gestaan, gedurende de 40 of 50 dagen, die sedert het vertrek van de eerste gezanten tot aan de aankomst van de tweede verlopen zijn, want het woord, dat hij eerst spreekt, is geheel uit de geest geboren. O, worstel met alle ijver tegen de begeerlijkheid, en laat u door de gehele wereld niet van God aftrekken; zoek in het verborgen zo met Hem te leven, dat niets u bevlekken kan. En hebt gij de parel verkregen, denk toch niet, dat al het kwaad geweken is. Vrees voor uw ziel, want hier zijt gij dagelijks in gevaar, en wel het meest dan, wanneer gij God uw hand wilt reiken, omdat op datzelfde ogenblik de duivel achter u staat en naar de andere grijpt. Bileam reikt ze hem, niet daar hij de eerste weer van God terugtrekt, maar daar hij met God in onderhandeling wil treden, of deze van Zijn apodictisch woord (Numbers 22:12): "Gij zult met hen niet trekken, enz.," niet iets zal laten afdingen..

Vers 20

20. God nu kwam voor de tweede maal tot Bileam `s nachts, en zei tot hem: Daar die mannen gekomen zijn, om u te roepen, en het uw lust is hen te volgen, hoewel Ik het u uitdrukkelijk verboden heb, sta op, ga met hen; 1) Ik zal u niet met geweld terughouden; en nochthans, meen niet, dat gij zult kunnen zeggen, wat Balak wil, nochthans zult gij dat doen, wat Ik door Mijn Geest tot u spreken zal over Mijn volk. 1) Zo heeft God dan werkelijk van Zijn eerste bevel iets ingetrokken, namelijk de voorzin: "Gij zult met hen niet meegaan." De mens dwingt soms iets van God af, en God laat het toe. Maar de hoofdzaak bleef: "gij zult dat volk niet vloeken, want het is gezegend." Of Bileam met die toelating iets gewonnen heeft? Integendeel, hij heeft daarmee veel verloren; het gevaar, waarin hij verkeert, is veel groter dan vroeger; voor het vlees zijn de teugels losser gelaten, en dat zal niet nalaten, zoals wij in het volgend gedeelte zullen zien, van die vrijheid gebruik te maken. Wachten wij ons, van Gods woord en gebod iets ten gunste van ons vlees af te dingen, of in Gods leiding met onze eigen wil te willen ingrijpen! "Wanneer wij als onverbeterlijke kinderen dwingen, staat de vader wel meer ons iets toe, niet in gunst, maar in boosheid.".

De Heere kwam tot hem en zei tot hem, dat hij, als hij wilde, met Balaks boden kon gaan; gevende hem dus over aan de begeerlijkheden van zijn hart; alsof de Heere zei: "Omdat gij zo'n grote lust hebt om te gaan, gaat: maar weet nochthans, dat de reis, die gij staat te ondernemen, naar uw wens, noch tot uw ere zal uitvallen; want, ofschoon gij verlof hebt, om te gaan, gij zult nochthans, hoe lief u ook het loon moge zijn, de macht niet hebben, om Israël te vervloeken, want gij zult doen, wat Ik tot u spreken zal." Dus gaat het altijd met de vijanden van Gods volk, die, ofschoon zij verderfelijke aanslagen mogen smeden, om het te verdrukken en te benauwen, nochthans geketend zijn aan de almacht van God, zodat zij niets, het allerminste zonder Zijn toelating kunnen uitrichten, ja, dikwijls gedwongen worden, om Zijn gunstgenoten, in plaats van hen kwaad te doen, zoals hun voornemen was, integendeel vriendschap te betonen. Het was in verbolgenheid, dat de Heere tot Bileam zei: gaat met hen; en wij hebben reden, om te denken, dat Bileam zelf het dus begreep; want wij lezen niet, dat hij zich op die inwilliging of toelating beroepen heeft, toen de Heere hem, wegens zijn heentrekken, bestrafte. Men ziet hieruit, dat, zoals de Heere soms de gebeden van Zijn volk in liefde afslaat, Hij dus ook soms de begeerte van de goddelozen in boosheid inwilligt..

De vergunning, die God Bileam tenslotte verleent, om met de gezanten van Moab te trekken, is zijn straf. Wie Jehova niet met bereidwilligheid dient, moge zich naar de begeerte van zijn hart aan andere heren verbinden, ook op deze wijze dient hij onwetend en onwillig het raadsbesluit van God, maar zonder, f het loon te ontvangen, dat de wereld hem voorhield, f dat, hetgeen God uit genade wilde schenken..

De schijnbare tegenstrijdigheid, dat God eerst Bileam weigerde, om mee te gaann, en het later toestond, en dat, als Bileam, ten gevolge van het verlof, zich op weg had begeven, de toorn van God tegen hem ontbrandt, veronderstelt geen veranderlijkheid in het raadsbesluit van God, maar verdwijnt volkomen, zo spoedig men slechts het pedagogisch doel van de inwilliging in ogenschouw neemt..

II. Numbers 22:21-Numbers 22:35. Op de reis naar Moab, als Bileam steeds heviger van begeerte brandt naar het hem voorgehouden loon, en meer en meer de voorwaarde vergeet, die de Heere hem gesteld heeft, treedt Deze hem op drie plaatsen van zijn weg tegemoet. Hij zelf merkt de Engel met uitgetrokken zwaard niet op: wel ziet het de ezelin, waarop hij rijdt. Op de beide eerste plaatsen is zij nog in staat langs de dreigende verschijning heen te gaan, op de derde kan zij het niet en zinkt zij neer. Als Bileam haar hier nog erger mishandelt dan tevoren, opent de Heere het trouwe dier de mond, dat met mensenstem en met verstandige woorden hem zijn handelwijze verwijt. Als Bileam op haar vraag, of zij zich ooit weerspannig aan hem getoond heeft, een goed getuigenis geven moet, valt hem de blinddoek van de ogen, zodat hij de Heere ziet. Opnieuw ontvangt hij aanwijzing om niets anders bij Balak te spreken, dan wat God hem zeggen zal.

Vers 20

20. God nu kwam voor de tweede maal tot Bileam `s nachts, en zei tot hem: Daar die mannen gekomen zijn, om u te roepen, en het uw lust is hen te volgen, hoewel Ik het u uitdrukkelijk verboden heb, sta op, ga met hen; 1) Ik zal u niet met geweld terughouden; en nochthans, meen niet, dat gij zult kunnen zeggen, wat Balak wil, nochthans zult gij dat doen, wat Ik door Mijn Geest tot u spreken zal over Mijn volk. 1) Zo heeft God dan werkelijk van Zijn eerste bevel iets ingetrokken, namelijk de voorzin: "Gij zult met hen niet meegaan." De mens dwingt soms iets van God af, en God laat het toe. Maar de hoofdzaak bleef: "gij zult dat volk niet vloeken, want het is gezegend." Of Bileam met die toelating iets gewonnen heeft? Integendeel, hij heeft daarmee veel verloren; het gevaar, waarin hij verkeert, is veel groter dan vroeger; voor het vlees zijn de teugels losser gelaten, en dat zal niet nalaten, zoals wij in het volgend gedeelte zullen zien, van die vrijheid gebruik te maken. Wachten wij ons, van Gods woord en gebod iets ten gunste van ons vlees af te dingen, of in Gods leiding met onze eigen wil te willen ingrijpen! "Wanneer wij als onverbeterlijke kinderen dwingen, staat de vader wel meer ons iets toe, niet in gunst, maar in boosheid.".

De Heere kwam tot hem en zei tot hem, dat hij, als hij wilde, met Balaks boden kon gaan; gevende hem dus over aan de begeerlijkheden van zijn hart; alsof de Heere zei: "Omdat gij zo'n grote lust hebt om te gaan, gaat: maar weet nochthans, dat de reis, die gij staat te ondernemen, naar uw wens, noch tot uw ere zal uitvallen; want, ofschoon gij verlof hebt, om te gaan, gij zult nochthans, hoe lief u ook het loon moge zijn, de macht niet hebben, om Israël te vervloeken, want gij zult doen, wat Ik tot u spreken zal." Dus gaat het altijd met de vijanden van Gods volk, die, ofschoon zij verderfelijke aanslagen mogen smeden, om het te verdrukken en te benauwen, nochthans geketend zijn aan de almacht van God, zodat zij niets, het allerminste zonder Zijn toelating kunnen uitrichten, ja, dikwijls gedwongen worden, om Zijn gunstgenoten, in plaats van hen kwaad te doen, zoals hun voornemen was, integendeel vriendschap te betonen. Het was in verbolgenheid, dat de Heere tot Bileam zei: gaat met hen; en wij hebben reden, om te denken, dat Bileam zelf het dus begreep; want wij lezen niet, dat hij zich op die inwilliging of toelating beroepen heeft, toen de Heere hem, wegens zijn heentrekken, bestrafte. Men ziet hieruit, dat, zoals de Heere soms de gebeden van Zijn volk in liefde afslaat, Hij dus ook soms de begeerte van de goddelozen in boosheid inwilligt..

De vergunning, die God Bileam tenslotte verleent, om met de gezanten van Moab te trekken, is zijn straf. Wie Jehova niet met bereidwilligheid dient, moge zich naar de begeerte van zijn hart aan andere heren verbinden, ook op deze wijze dient hij onwetend en onwillig het raadsbesluit van God, maar zonder, f het loon te ontvangen, dat de wereld hem voorhield, f dat, hetgeen God uit genade wilde schenken..

De schijnbare tegenstrijdigheid, dat God eerst Bileam weigerde, om mee te gaann, en het later toestond, en dat, als Bileam, ten gevolge van het verlof, zich op weg had begeven, de toorn van God tegen hem ontbrandt, veronderstelt geen veranderlijkheid in het raadsbesluit van God, maar verdwijnt volkomen, zo spoedig men slechts het pedagogisch doel van de inwilliging in ogenschouw neemt..

