Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Joshua 8". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/joshua-8.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Joshua 8". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, JOZUA 8Joshua 8:1.
BELEGERING EN INNEMING VAN DE STAD AL.
I. Joshua 8:1-Joshua 8:29. Nadat de ban is weggedaan bemoedigt de Heere Jozua tot een tweede aanval op Al, wijst hem aan, hoe hij handelen moet met de daar behaalde buit en geeft hem het middel aan de hand, hoe hij de stad moet innemen, opdat Israël in het vervolg zijn eigen krachten zou leren gebruiken en niet steunen op wonderen. Jozua gehoorzaamt stipt aan het Goddelijk bevel en legt, terwijl hij tegen Al optrekt, een achterhoede van 5000 man achter de stad. De stad moest verbrand en de vijand neergeslagen worden, maar het vee moest met de buit onder Israël verdeeld worden.
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, JOZUA 8Joshua 8:1.
BELEGERING EN INNEMING VAN DE STAD AL.
I. Joshua 8:1-Joshua 8:29. Nadat de ban is weggedaan bemoedigt de Heere Jozua tot een tweede aanval op Al, wijst hem aan, hoe hij handelen moet met de daar behaalde buit en geeft hem het middel aan de hand, hoe hij de stad moet innemen, opdat Israël in het vervolg zijn eigen krachten zou leren gebruiken en niet steunen op wonderen. Jozua gehoorzaamt stipt aan het Goddelijk bevel en legt, terwijl hij tegen Al optrekt, een achterhoede van 5000 man achter de stad. De stad moest verbrand en de vijand neergeslagen worden, maar het vee moest met de buit onder Israël verdeeld worden.
Vers 1
1. Toen zei de HEERE, die zich met Zijn genade weer tot Zijn volk wendde, tot Jozua: a) Vrees niet, wegens het mislukken van de eerste poging, om de zaak nog eens op te vatten en ontzet u niet, als had u geen hoop op welslagen meer; neem niet zoals de eerste maal een deel met u, maar al het krijgsvolk, 1)en maak u op uit het leger te Gilgal; trek voor de tweede maal op naar Ai. Zie, Ik heb de koning van Ai, en zijn volk, en zijn stad, en zijn tot zijn gebied behorend land in uw hand gegeven, 2) omdatgij Mijn bevel (Joshua 7:13) getrouw zijt nagekomen.a)Deuteronomy 1:21; Deuteronomy 7:18
1) Al het krijgsvolk. De Heere beveelt, dat al het krijgsvolk zal uittrekken. Allereerst, omdat, had Jozua een ander gedeelte uitgezonden, dan had allicht de gedachte postgevat kunnen hebben, dat de schuld van de eerste nederlaag lag bij hen, die toen waren uitgezonden, en vervolgens, om Jozua te leren, dat het de Heere evenveel is, door velen als door weinigen de overwinning te schenken, dat alles afhangt van Zijn bevel en van Zijn heilige wil. Israël moest het ook nu nog eens verstaan, dat de eerste nederlaag was omwille van de zonden van Achan..
Het schijnt wel, dat Jozua nog vreesachtig is. Immers altijd, wanneer de Heere met het bemoedigende "Vreest niet" tot Zijn kinderen en gunstgenoten komt, is dit om alle moedbenemende geduchter uit hun harten weg te nemen..
2) Als wij onze zonden, die scheiding maken tussen God en ons verzaken, dan komt God ons te hulp en toont Hij ons Zijn verzoenende liefde..
Ik heb gegeven zegt de Heere. Dit dient tot nog meer bemoediging. Het mag Jozua zijn alsof Al reeds in zijn hand en macht is. Nu God hem aldus bevestigt in zijn geloof en hoop, nu kan Jozua zonder vrees de strijd aanvaarden..
Vers 1
1. Toen zei de HEERE, die zich met Zijn genade weer tot Zijn volk wendde, tot Jozua: a) Vrees niet, wegens het mislukken van de eerste poging, om de zaak nog eens op te vatten en ontzet u niet, als had u geen hoop op welslagen meer; neem niet zoals de eerste maal een deel met u, maar al het krijgsvolk, 1)en maak u op uit het leger te Gilgal; trek voor de tweede maal op naar Ai. Zie, Ik heb de koning van Ai, en zijn volk, en zijn stad, en zijn tot zijn gebied behorend land in uw hand gegeven, 2) omdatgij Mijn bevel (Joshua 7:13) getrouw zijt nagekomen.a)Deuteronomy 1:21; Deuteronomy 7:18
1) Al het krijgsvolk. De Heere beveelt, dat al het krijgsvolk zal uittrekken. Allereerst, omdat, had Jozua een ander gedeelte uitgezonden, dan had allicht de gedachte postgevat kunnen hebben, dat de schuld van de eerste nederlaag lag bij hen, die toen waren uitgezonden, en vervolgens, om Jozua te leren, dat het de Heere evenveel is, door velen als door weinigen de overwinning te schenken, dat alles afhangt van Zijn bevel en van Zijn heilige wil. Israël moest het ook nu nog eens verstaan, dat de eerste nederlaag was omwille van de zonden van Achan..