II. Numbers 22:21-Numbers 22:35. Op de reis naar Moab, als Bileam steeds heviger van begeerte brandt naar het hem voorgehouden loon, en meer en meer de voorwaarde vergeet, die de Heere hem gesteld heeft, treedt Deze hem op drie plaatsen van zijn weg tegemoet. Hij zelf merkt de Engel met uitgetrokken zwaard niet op: wel ziet het de ezelin, waarop hij rijdt. Op de beide eerste plaatsen is zij nog in staat langs de dreigende verschijning heen te gaan, op de derde kan zij het niet en zinkt zij neer. Als Bileam haar hier nog erger mishandelt dan tevoren, opent de Heere het trouwe dier de mond, dat met mensenstem en met verstandige woorden hem zijn handelwijze verwijt. Als Bileam op haar vraag, of zij zich ooit weerspannig aan hem getoond heeft, een goed getuigenis geven moet, valt hem de blinddoek van de ogen, zodat hij de Heere ziet. Opnieuw ontvangt hij aanwijzing om niets anders bij Balak te spreken, dan wat God hem zeggen zal.

Vers 21

21. Toen stond Bileam `s morgens vroeg op, verheugd, dat hem tenminste was toegestaan mee te reizen, en hij zadelde zijn ezelin, van welke hij zich gewoonlijk bij zijn tochten bediende, en hij vertrok met de vorsten van Moab.

Vers 21

21. Toen stond Bileam `s morgens vroeg op, verheugd, dat hem tenminste was toegestaan mee te reizen, en hij zadelde zijn ezelin, van welke hij zich gewoonlijk bij zijn tochten bediende, en hij vertrok met de vorsten van Moab.

Vers 22

22. Doch de toorn van God werd ontstoken, omdat hij vertrok; 1) en de Engel van de HEERE, Israëls herder en helper (Exodus 23:20), stelde zich in de weg, waarop Bileam voorttrok, hem tot een tegenpartij, 2) om hem nogmaals te weerhouden, dat hij in zijn opstand tegen God voortging; hij nu reed op zijn ezelin, en twee van zijn jongeren, van zijn knechten (Genesis 18:7; Genesis 22:3) 18:7 waren bij hem, terwijl de Moabitische vorsten reeds vooruit waren gegaan, om hun koning de aankomst van de vloekprofeet bekend te maken (Numbers 22:36).

1) Hieruit blijkt, dat in het hart van Bileam meer en meer de neiging zich openbaarde, om het aangeboden loon te verdienen. Het was dan ook vooral de gemoedsgesteldheid van de man, waarover de toorn van de Heere ontbrandde. De Heere had hem toegelaten te vertrekken, maar onder voorwaarde, dat hij alleen moest spreken wat Hij zou zeggen, en nu, zoals op te maken valt uit Deuteronomy 33:5 Joshua 24:10, overdenkt Bileam en begeert hij de wil van Balak te volbrengen. Dit doet de toorn van de Heere over hem ontbranden en dit veroorzaakt, dat de Heere een tegenpartij van hem wordt..

2) In het Hebreeuws Lesatan lo, tot een tegenstander, om hem af te houden van de weg, die hij zou bewandelen..

Vers 22

22. Doch de toorn van God werd ontstoken, omdat hij vertrok; 1) en de Engel van de HEERE, Israëls herder en helper (Exodus 23:20), stelde zich in de weg, waarop Bileam voorttrok, hem tot een tegenpartij, 2) om hem nogmaals te weerhouden, dat hij in zijn opstand tegen God voortging; hij nu reed op zijn ezelin, en twee van zijn jongeren, van zijn knechten (Genesis 18:7; Genesis 22:3) 18:7 waren bij hem, terwijl de Moabitische vorsten reeds vooruit waren gegaan, om hun koning de aankomst van de vloekprofeet bekend te maken (Numbers 22:36).

1) Hieruit blijkt, dat in het hart van Bileam meer en meer de neiging zich openbaarde, om het aangeboden loon te verdienen. Het was dan ook vooral de gemoedsgesteldheid van de man, waarover de toorn van de Heere ontbrandde. De Heere had hem toegelaten te vertrekken, maar onder voorwaarde, dat hij alleen moest spreken wat Hij zou zeggen, en nu, zoals op te maken valt uit Deuteronomy 33:5 Joshua 24:10, overdenkt Bileam en begeert hij de wil van Balak te volbrengen. Dit doet de toorn van de Heere over hem ontbranden en dit veroorzaakt, dat de Heere een tegenpartij van hem wordt..

2) In het Hebreeuws Lesatan lo, tot een tegenstander, om hem af te houden van de weg, die hij zou bewandelen..

Vers 23

23. a) De ezelin nu zag de Engel van de HEERE staande op de weg, 1) met zijn uitgetrokken zwaard 2) in zijn hand; daarom week de ezelin, terugschrikkende voor de verschijning, uit de weg en ging in het veld. Toen sloeg Bileam, die niet vermoedde, waarom zij week, de ezelin, omdeze naar de weg te doen wenden; 3) dit gelukte hem daar de verschijning plotseling weer verdwenen was.

a) 2 Peter 2:16 Jude 1:1:11

1) Reden en doel van deze verschijning zijn in de verklaring reeds aangewezen; de Heere doet hier datgene, wat Hij later meermalen als een bijzondere genade laat voorhouden eut.23:5. Joshua 24:10. Nehemiah. 13:2. Micah 6:5); Hij wil Bileam niet horen, zoals deze zich voorneemt voor Balak te spreken, maar de door hem bedoelde vloek in des te rijkere zegen omkeren. Nu is de vraag, of dan Bileams vloek, wanneer God het daartoe had laten komen, goddelijke kracht gehad en een werkelijke vloek op Israël gelegd zou hebben, of dat de in zich krachteloze ban van de vloekprofeet slechts in zoverre schade zou doen, dat de Israëlieten, wanneer zij daarvan vernamen, erdoor ontmoedigd zouden worden, terwijl daarentegen de vijanden in plaats van de vorige vrees weer moed verkregen zouden hebben. Wilden wij het laatste aannemen, zo zou de Heere iets aan Israël hebben moeten doen, om aan Zijn volk het valse geloof aan de macht van de profeet te ontnemen, en het in het geloof aan zijn goddelijke roeping te sterken, bijv. dat Hij de waarzegger op hetzelfde ogenblik door een bliksemstraal van Zijn toorn vernietigde, toen deze de mond tot de vloek opende. Daarentegen zien wij, dat God alles aan Bileam beproeft, om hem van zijn gedachten af te brengen, en omdat dit hem bij zijn zieletoestand niet lukt, maakt Hij hem later (Numbers 23:1 en 24) tot een machine, die spreken moet, wat haar ingegeven wordt. Deze omstandigheid noodzaakt ons, ons voor het gevoel te verklaren en in Bileam een man te zien, die met dezelfde macht van het goddelijke woord bekleed was, als Noach, Izak, jakob en anderen, toen zij over het lot van gehele volgende geslachten en volken te beschikken hadden (Genesis 9:24,Genesis 9:27,Genesis 9:49). Eveneens, als van de hem hierna ingegeven zegeningen niet in de lucht gesproken was, en haar vervulling niet gemist heeft, zou omgekeerd zijn vloek van Israëls roeping en verkiezing vernietigd hebben, wanneer de Heere hem de vloek had toegelaten. Wij kunnen wel niet op alle vragen, die hierbij gedaan zouden kunnen worden, uitvoerig antwoorden: in goddelijke zaken staan wij niet zelden voor een gesloten deur, die ons het indringen in de binnenste werkplaats van de gedachten en raadsbesluiten van God verhindert. Op n zaak moeten wij echter wijzen, hierop, dat Israëls gedrag tot heden reden genoeg gaf, om het van een door God gezegend tot een door God verworpen volk te maken, en zijn roeping en verkiezing achterwaarts te doen gaan. Alleen Gods liefde en trouw jegens het volk van Zijn keuze heeft de arm van de gestrenge rechtvaardigheid tegengehouden en de draad van de genaderijke leidingen, die het vorige geslacht door zijn hardnekkige ongeloof met geweld verscheurd had, opnieuw met het tegenwoordige geslacht aangeknoopt. Deze weder-aanknoping mocht Bilem niet verstoren, zoals hij volgens zijn eer- en geldgierig hart graag wilde; de liefde en de trouw van God wil de overhand behouden en het pas begonnen werk op een van menselijke waardigheid of onwaardigheid onafhankelijke wijze glorierijk ten einde brengen..

Een tweede vraag, waarvan de juiste beantwoording het verstaan van het voor ons liggend gedeelte, hier en in de volgende verzen, afhangt, betreft de vorm en de aard van deze Engelenverschijning; was zij een lichamelijk-materiële, een die geheel tot de zichtbare wereld behoorde en door Bileam noodzakelijk had moeten waargenomen worden, als de Heere zijn ogen niet gesloten en hem niet met blindheid geslagen had (Genesis 19:11; 2 Corinthians 6:18) of was zij een verschijning uit de geestenwereld, die alleen met geestelijk oog kon gezien worden, en daarom door de ziener niet bemerkt werd, omdat zijn ziel op dit ogenblik zo geheel met gedachten van eigen voordeel bezig is, dat hij voor geestelijke dingen in het geheel geen waarnemingsvermogen meer had? Omdat de ezelin de engel met het zwaard ziet, geloven wij, dat de engel zich op lichamelijk zichtbare wijze vertoonde. Zoals nu de God voor deze wereld Bileams oog zo verblind heeft, dat hij inwendig niet meer waarneemt, op wat voor weg van verderf hij zich begeven heeft, zo verblindt de God van de hemel, die zich met het zwaard tegenover hem plaatst, zijn lichamelijk oog, zodat hij recht in het zwaard zou lopen, wanneer aan zijn ezelin niet de gezonde ogen waren gebleven en zij door haar uitwijken hem het leven niet gered had. Het is een openbare straf en een diepe verootmoediging voor de ziener, die zich overigens mocht beroemen; dat hem de ogen van de geest geopend werden, toen hij neerknielde (Numbers 24:4,Numbers 24:16), dat hem een dier met zijn ogen en zijn natuurlijk instinct te hulp moet komen. Tot zo'n verootmoediging moet ook hetgeen vervolgens gebeurt, dienen; want de ezelin moet daarna ook met mensenstem, welke de Heere haar op wonderlijke wijze verleent, te hulp komen, terwijl hij zelf geen verstand meer bezit, om te vernemen, wat de Godsstem hem te zeggen heeft..

2) Het uitgetrokken zwaard in de hand van de Engel is teken en zinnebeeld van Gods toorn. Bileam zag het echter niet, zo was hij verblind door gierigheid. Treffend voorbeeld van het feit, dat, zoals Gods kinderen, hoewel vaak onzichtbaar voor hun ogen, de hulp en bescherming van Gods Engelen genieten, Zijn vijanden, hoewel zij het ook niet zien, de hand van God tegen zich hebben..

3) Bileam behoorde daardoor tot inkeer gekomen te zijn en overwogen te hebben, of hij mogelijk niet van zijn plichtweg af was, maar hij sloeg de ezelin, om deze naar de weg te doen wenden. Zij die door moedwillig zondigen in hun verderf lopen, zijn dus toornig op degene, die hun verderf trachten te voorkomen..

Vers 23

23. a) De ezelin nu zag de Engel van de HEERE staande op de weg, 1) met zijn uitgetrokken zwaard 2) in zijn hand; daarom week de ezelin, terugschrikkende voor de verschijning, uit de weg en ging in het veld. Toen sloeg Bileam, die niet vermoedde, waarom zij week, de ezelin, omdeze naar de weg te doen wenden; 3) dit gelukte hem daar de verschijning plotseling weer verdwenen was.

a) 2 Peter 2:16 Jude 1:1:11

1) Reden en doel van deze verschijning zijn in de verklaring reeds aangewezen; de Heere doet hier datgene, wat Hij later meermalen als een bijzondere genade laat voorhouden eut.23:5. Joshua 24:10. Nehemiah. 13:2. Micah 6:5); Hij wil Bileam niet horen, zoals deze zich voorneemt voor Balak te spreken, maar de door hem bedoelde vloek in des te rijkere zegen omkeren. Nu is de vraag, of dan Bileams vloek, wanneer God het daartoe had laten komen, goddelijke kracht gehad en een werkelijke vloek op Israël gelegd zou hebben, of dat de in zich krachteloze ban van de vloekprofeet slechts in zoverre schade zou doen, dat de Israëlieten, wanneer zij daarvan vernamen, erdoor ontmoedigd zouden worden, terwijl daarentegen de vijanden in plaats van de vorige vrees weer moed verkregen zouden hebben. Wilden wij het laatste aannemen, zo zou de Heere iets aan Israël hebben moeten doen, om aan Zijn volk het valse geloof aan de macht van de profeet te ontnemen, en het in het geloof aan zijn goddelijke roeping te sterken, bijv. dat Hij de waarzegger op hetzelfde ogenblik door een bliksemstraal van Zijn toorn vernietigde, toen deze de mond tot de vloek opende. Daarentegen zien wij, dat God alles aan Bileam beproeft, om hem van zijn gedachten af te brengen, en omdat dit hem bij zijn zieletoestand niet lukt, maakt Hij hem later (Numbers 23:1 en 24) tot een machine, die spreken moet, wat haar ingegeven wordt. Deze omstandigheid noodzaakt ons, ons voor het gevoel te verklaren en in Bileam een man te zien, die met dezelfde macht van het goddelijke woord bekleed was, als Noach, Izak, jakob en anderen, toen zij over het lot van gehele volgende geslachten en volken te beschikken hadden (Genesis 9:24,Genesis 9:27,Genesis 9:49). Eveneens, als van de hem hierna ingegeven zegeningen niet in de lucht gesproken was, en haar vervulling niet gemist heeft, zou omgekeerd zijn vloek van Israëls roeping en verkiezing vernietigd hebben, wanneer de Heere hem de vloek had toegelaten. Wij kunnen wel niet op alle vragen, die hierbij gedaan zouden kunnen worden, uitvoerig antwoorden: in goddelijke zaken staan wij niet zelden voor een gesloten deur, die ons het indringen in de binnenste werkplaats van de gedachten en raadsbesluiten van God verhindert. Op n zaak moeten wij echter wijzen, hierop, dat Israëls gedrag tot heden reden genoeg gaf, om het van een door God gezegend tot een door God verworpen volk te maken, en zijn roeping en verkiezing achterwaarts te doen gaan. Alleen Gods liefde en trouw jegens het volk van Zijn keuze heeft de arm van de gestrenge rechtvaardigheid tegengehouden en de draad van de genaderijke leidingen, die het vorige geslacht door zijn hardnekkige ongeloof met geweld verscheurd had, opnieuw met het tegenwoordige geslacht aangeknoopt. Deze weder-aanknoping mocht Bilem niet verstoren, zoals hij volgens zijn eer- en geldgierig hart graag wilde; de liefde en de trouw van God wil de overhand behouden en het pas begonnen werk op een van menselijke waardigheid of onwaardigheid onafhankelijke wijze glorierijk ten einde brengen..

Een tweede vraag, waarvan de juiste beantwoording het verstaan van het voor ons liggend gedeelte, hier en in de volgende verzen, afhangt, betreft de vorm en de aard van deze Engelenverschijning; was zij een lichamelijk-materiële, een die geheel tot de zichtbare wereld behoorde en door Bileam noodzakelijk had moeten waargenomen worden, als de Heere zijn ogen niet gesloten en hem niet met blindheid geslagen had (Genesis 19:11; 2 Corinthians 6:18) of was zij een verschijning uit de geestenwereld, die alleen met geestelijk oog kon gezien worden, en daarom door de ziener niet bemerkt werd, omdat zijn ziel op dit ogenblik zo geheel met gedachten van eigen voordeel bezig is, dat hij voor geestelijke dingen in het geheel geen waarnemingsvermogen meer had? Omdat de ezelin de engel met het zwaard ziet, geloven wij, dat de engel zich op lichamelijk zichtbare wijze vertoonde. Zoals nu de God voor deze wereld Bileams oog zo verblind heeft, dat hij inwendig niet meer waarneemt, op wat voor weg van verderf hij zich begeven heeft, zo verblindt de God van de hemel, die zich met het zwaard tegenover hem plaatst, zijn lichamelijk oog, zodat hij recht in het zwaard zou lopen, wanneer aan zijn ezelin niet de gezonde ogen waren gebleven en zij door haar uitwijken hem het leven niet gered had. Het is een openbare straf en een diepe verootmoediging voor de ziener, die zich overigens mocht beroemen; dat hem de ogen van de geest geopend werden, toen hij neerknielde (Numbers 24:4,Numbers 24:16), dat hem een dier met zijn ogen en zijn natuurlijk instinct te hulp moet komen. Tot zo'n verootmoediging moet ook hetgeen vervolgens gebeurt, dienen; want de ezelin moet daarna ook met mensenstem, welke de Heere haar op wonderlijke wijze verleent, te hulp komen, terwijl hij zelf geen verstand meer bezit, om te vernemen, wat de Godsstem hem te zeggen heeft..

2) Het uitgetrokken zwaard in de hand van de Engel is teken en zinnebeeld van Gods toorn. Bileam zag het echter niet, zo was hij verblind door gierigheid. Treffend voorbeeld van het feit, dat, zoals Gods kinderen, hoewel vaak onzichtbaar voor hun ogen, de hulp en bescherming van Gods Engelen genieten, Zijn vijanden, hoewel zij het ook niet zien, de hand van God tegen zich hebben..

3) Bileam behoorde daardoor tot inkeer gekomen te zijn en overwogen te hebben, of hij mogelijk niet van zijn plichtweg af was, maar hij sloeg de ezelin, om deze naar de weg te doen wenden. Zij die door moedwillig zondigen in hun verderf lopen, zijn dus toornig op degene, die hun verderf trachten te voorkomen..

Vers 24

24. Maar de Engel van de HEERE stond weer op een andere verder gelegen plaats van de weg, waarlangs Bileam ging, in een pad van de wijngaarden, in een pad dat tussen wijnbergen heenliep, zijnde een muur aan deze en een muur aan de andere zijde, die het wijken van de weg af onmogelijk maakte.

Vers 24

24. Maar de Engel van de HEERE stond weer op een andere verder gelegen plaats van de weg, waarlangs Bileam ging, in een pad van de wijngaarden, in een pad dat tussen wijnbergen heenliep, zijnde een muur aan deze en een muur aan de andere zijde, die het wijken van de weg af onmogelijk maakte.

Vers 25

25. Toen de ezelin ook hier weer de Engel van de HEERE zag, terwijl Bileam van deze verschijning niets bemerkte, zo klemde zij zichzelf aan de wand, waaraan de Engel eensmalle ruimte gelaten had, om zich daar doorheen te dringen, en zij klemde Bileams voet aan den wand; 1) daarom voer hij voort haar te slaan, daar zijn toorn ontbrandde tegen het dier, dat hij voor eigenzinnig en weerspannig hield.