Het schijnt wel, dat Jozua nog vreesachtig is. Immers altijd, wanneer de Heere met het bemoedigende "Vreest niet" tot Zijn kinderen en gunstgenoten komt, is dit om alle moedbenemende geduchter uit hun harten weg te nemen..
2) Als wij onze zonden, die scheiding maken tussen God en ons verzaken, dan komt God ons te hulp en toont Hij ons Zijn verzoenende liefde..
Ik heb gegeven zegt de Heere. Dit dient tot nog meer bemoediging. Het mag Jozua zijn alsof Al reeds in zijn hand en macht is. Nu God hem aldus bevestigt in zijn geloof en hoop, nu kan Jozua zonder vrees de strijd aanvaarden..
Vers 2
2. Gij nu zult aan Al en haar koning doen, zoals gij aan Jericho en haar koning gedaan hebt (namelijk de koning en de inwoners verdelgen en de stad verwoesten (Joshua 6:21); behalve dat gij haar door en a) haar vee voor u roven en niet zoals hij Jericho de door in de schat van de Heere brengen en het vee doden zult; stel u een achterhoede tegen de stad, van achter deze, want nadat Jericho gevallen is zonder uw toedoen, zult gij nu op gewone wijze te werk gaan en een krijgslist gebruiken.a)Deuteronomy 20:14
Voor zover een oorlog rechtvaardig is, is het ook een krijgslist, wanneer zij geen bijzonder verdrag schendt en geen onmenselijk moorden teweeg brengt, want mensenlevens zal men zoveel mogelijk moeten sparen..
Vers 2
2. Gij nu zult aan Al en haar koning doen, zoals gij aan Jericho en haar koning gedaan hebt (namelijk de koning en de inwoners verdelgen en de stad verwoesten (Joshua 6:21); behalve dat gij haar door en a) haar vee voor u roven en niet zoals hij Jericho de door in de schat van de Heere brengen en het vee doden zult; stel u een achterhoede tegen de stad, van achter deze, want nadat Jericho gevallen is zonder uw toedoen, zult gij nu op gewone wijze te werk gaan en een krijgslist gebruiken.a)Deuteronomy 20:14
Voor zover een oorlog rechtvaardig is, is het ook een krijgslist, wanneer zij geen bijzonder verdrag schendt en geen onmenselijk moorden teweeg brengt, want mensenlevens zal men zoveel mogelijk moeten sparen..
Vers 3
3. Toen door het woord van God met nieuwe moed vervuld, maakte Jozua zich op, 1) uit het leger te Gilgal, en al het krijgsvolk, om op te trekken naar Al. En Jozua, terwijl hij eerst nog enige uren ten oosten van de stad halt hield, verkoos dertigduizend mannen (Joshua 8:12,Joshua 8:13),strijdbare helden, en hij zond hen bij nacht uit.1) De beloften en toezeggingen van God hadden zijn vrees weggenomen, hadden hem moed en hoop gegeven, maar hem niet overmoedig gemaakt. Hij weet, dat Al in zijn macht zal komen, maar hij werpt de middelen niet weg, om tot zijn doel te raken..
Vers 3
3. Toen door het woord van God met nieuwe moed vervuld, maakte Jozua zich op, 1) uit het leger te Gilgal, en al het krijgsvolk, om op te trekken naar Al. En Jozua, terwijl hij eerst nog enige uren ten oosten van de stad halt hield, verkoos dertigduizend mannen (Joshua 8:12,Joshua 8:13),strijdbare helden, en hij zond hen bij nacht uit.1) De beloften en toezeggingen van God hadden zijn vrees weggenomen, hadden hem moed en hoop gegeven, maar hem niet overmoedig gemaakt. Hij weet, dat Al in zijn macht zal komen, maar hij werpt de middelen niet weg, om tot zijn doel te raken..
Vers 4
4. En gebood hun, zeggende: Ziet toe, gij zult in de stad hinderlagen leggen van achter de stad; houdt u niet zeer verre, niet al te ver van de stad, en weest gij allenbereid, om op het rechte ogenblik voort te rukken.Vers 4
4. En gebood hun, zeggende: Ziet toe, gij zult in de stad hinderlagen leggen van achter de stad; houdt u niet zeer verre, niet al te ver van de stad, en weest gij allenbereid, om op het rechte ogenblik voort te rukken.Vers 5
5. Ik nu, en al het volk, dat bij mij is, zullen tot de stad naderen en de aanval beginnen. En het zal gebeuren, wanneer zij ons tegemoet zullen komen, om een uitval te doen, zoals in het eerst (Joshua 7:5), zo zullen wij doen alsof we weer voor hun aangezicht vluchten.Vers 5
5. Ik nu, en al het volk, dat bij mij is, zullen tot de stad naderen en de aanval beginnen. En het zal gebeuren, wanneer zij ons tegemoet zullen komen, om een uitval te doen, zoals in het eerst (Joshua 7:5), zo zullen wij doen alsof we weer voor hun aangezicht vluchten.Vers 6
6. Laat hen dan uitkomen achter ons, totdat wij hen een eind weg van de