1) Dit was wel een pijnlijke gewaarwording voor Bileam, maar toch een zaak, die hem tot nadenken had moeten stemmen, tot overweging hiervan, of zijn weg wel de goede weg was. In plaats dat deze zaak hem tot nadenken brengt, doet zij hem in toorn ontbranden, tot zijn eigen schande en nadeel..

Vers 25

25. Toen de ezelin ook hier weer de Engel van de HEERE zag, terwijl Bileam van deze verschijning niets bemerkte, zo klemde zij zichzelf aan de wand, waaraan de Engel eensmalle ruimte gelaten had, om zich daar doorheen te dringen, en zij klemde Bileams voet aan den wand; 1) daarom voer hij voort haar te slaan, daar zijn toorn ontbrandde tegen het dier, dat hij voor eigenzinnig en weerspannig hield.

1) Dit was wel een pijnlijke gewaarwording voor Bileam, maar toch een zaak, die hem tot nadenken had moeten stemmen, tot overweging hiervan, of zijn weg wel de goede weg was. In plaats dat deze zaak hem tot nadenken brengt, doet zij hem in toorn ontbranden, tot zijn eigen schande en nadeel..

Vers 26

26. Toen ging de Engel van de HEERE nog verder, en hij stond in een enge plaats, waar geen weg was om te wijken ter rechter- noch ter linkerhand. 1)

1) Tot driemaal toe beproeft de Engel van de Heere, om Bileam terug te houden van zijn boze weg, van de weg van het verderf, om hem terug te houden van het loon van de ongerechtigheid te willen verdienen. En dit voornamelijk om Zijn volk, omwille van Israël. Dit volk is gezegend en mag niet door Bileam vervloekt worden. De derde maal zal de Engel het Bileam onmogelijk maken, om ongestoord te vertrekken..

Vers 26

26. Toen ging de Engel van de HEERE nog verder, en hij stond in een enge plaats, waar geen weg was om te wijken ter rechter- noch ter linkerhand. 1)

1) Tot driemaal toe beproeft de Engel van de Heere, om Bileam terug te houden van zijn boze weg, van de weg van het verderf, om hem terug te houden van het loon van de ongerechtigheid te willen verdienen. En dit voornamelijk om Zijn volk, omwille van Israël. Dit volk is gezegend en mag niet door Bileam vervloekt worden. De derde maal zal de Engel het Bileam onmogelijk maken, om ongestoord te vertrekken..

Vers 27

27. Toen de ezelin de Engel van de HEERE zag, en er geen plaats was, waardoor zij zich heendringen kon, zo legde zij zich neer onder Bileam, in angst over haar gevaarlijketoestand daar zij met haar berijder niet in het zwaard van de Engel lopen kon; en de toorn van Bileam, die nog niets bemerkte, ontstak nu nog heviger dan tevoren, en hij sloeg de ezelin op onbarmhartige wijze met een stok, die hij als een man van stand met zich droeg (Genesis 38:18).

Bileams weg is de weg van het verderf, die in het begin breed is en gemakkelijk, maar hoe langer hoe nauwer wordt, totdat geen ontkomen meer mogelijk is en men in het gericht van God neerstort. Wie op deze weg gaat, heeft in zijn hart wel een waarschuwer, zoals Bileam aan zijn ezelin, die hem niet in het verderf wil laten lopen; deze is het geweten, dat zich inspant, om van de baan van de zonde af te brengen, en de mens dringt, zich om te wenden, maar door de blinde zondaar niet gehoord of verstaan wordt, integendeel wegens zijn trouw waarschuwen mishandeld wordt. Ten laatste, wanneer het reeds lang verwachtte gericht van God daar is, wordt het inwendig gebroken en verkrijgt een spraak, waarbij de misdadiger eindelijk de ogen opengaan, zoals men aan Judas, de verrader zien kan (Matthew 27:3). Het pad van de deugd daarentegen is steil, men ziet niets dan moeite, maar het leidt tot zegen en zaligheid. Denkt slechts aan Abrahams reis naar Moria (Genesis 22:1), die op merkwaardige wijze met precies dezelfde woorden als Bileams reis verhaald wordt. "Toen stond Abraham `s morgens vroeg op, en zadelde zijn ezel, en nam twee van zijn jongens met zich." Opmerkingswaardig in betrekking tot het drie maal tegemoet treden van de Engel is verder nog dit, dat Balak Bileam later naar drie verschillende plaatsen leidt, op de hoogte van Bal (Numbers 22:41), op de vrije plaats op de hoogte Pisga (Numbers 23:14) en op de hoogte van de berg Peor (Numbers 23:28); op deze drie plaatsen treedt hem de Heere op onzichtbare wijze tegemoet, zodat hij niet kan zeggen, wat hij wil, maar moet zeggen wat God wil; op de derde hoogte komt de Geest van God op zo'n krachtig wijze over hem, dat ook hij op de knieën valt, zoals vroeger de ezelin voor de hemelse verschijning. Juist hier wordt hem de mond geopend tot een dubbele voorspelling, die zich op het heerlijkst als Gods woord openbaart, terwijl Bileam slechts het orgaan is, waarvan de Heere zich bedient..

Vers 27

27. Toen de ezelin de Engel van de HEERE zag, en er geen plaats was, waardoor zij zich heendringen kon, zo legde zij zich neer onder Bileam, in angst over haar gevaarlijketoestand daar zij met haar berijder niet in het zwaard van de Engel lopen kon; en de toorn van Bileam, die nog niets bemerkte, ontstak nu nog heviger dan tevoren, en hij sloeg de ezelin op onbarmhartige wijze met een stok, die hij als een man van stand met zich droeg (Genesis 38:18).

Bileams weg is de weg van het verderf, die in het begin breed is en gemakkelijk, maar hoe langer hoe nauwer wordt, totdat geen ontkomen meer mogelijk is en men in het gericht van God neerstort. Wie op deze weg gaat, heeft in zijn hart wel een waarschuwer, zoals Bileam aan zijn ezelin, die hem niet in het verderf wil laten lopen; deze is het geweten, dat zich inspant, om van de baan van de zonde af te brengen, en de mens dringt, zich om te wenden, maar door de blinde zondaar niet gehoord of verstaan wordt, integendeel wegens zijn trouw waarschuwen mishandeld wordt. Ten laatste, wanneer het reeds lang verwachtte gericht van God daar is, wordt het inwendig gebroken en verkrijgt een spraak, waarbij de misdadiger eindelijk de ogen opengaan, zoals men aan Judas, de verrader zien kan (Matthew 27:3). Het pad van de deugd daarentegen is steil, men ziet niets dan moeite, maar het leidt tot zegen en zaligheid. Denkt slechts aan Abrahams reis naar Moria (Genesis 22:1), die op merkwaardige wijze met precies dezelfde woorden als Bileams reis verhaald wordt. "Toen stond Abraham `s morgens vroeg op, en zadelde zijn ezel, en nam twee van zijn jongens met zich." Opmerkingswaardig in betrekking tot het drie maal tegemoet treden van de Engel is verder nog dit, dat Balak Bileam later naar drie verschillende plaatsen leidt, op de hoogte van Bal (Numbers 22:41), op de vrije plaats op de hoogte Pisga (Numbers 23:14) en op de hoogte van de berg Peor (Numbers 23:28); op deze drie plaatsen treedt hem de Heere op onzichtbare wijze tegemoet, zodat hij niet kan zeggen, wat hij wil, maar moet zeggen wat God wil; op de derde hoogte komt de Geest van God op zo'n krachtig wijze over hem, dat ook hij op de knieën valt, zoals vroeger de ezelin voor de hemelse verschijning. Juist hier wordt hem de mond geopend tot een dubbele voorspelling, die zich op het heerlijkst als Gods woord openbaart, terwijl Bileam slechts het orgaan is, waarvan de Heere zich bedient..

Vers 28

28. De HEERE nu, die zich in die Engel geopenbaard had, opende door Zijn Goddelijke almacht de mond van de ezelin, zodat het dier met mensenstem sprak (2 Peter 2:16), die tot Bileam zei: Wat heb ik u gedaan, dat gij mij nu driemaal geslagen hebt?

Vers 28

28. De HEERE nu, die zich in die Engel geopenbaard had, opende door Zijn Goddelijke almacht de mond van de ezelin, zodat het dier met mensenstem sprak (2 Peter 2:16), die tot Bileam zei: Wat heb ik u gedaan, dat gij mij nu driemaal geslagen hebt?

Vers 29

29. Toen zei Bileam, nog niet tot nadenken gebracht door dit grote wonder, waaruit hij wel dadelijk kon weten, met Wie hij te doen had, tot de ezelin: Omdat gij mij bespot hebt, mij zoveel moeite hebt aangedaan, als had gij het erop toegelegd, om mij op verkeerde wegen te leiden; och als ik een zwaard in mijn hand had, ik zou u nu doden. 1)

1) Door zo grote begeerlijkheid werd hij vervoerd, dat hij nog niet door zo'n groot buitengewoon mirakel verschrikt werd en antwoordde, alsof hij tot een mens sprak, terwijl God toch niet de ziel van de ezelin in een redelijke geest veranderde, maar haar slechts, zoals het hem behaagde, klanken deed voortbrengen, om zijn onzinnigheid te verhinderen..

Vers 29

29. Toen zei Bileam, nog niet tot nadenken gebracht door dit grote wonder, waaruit hij wel dadelijk kon weten, met Wie hij te doen had, tot de ezelin: Omdat gij mij bespot hebt, mij zoveel moeite hebt aangedaan, als had gij het erop toegelegd, om mij op verkeerde wegen te leiden; och als ik een zwaard in mijn hand had, ik zou u nu doden. 1)

1) Door zo grote begeerlijkheid werd hij vervoerd, dat hij nog niet door zo'n groot buitengewoon mirakel verschrikt werd en antwoordde, alsof hij tot een mens sprak, terwijl God toch niet de ziel van de ezelin in een redelijke geest veranderde, maar haar slechts, zoals het hem behaagde, klanken deed voortbrengen, om zijn onzinnigheid te verhinderen..

Vers 30

30. De ezelin nu zei tot Bileam: Ben ik niet uw ezelin, waarop gij gereden hebt van toen af, dat gij mijn heer geweest zijt tot op deze dag? Ben ik ooit gewend geweest u zo te doen? Hij dan zei: Neen. 1) 1) God had hem terstond door de woorden van de Engel kunnen kastijden, maar, omdat de berisping zonder ernstige beschimping niet streng genoeg zou geweest zijn, geeft Hij hem een beest tot leermeesteres..

De ezelin moet hem leren, n dat het "stomme dier" eerder een ziener kan worden, dan de ongehoorzame, wie de begeerlijkheid verblindt, n dat ook die ongehoorzame machteloos is in de hand van die God, die Zijn woorden ook in de mond van het dier weet te leggen..

Bileam ontvangt uit de mond van de ezelin een geduchte terechtwijzing. Een terechtwijzing, die hierin bestond, dat hij, de man, die zich voor een geestenziener uitgaf, voor iemand, die vertrouwd was met de dingen van een hoge wereld, op dit ogenblik beneden haar, het redeloze dier, stond, omdat hij niet en zij wel de Engel met het uitgetrokken zwaard had gezien. Die terechtwijzing moest Bileam diep in zijn hart snijden en zijn hoogmoed op het diepst terneerbuigen. En waar dit gebeurd is, daar is het ogenblik daar, waarop de Heere hem de ogen zal openen..

Vers 30

30. De ezelin nu zei tot Bileam: Ben ik niet uw ezelin, waarop gij gereden hebt van toen af, dat gij mijn heer geweest zijt tot op deze dag? Ben ik ooit gewend geweest u zo te doen? Hij dan zei: Neen. 1) 1) God had hem terstond door de woorden van de Engel kunnen kastijden, maar, omdat de berisping zonder ernstige beschimping niet streng genoeg zou geweest zijn, geeft Hij hem een beest tot leermeesteres..

De ezelin moet hem leren, n dat het "stomme dier" eerder een ziener kan worden, dan de ongehoorzame, wie de begeerlijkheid verblindt, n dat ook die ongehoorzame machteloos is in de hand van die God, die Zijn woorden ook in de mond van het dier weet te leggen..

Bileam ontvangt uit de mond van de ezelin een geduchte terechtwijzing. Een terechtwijzing, die hierin bestond, dat hij, de man, die zich voor een geestenziener uitgaf, voor iemand, die vertrouwd was met de dingen van een hoge wereld, op dit ogenblik beneden haar, het redeloze dier, stond, omdat hij niet en zij wel de Engel met het uitgetrokken zwaard had gezien. Die terechtwijzing moest Bileam diep in zijn hart snijden en zijn hoogmoed op het diepst terneerbuigen. En waar dit gebeurd is, daar is het ogenblik daar, waarop de Heere hem de ogen zal openen..

Vers 31

31. Toen 1) opende de HEERE de ogen van Bileam, zodat hij de Engel van de HEERE zag, van wie hij tot hiertoe niets bemerkt had, staande in de weg, en zijn uitgetrokken zwaard in zijn hand; daarom sprong hij van zijn rijdier af,neigde hij het hoofd en boog zich op zijn aangezicht ter aarde, om de Engel zijn eerbied te betonen (Genesis 24:64 Joshua 15:18 ).

1) Niet zonder grote schade voor de profeet wordt de heerlijkheid van de Engel eerder aan de ezelin geopenbaard. Te voren pochte hij op buitengewone visioenen; nu ontvlucht hem, wat aan de ogen van een beest verschijnt. Vanwaar anders deze blindheid, dan ten gevolge van de gierigheid, waarmee hij zo bevangen is, dat hij het loon van de ongerechtigheid de voorkeur geeft boven de heilige roeping van God..

Vers 31

31. Toen 1) opende de HEERE de ogen van Bileam, zodat hij de Engel van de HEERE zag, van wie hij tot hiertoe niets bemerkt had, staande in de weg, en zijn uitgetrokken zwaard in zijn hand; daarom sprong hij van zijn rijdier af,neigde hij het hoofd en boog zich op zijn aangezicht ter aarde, om de Engel zijn eerbied te betonen (Genesis 24:64 Joshua 15:18 ).

1) Niet zonder grote schade voor de profeet wordt de heerlijkheid van de Engel eerder aan de ezelin geopenbaard. Te voren pochte hij op buitengewone visioenen; nu ontvlucht hem, wat aan de ogen van een beest verschijnt. Vanwaar anders deze blindheid, dan ten gevolge van de gierigheid, waarmee hij zo bevangen is, dat hij het loon van de ongerechtigheid de voorkeur geeft boven de heilige roeping van God..

Vers 32

32. Toen zei de Engel van de HEERE tot hem: Waarom hebt gij uw ezelin nu driemaal geslagen, en niet bedacht, dat haar ongewoon gedrag iets bijzonders betekenen moest? Zie, Ik ben uitgegaan u tot een tegenpartij, om u de weg te versperren,a) omdat deze weg van mij afwijkt, 1) omdat gij, door naar Balak te gaan, tegen Mijn wil handelt, en uzelf in het verderf stort, hoewel gij meent, dat u eer en rijkdom wacht.

a) 2 Peter 2:15

1)Hebreeuws: "waar de weg voor Mij steil was", hetgeen Van der Palm verklaart in de zin van: "waar de steilte van de weg niet toeliet Mij te ontwijken.".

Vers 32

32. Toen zei de Engel van de HEERE tot hem: Waarom hebt gij uw ezelin nu driemaal geslagen, en niet bedacht, dat haar ongewoon gedrag iets bijzonders betekenen moest? Zie, Ik ben uitgegaan u tot een tegenpartij, om u de weg te versperren,a) omdat deze weg van mij afwijkt, 1) omdat gij, door naar Balak te gaan, tegen Mijn wil handelt, en uzelf in het verderf stort, hoewel gij meent, dat u eer en rijkdom wacht.

a) 2 Peter 2:15

1)Hebreeuws: "waar de weg voor Mij steil was", hetgeen Van der Palm verklaart in de zin van: "waar de steilte van de weg niet toeliet Mij te ontwijken.".

Vers 33

33. Maar de ezelin heeft Mij gezien, en zij is nu driemaal voor Mijn aangezicht geweken, tot uw welzijn, want gij wist in uw blinde hartstocht niet, waar gij tegenin liep; indien zij voor Mijn aangezicht niet geweken was, zeker Ik zou unu ook gedood, en haar bij het leven behouden hebben.

Er is geen geschiedenis in de Bijbel, die zoveel twijfel en spot heeft opgewekt, als die van de sprekende ezelin. "Wat de van de duivel bezetenen met de zwijnen nabij Gadara zijn in de Schriften van het Nieuwe Verbond, dat is Bileam met zijn ezelin in het Oude, een dwaasheid voor velen, een ergernis voor niet weinig anderen.".

En toch wordt hier juist bevestigd, wat Baco van Verula (een voortreffelijk theoloog van de bisschoppelijk Engelse kerk, geb. 1561, overl. 1626 n. C.) zegt: "Een oppervlakkig weten leidt van de Heilige schrift af, een grondig weten tot haar terug." Wie het doel van God met Bileam uit onze opmerkingen leerde verstaan, voor die zal het wonder van de sprekende ezelin minder moeite baren, dan dat van de sprekende slang in het Paradijs, want daar is het de duivel, die uit de slang spreekt, hier is het de Heere, die de mond van de ezelin opent. De Heere toch heeft oneindig grotere macht, dan de in macht begrensde vorst van de duisternis. Evenmin als wij daar zouden beweren, dat Eva niet in werkelijkheid, maar slechts in extatische toestand de slang had horen spreken, zo kunnen wij ook hier de mening van hen niet beamen, die de gebeurtenis voor een zuiver inwendige daadzaak aanzien, zodat de ezelin niet zou gesproken, maar alleen haar dierlijk klaaggeluid zou voortgebracht hebben, dat dan door de besturing van de Heere in Bileams oor tot een verstaanbaar menselijke rede zou geworden zijn. Afgezien van het gehele karakter van ons verhaal, dat in niets op een visioen of gezicht wijst, wordt deze mening tegengesproken door de zielstoestand van Bileam op dat ogenblik; hij is zo geheel in Balaks wensen en beloften weggezonken, dat de Heere hem eerst door de sprekende ezelin tot zichzelf brengen moet, en wel door hetgeen deze zegt, niet door haar spreken zelf. Maar juist de omstandigheid, dat Bileam, in plaats van grotelijks verwonderd te zijn, zich in een gesprek met haar inlaat, alsof hij met een mens te doen had, heeft de verdedigers van bovengenoemde opvatting een wapen in de hand gegeven. Hierbij moeten wij opmerken, dat er toestanden van het hart zijn, ook in wakende toestand, dat de duidelijkste wonderen niets op de mens vermogen, hem niet eens tot verwondering brengen; wij zien dat bv. aan de Farizeeën en Schriftgeleerden, die door de wonderwerken van Christus in het geheel niet bewogen werden, maar deze als dagelijkse zaken behandelden en alleen de indruk, die deze op anderen gemaakt hadden, zochten te verwoesten. Wanneer de mens eens begonnen is aan God en Zijn woord weerstand te bieden, verdraagt hij alles, en zou hij ook niet geloven, al stond er iemand van de doden op. Bovendien was Bileam een man, die in de gezichten en dromen, die hij gehad had, reeds vele buitengewone dingen ondervonden had, en die in zijn huidige door geldzucht verblinde toestand niet aanstonds in staat was, om zich te verwonderen over hetgeen bewonderenswaardig genoeg was. Eerst bij het "Nee," dat hij de ezelin ten antwoord geeft, komt hij weer tot zichzelf; daarom kan ook nu de Heere hem de ogen openen, zodat de schellen daar afvallen. Hoe men zich stoten kan aan dit wonder, terwijl er zovele grotere wonderen zijn, begrijpen wij niet..

De ezelin werd in staat gesteld, om die klanken voort te brengen, waarschijnlijk zoals de papegaaien, zonder ze te verstaan; en men moge zeggen wat men wil van de mond van de ezelin, of de vorming van haar tong en kaken, als tot spreken ongeschikt, er wordt nochthans een daaraan evenredige oorzaak voor deze wonderbare uitkomst aangewezen, want er is uitdrukkelijk gezegd: "de Heere opende de mond van de ezelin," en niemand, die in een God gelooft, zal aan Zijn macht, om dit, en nog oneindig veel meer te doen, kunnen twijfelen."

Het wonder is bovendien God waardig. Het spreken juist van het domste dier moest tot Bileams diepste beschaming dienen, die zo dwaas en door gouddorst verblind was, dat een ezel meer zag dan hij. Bileam moest bovendien zien, wat de Heere over hem kon. Volgens diezelfde macht, waarmee Hij aan de ezelin menselijke taal verleende, zonder dat het dier daarom ophield een dier te zijn en tot mens werd, kon de Heere ook Bileam tot een werktuig van Zijn grootste en zaligste zegenspreuken over Israël maken, kond Hij hem dwingen goddelijke woorden te spreken, hem de zo diep in het zondige zich indringende man. God heeft zijn hart willen reinigen en heiligen; zo hij de genade in zich had laten werken, zo zou hij tot een waar profeet geworden zijn, wiens eigen ziel deelt in hetgeen de Heere spreekt. Nu hij echter Gods Woord verworpen en zich aan de god van deze wereld overgegeven heeft, zal hij nog wel eens als voorzegger optreden en de grootste profetieën uitspreken, die God in zijn mond kon leggen, maar om daarna zelf verworpen en ter zijde gesteld te worden. Deze geschiedenis heeft een bijzondere betekenis voor de dienaren van het goddelijke woord. Deze, de verootmoedigden, aan hun eigene kracht wanhopende zielen, die hun predikingen voor armzalig en zwak houden, verstrekt zij tot grote troost; zij weten, dat de Heere ook uit hun arm woord iets kan maken tot lof van Zijn heerlijkheid. De anderen daarentegen, de rijk begaafden geesten, die schijnbaar veel verrichten en zeer geroemd en graag gehoord worden, maar daarbij onrein van hart zijn en met hun gaven eigen eer en voordeel zoeken, dient zij tot ernstige waarschuwing; dat zij hier leren, hoe de Heere hen wel een tijdlang gebruikt, maar hoe het opeens met hen ten einde is en zij jammerlijk tot schande worden. Het redeloze dier erkent en ontwijkt de tegenstand van boven; wat een diepe beschaming voor de man, die zich een ongewone kennis van het goddelijke toeschrijft, maar de vinger van God niet ziet, noch zien wil. Dat is de grote onderwijzing van dit wonder. Wie zich tegen Gods wil verzet, is redelozer dan het dier. Ja, hij is geheel zonder gevoel en leven, een klinkend metaal en luidende schel, zelfs indien hij, zoals Bileam, de taal van de Engelen spreekt, profeteert en wetenschap geeft 1 Corinthiers 13). Wij horen dikwijls mensen prijzen als schitterende vernuften, redenaars, aangenaam in de omgang, geestig, beschaafd, geleerd. Dit zijn gaven, die niet klein te achten zijn, maar hoeveel waarde zij voor God hebben, wanneer de liefde en een eenvoudig hart, dat bereid is, om Gods wil te doen, ontbreken, toont het voorbeeld van dit schitterend talent, van deze Bileam..

Vers 33

33. Maar de ezelin heeft Mij gezien, en zij is nu driemaal voor Mijn aangezicht geweken, tot uw welzijn, want gij wist in uw blinde hartstocht niet, waar gij tegenin liep; indien zij voor Mijn aangezicht niet geweken was, zeker Ik zou unu ook gedood, en haar bij het leven behouden hebben.

Er is geen geschiedenis in de Bijbel, die zoveel twijfel en spot heeft opgewekt, als die van de sprekende ezelin. "Wat de van de duivel bezetenen met de zwijnen nabij Gadara zijn in de Schriften van het Nieuwe Verbond, dat is Bileam met zijn ezelin in het Oude, een dwaasheid voor velen, een ergernis voor niet weinig anderen.".

En toch wordt hier juist bevestigd, wat Baco van Verula (een voortreffelijk theoloog van de bisschoppelijk Engelse kerk, geb. 1561, overl. 1626 n. C.) zegt: "Een oppervlakkig weten leidt van de Heilige schrift af, een grondig weten tot haar terug." Wie het doel van God met Bileam uit onze opmerkingen leerde verstaan, voor die zal het wonder van de sprekende ezelin minder moeite baren, dan dat van de sprekende slang in het Paradijs, want daar is het de duivel, die uit de slang spreekt, hier is het de Heere, die de mond van de ezelin opent. De Heere toch heeft oneindig grotere macht, dan de in macht begrensde vorst van de duisternis. Evenmin als wij daar zouden beweren, dat Eva niet in werkelijkheid, maar slechts in extatische toestand de slang had horen spreken, zo kunnen wij ook hier de mening van hen niet beamen, die de gebeurtenis voor een zuiver inwendige daadzaak aanzien, zodat de ezelin niet zou gesproken, maar alleen haar dierlijk klaaggeluid zou voortgebracht hebben, dat dan door de besturing van de Heere in Bileams oor tot een verstaanbaar menselijke rede zou geworden zijn. Afgezien van het gehele karakter van ons verhaal, dat in niets op een visioen of gezicht wijst, wordt deze mening tegengesproken door de zielstoestand van Bileam op dat ogenblik; hij is zo geheel in Balaks wensen en beloften weggezonken, dat de Heere hem eerst door de sprekende ezelin tot zichzelf brengen moet, en wel door hetgeen deze zegt, niet door haar spreken zelf. Maar juist de omstandigheid, dat Bileam, in plaats van grotelijks verwonderd te zijn, zich in een gesprek met haar inlaat, alsof hij met een mens te doen had, heeft de verdedigers van bovengenoemde opvatting een wapen in de hand gegeven. Hierbij moeten wij opmerken, dat er toestanden van het hart zijn, ook in wakende toestand, dat de duidelijkste wonderen niets op de mens vermogen, hem niet eens tot verwondering brengen; wij zien dat bv. aan de Farizeeën en Schriftgeleerden, die door de wonderwerken van Christus in het geheel niet bewogen werden, maar deze als dagelijkse zaken behandelden en alleen de indruk, die deze op anderen gemaakt hadden, zochten te verwoesten. Wanneer de mens eens begonnen is aan God en Zijn woord weerstand te bieden, verdraagt hij alles, en zou hij ook niet geloven, al stond er iemand van de doden op. Bovendien was Bileam een man, die in de gezichten en dromen, die hij gehad had, reeds vele buitengewone dingen ondervonden had, en die in zijn huidige door geldzucht verblinde toestand niet aanstonds in staat was, om zich te verwonderen over hetgeen bewonderenswaardig genoeg was. Eerst bij het "Nee," dat hij de ezelin ten antwoord geeft, komt hij weer tot zichzelf; daarom kan ook nu de Heere hem de ogen openen, zodat de schellen daar afvallen. Hoe men zich stoten kan aan dit wonder, terwijl er zovele grotere wonderen zijn, begrijpen wij niet..

De ezelin werd in staat gesteld, om die klanken voort te brengen, waarschijnlijk zoals de papegaaien, zonder ze te verstaan; en men moge zeggen wat men wil van de mond van de ezelin, of de vorming van haar tong en kaken, als tot spreken ongeschikt, er wordt nochthans een daaraan evenredige oorzaak voor deze wonderbare uitkomst aangewezen, want er is uitdrukkelijk gezegd: "de Heere opende de mond van de ezelin," en niemand, die in een God gelooft, zal aan Zijn macht, om dit, en nog oneindig veel meer te doen, kunnen twijfelen."

Het wonder is bovendien God waardig. Het spreken juist van het domste dier moest tot Bileams diepste beschaming dienen, die zo dwaas en door gouddorst verblind was, dat een ezel meer zag dan hij. Bileam moest bovendien zien, wat de Heere over hem kon. Volgens diezelfde macht, waarmee Hij aan de ezelin menselijke taal verleende, zonder dat het dier daarom ophield een dier te zijn en tot mens werd, kon de Heere ook Bileam tot een werktuig van Zijn grootste en zaligste zegenspreuken over Israël maken, kond Hij hem dwingen goddelijke woorden te spreken, hem de zo diep in het zondige zich indringende man. God heeft zijn hart willen reinigen en heiligen; zo hij de genade in zich had laten werken, zo zou hij tot een waar profeet geworden zijn, wiens eigen ziel deelt in hetgeen de Heere spreekt. Nu hij echter Gods Woord verworpen en zich aan de god van deze wereld overgegeven heeft, zal hij nog wel eens als voorzegger optreden en de grootste profetieën uitspreken, die God in zijn mond kon leggen, maar om daarna zelf verworpen en ter zijde gesteld te worden. Deze geschiedenis heeft een bijzondere betekenis voor de dienaren van het goddelijke woord. Deze, de verootmoedigden, aan hun eigene kracht wanhopende zielen, die hun predikingen voor armzalig en zwak houden, verstrekt zij tot grote troost; zij weten, dat de Heere ook uit hun arm woord iets kan maken tot lof van Zijn heerlijkheid. De anderen daarentegen, de rijk begaafden geesten, die schijnbaar veel verrichten en zeer geroemd en graag gehoord worden, maar daarbij onrein van hart zijn en met hun gaven eigen eer en voordeel zoeken, dient zij tot ernstige waarschuwing; dat zij hier leren, hoe de Heere hen wel een tijdlang gebruikt, maar hoe het opeens met hen ten einde is en zij jammerlijk tot schande worden. Het redeloze dier erkent en ontwijkt de tegenstand van boven; wat een diepe beschaming voor de man, die zich een ongewone kennis van het goddelijke toeschrijft, maar de vinger van God niet ziet, noch zien wil. Dat is de grote onderwijzing van dit wonder. Wie zich tegen Gods wil verzet, is redelozer dan het dier. Ja, hij is geheel zonder gevoel en leven, een klinkend metaal en luidende schel, zelfs indien hij, zoals Bileam, de taal van de Engelen spreekt, profeteert en wetenschap geeft 1 Corinthiers 13). Wij horen dikwijls mensen prijzen als schitterende vernuften, redenaars, aangenaam in de omgang, geestig, beschaafd, geleerd. Dit zijn gaven, die niet klein te achten zijn, maar hoeveel waarde zij voor God hebben, wanneer de liefde en een eenvoudig hart, dat bereid is, om Gods wil te doen, ontbreken, toont het voorbeeld van dit schitterend talent, van deze Bileam..

Vers 34

34. Toen zei Bileam tot de Engel van de HEERE: Ik heb gezondigd, dat ik onder zulke omstandigheden mijn dier mishandeld heb; reken mij dat niet toe, want ik heb niet geweten, 1) dat Gij mij tegemoet op deze weg stondt; ennu is het kwaad in uw ogen, dat ik naar Balak ga, ik zal wederkeren.

1) Bileam scheen toen tot rede te komen. Ik heb gezondigd, gezondigd, door mij op die reis te begeven, gezondigd, door met zoveel geweld voort te drijven; doch hij verschoonde zich daarmee, dat hij de Engel niet gezien had, maar nu hij hem zag, toonde hij zich bereid, om weer te keren. Datgene, wat de Heere mishaagde, was niet zo zeer deze reis, maar wel zijn boosaardig opzet en voornemen tegen Israël, en een heimelijke hoop, die hij voedde, dat, niettegenstaande Gods waarschuwing, die hem bij het geven van verlof gedaan was, hij nochthans middel zou vinden, om hen te vervloeken, en dus Balak te believen, teneinde door hem hoog vereerd te worden. Het blijkt niet, dat hij van die snoodheid van zijn hart bewust, of gewillig was deze te bekennen; maar, wanneer hij zag, dat hij de weg niet zou kunnen vervolgen, onderwierp hij zich, als best met zijn veiligheid overeenkomende, en betoonde zich gewillig, om terug te keren; en zoals hij niet aangedaan was over het kwaad, dat in zijn hart huisvestte, zo was ook alles, waartoe zijn benauwdheid hem bewoog, een belofte van te zullen afstaan van de uitwendige daad..

Bileam begreep nog niet, dat niet zo zeer het gaan naar Moab de Heere mishaagde, als wel de overlegging van zijn hart. Om hem dat duidelijk te maken, verbiedt de Heere hem (in het volgende vers) niet met de gezanten van de Moabieten mee te gaan.

Vers 34

34. Toen zei Bileam tot de Engel van de HEERE: Ik heb gezondigd, dat ik onder zulke omstandigheden mijn dier mishandeld heb; reken mij dat niet toe, want ik heb niet geweten, 1) dat Gij mij tegemoet op deze weg stondt; ennu is het kwaad in uw ogen, dat ik naar Balak ga, ik zal wederkeren.

1) Bileam scheen toen tot rede te komen. Ik heb gezondigd, gezondigd, door mij op die reis te begeven, gezondigd, door met zoveel geweld voort te drijven; doch hij verschoonde zich daarmee, dat hij de Engel niet gezien had, maar nu hij hem zag, toonde hij zich bereid, om weer te keren. Datgene, wat de Heere mishaagde, was niet zo zeer deze reis, maar wel zijn boosaardig opzet en voornemen tegen Israël, en een heimelijke hoop, die hij voedde, dat, niettegenstaande Gods waarschuwing, die hem bij het geven van verlof gedaan was, hij nochthans middel zou vinden, om hen te vervloeken, en dus Balak te believen, teneinde door hem hoog vereerd te worden. Het blijkt niet, dat hij van die snoodheid van zijn hart bewust, of gewillig was deze te bekennen; maar, wanneer hij zag, dat hij de weg niet zou kunnen vervolgen, onderwierp hij zich, als best met zijn veiligheid overeenkomende, en betoonde zich gewillig, om terug te keren; en zoals hij niet aangedaan was over het kwaad, dat in zijn hart huisvestte, zo was ook alles, waartoe zijn benauwdheid hem bewoog, een belofte van te zullen afstaan van de uitwendige daad..

Bileam begreep nog niet, dat niet zo zeer het gaan naar Moab de Heere mishaagde, als wel de overlegging van zijn hart. Om hem dat duidelijk te maken, verbiedt de Heere hem (in het volgende vers) niet met de gezanten van de Moabieten mee te gaan.

Vers 35

35. De Engel van de HEERE nu zei tot Bileam: Ga heen met deze mannen; 1) maar alleen dat woord, wat Ik tot u spreken zal, dat zult gij spreken. Alzo toog Bileam, terwijl de Engel van de Heere van hem verdween, met de vorsten van Balak, hij ging deze achterna, zijn reis tot de koning van de Moabieten vervolgende.

1) Bileams belijdenis is zeer oppervlakkig en zijn bereidwilligheid, om terug te keren zonder betekenis. Ware het hem werkelijk ernst geweest nu aan God gehoorzaam te worden, zo zou hij niet eerst gezegd hebben: "is het kwaad in Uw ogen." Want reeds lang wist hij, dat zijn reis de Heere mishaagde. Daarom wordt ook zijn aanbieding, om terug te keren, niet aangenomen, zoals nu de zaken met hem staan moet hij voortreizen, opdat het met hem tot beslissing komt, of tot innerlijke omkering, of tot hetgeen hem de Engel met het zwaard gedreigd heeft (Numbers 31:8), dat hij met zijn hart zich plaatsen zal tot het woord: "Wat Ik tot u spreken zal, dat zult gij spreken.".

III. Numbers 22:36-Numbers 22:23:10. Bileam, door Balak aan de grenzen van zijn rijk op eervolle wijze ontvangen, wordt door hem op de hoogte van Bal gevoerd, waar hij het Israëlitische leger met n blik overzien kan. Nadat daar zeven altaren gebouwd zijn en op ieder een dubbel brandoffer gebracht is, begeeft hij zich op een afgelegen verheven plaats, om volgens de wijze van de heidense waarzeggers en bezweerders op Auguriën of hemeltekenen te wachten; de Heere echter ontmoet hem in werkelijkheid en legt hem de eerste van zijn profetieën in de mond, die hij dan ook voor Balak en diens vorsten uitspreekt. Zij prijst Israël als een uit de menigte van de heidenen afgezonderd, tot gemeenschap met God geroepen volk, aan wie reeds nu de belofte, dat het tot een talloze menigte zou groeien, begon vervuld te worden, en verder nog heerlijker zou vervuld worden, en waaraan het voorrecht is een gerust sterven te hebben na een leven in de overvloed van de goddelijke genadegoederen.

Vers 35

35. De Engel van de HEERE nu zei tot Bileam: Ga heen met deze mannen; 1) maar alleen dat woord, wat Ik tot u spreken zal, dat zult gij spreken. Alzo toog Bileam, terwijl de Engel van de Heere van hem verdween, met de vorsten van Balak, hij ging deze achterna, zijn reis tot de koning van de Moabieten vervolgende.

1) Bileams belijdenis is zeer oppervlakkig en zijn bereidwilligheid, om terug te keren zonder betekenis. Ware het hem werkelijk ernst geweest nu aan God gehoorzaam te worden, zo zou hij niet eerst gezegd hebben: "is het kwaad in Uw ogen." Want reeds lang wist hij, dat zijn reis de Heere mishaagde. Daarom wordt ook zijn aanbieding, om terug te keren, niet aangenomen, zoals nu de zaken met hem staan moet hij voortreizen, opdat het met hem tot beslissing komt, of tot innerlijke omkering, of tot hetgeen hem de Engel met het zwaard gedreigd heeft (Numbers 31:8), dat hij met zijn hart zich plaatsen zal tot het woord: "Wat Ik tot u spreken zal, dat zult gij spreken.".

III. Numbers 22:36-Numbers 22:23:10. Bileam, door Balak aan de grenzen van zijn rijk op eervolle wijze ontvangen, wordt door hem op de hoogte van Bal gevoerd, waar hij het Israëlitische leger met n blik overzien kan. Nadat daar zeven altaren gebouwd zijn en op ieder een dubbel brandoffer gebracht is, begeeft hij zich op een afgelegen verheven plaats, om volgens de wijze van de heidense waarzeggers en bezweerders op Auguriën of hemeltekenen te wachten; de Heere echter ontmoet hem in werkelijkheid en legt hem de eerste van zijn profetieën in de mond, die hij dan ook voor Balak en diens vorsten uitspreekt. Zij prijst Israël als een uit de menigte van de heidenen afgezonderd, tot gemeenschap met God geroepen volk, aan wie reeds nu de belofte, dat het tot een talloze menigte zou groeien, begon vervuld te worden, en verder nog heerlijker zou vervuld worden, en waaraan het voorrecht is een gerust sterven te hebben na een leven in de overvloed van de goddelijke genadegoederen.

Vers 36

36. Als Balak van zijn vorsten, die vooruit getrokken waren, hoorde dat Bileam kwam, zo ging hij van Rabbat Moab uit hem tegemoet, om hem eervol te ontvangen, tot Ar Moab, de stad van de Moabieten, 1) die aan de grens van de Arnon ligt, die aan het uiterste van het gebied, de grens van het Moabitische rijk aan de noordzijde is.

1) Vroeger was zij de hoofdstad geweest en lag midden in het land, daar het Moabitische gebied zich toen veel verder naar het noorden uitstrekte (zie Numbers 21:30); na de stichting van de beide rijken van de Amorieten was ze tot een gewone grensstad en Rabbat Moab tot Residentie geworden..

Vers 36

36. Als Balak van zijn vorsten, die vooruit getrokken waren, hoorde dat Bileam kwam, zo ging hij van Rabbat Moab uit hem tegemoet, om hem eervol te ontvangen, tot Ar Moab, de stad van de Moabieten, 1) die aan de grens van de Arnon ligt, die aan het uiterste van het gebied, de grens van het Moabitische rijk aan de noordzijde is.

1) Vroeger was zij de hoofdstad geweest en lag midden in het land, daar het Moabitische gebied zich toen veel verder naar het noorden uitstrekte (zie Numbers 21:30); na de stichting van de beide rijken van de Amorieten was ze tot een gewone grensstad en Rabbat Moab tot Residentie geworden..

Vers 37

37. En Balak zei tot Bileam, toen deze tegenover hem stond; Heb ik niet ernstig tot u gezonden (Numbers 22:5) om u te roepen? Waarom zijt gij nietaanstonds de eerste maal tot mij gekomen, maar hebt gij u eerst nog ten tweede male (Numbers 22:15) laten roepen? Meent gij, dat ik een zo nietig en arm vorst ben? Kan ik u niet terecht, niet naar uw verdienste vereren?

Vers 37

37. En Balak zei tot Bileam, toen deze tegenover hem stond; Heb ik niet ernstig tot u gezonden (Numbers 22:5) om u te roepen? Waarom zijt gij nietaanstonds de eerste maal tot mij gekomen, maar hebt gij u eerst nog ten tweede male (Numbers 22:15) laten roepen? Meent gij, dat ik een zo nietig en arm vorst ben? Kan ik u niet terecht, niet naar uw verdienste vereren?

Vers 38

38. Toen zei Bileam, nog vol van de indruk, die de gebeurtenis in Numbers 22:22-Numbers 22:35 vermeld, op zijn geweten gemaakt had, tot Balak: Zie ik ben tot u gekomen overeenkomstig uw verlangen, maar het is twijfelachtig of ik zal kunnen doen, wat gij verlangt; zal ik nu enigszins iets kunnen spreken, iets anders dan mij ingegeven wordt? Het woord, dat God in mijn mond leggen zal, dat zal ik spreken; 1) ik zal niet anders kunnen.

1) Met dit antwoord zoekt hij reeds tevoren de verwachtingen van Balak iets lager te stemmen, omdat uit zijn komen tot hem, zonder enige twijfel, zijn bereidwilligheid, om te vervloeken, volgde..

Bileam handelt met Balak zoals hij met diens gezanten gehandeld heeft. De volle waarheid verzwijgt hij ook hem. Deze, dat de Heere hem strikt verboden heeft, het volk van Israël te vervloeken. Daardoor berokkent hij zichzelf ook nu een valse positie..

Vers 38

38. Toen zei Bileam, nog vol van de indruk, die de gebeurtenis in Numbers 22:22-Numbers 22:35 vermeld, op zijn geweten gemaakt had, tot Balak: Zie ik ben tot u gekomen overeenkomstig uw verlangen, maar het is twijfelachtig of ik zal kunnen doen, wat gij verlangt; zal ik nu enigszins iets kunnen spreken, iets anders dan mij ingegeven wordt? Het woord, dat God in mijn mond leggen zal, dat zal ik spreken; 1) ik zal niet anders kunnen.

1) Met dit antwoord zoekt hij reeds tevoren de verwachtingen van Balak iets lager te stemmen, omdat uit zijn komen tot hem, zonder enige twijfel, zijn bereidwilligheid, om te vervloeken, volgde..

Bileam handelt met Balak zoals hij met diens gezanten gehandeld heeft. De volle waarheid verzwijgt hij ook hem. Deze, dat de Heere hem strikt verboden heeft, het volk van Israël te vervloeken. Daardoor berokkent hij zichzelf ook nu een valse positie..

Vers 39

39. En Bileam ging met Balak van Ar Moab naar de berg Attarus, en zij kwamen te Kirjath-Huzzth (= stad van straten), waarschijnlijk dezelfde als Kerioth (Jeremia. 48:24,41 Amos 2:2 ) op de zuidelijke hoogte van Attarus.

Vers 39

39. En Bileam ging met Balak van Ar Moab naar de berg Attarus, en zij kwamen te Kirjath-Huzzth (= stad van straten), waarschijnlijk dezelfde als Kerioth (Jeremia. 48:24,41 Amos 2:2 ) op de zuidelijke hoogte van Attarus.

Vers 40

40. Toen slachtte Balak daar runderen en schapen, 1) om de God van Israël tot zijn wens over te halen (zie "Leviticus 3:2), en hij zond offervlees daarvan aan Bileam en aan de Moabitische vorsten, die als zijn geleide bij hem waren, om zo zijn woord: Ik zal u zeer hoogvereren, te vervullen en de profeet tot het gemeenschappelijk werk vaster aan zich te verbinden (Genesis 31:54).

1) De mening, dat Balak hier een dankoffer offerde aan zijn goden, is verkeerd. Integendeel, hij offerde een offer aan de Heere, de God van Israël, met Wie-dit wist hij- Bileam in betrekking stond, om op deze wijze te bewerken, dat de liefde van God tot Israël overging op Moab. Dit offer toch werd gebracht aan de vooravond van de dag, waarop Bileam het volk van Israël zou moeten vervloeken..

Vers 40

40. Toen slachtte Balak daar runderen en schapen, 1) om de God van Israël tot zijn wens over te halen (zie "Leviticus 3:2), en hij zond offervlees daarvan aan Bileam en aan de Moabitische vorsten, die als zijn geleide bij hem waren, om zo zijn woord: Ik zal u zeer hoogvereren, te vervullen en de profeet tot het gemeenschappelijk werk vaster aan zich te verbinden (Genesis 31:54).

1) De mening, dat Balak hier een dankoffer offerde aan zijn goden, is verkeerd. Integendeel, hij offerde een offer aan de Heere, de God van Israël, met Wie-dit wist hij- Bileam in betrekking stond, om op deze wijze te bewerken, dat de liefde van God tot Israël overging op Moab. Dit offer toch werd gebracht aan de vooravond van de dag, waarop Bileam het volk van Israël zou moeten vervloeken..

Vers 41

41. En het geschiedde de volgende dag `s morgens, dat Balak Bileam nam, en voerde hem op de hoogten van de Attarus, 1) die aan Bal geheiligd waren, dus naar de (Numbers 21:9) reeds vermelde plaats Ramoth, het hoogste punt van deze gehele landstreek, dat hij vandaar zag het uiterste van het volk, 2) het leger van Israël tussen Jesimoth en Sittim (Numbers 22:1), van het ene einde tot het ander.

1) De Attarus is een lange bergrug, die aan de zuidzijde van de Zerka Maein voortgaat. Ten onrechte zoekt Burckhardt op deze de Nebo eut.32:49; 34:1); deze moet veel noordelijker gelegen hebben; wel lag op zijn westelijke top een van alle zijden moeilijk te bereiken vesting met een prachtvol paleis, dat Herodes daar liet bouwen. Dat is dat Machaerus, waar Johannes de Doper gevangen gehouden en onthoofd werd.. 2) Balak ging van de veronderstelling uit, dat Bileam noodzakelijk Israël voor ogen moest hebben, wanneer zijn vloek van kracht zou zijn..

Banot-Bal was de eerste hoogte, die Bileam ontmoette op zijn reis naar Moab, vanwaar hij het leger van Israël kon zien, alhoewel niet in zijn geheel..

Vers 41

41. En het geschiedde de volgende dag `s morgens, dat Balak Bileam nam, en voerde hem op de hoogten van de Attarus, 1) die aan Bal geheiligd waren, dus naar de (Numbers 21:9) reeds vermelde plaats Ramoth, het hoogste punt van deze gehele landstreek, dat hij vandaar zag het uiterste van het volk, 2) het leger van Israël tussen Jesimoth en Sittim (Numbers 22:1), van het ene einde tot het ander.

1) De Attarus is een lange bergrug, die aan de zuidzijde van de Zerka Maein voortgaat. Ten onrechte zoekt Burckhardt op deze de Nebo eut.32:49; 34:1); deze moet veel noordelijker gelegen hebben; wel lag op zijn westelijke top een van alle zijden moeilijk te bereiken vesting met een prachtvol paleis, dat Herodes daar liet bouwen. Dat is dat Machaerus, waar Johannes de Doper gevangen gehouden en onthoofd werd.. 2) Balak ging van de veronderstelling uit, dat Bileam noodzakelijk Israël voor ogen moest hebben, wanneer zijn vloek van kracht zou zijn..

Banot-Bal was de eerste hoogte, die Bileam ontmoette op zijn reis naar Moab, vanwaar hij het leger van Israël kon zien, alhoewel niet in zijn geheel..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Numbers 22". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/numbers-22.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile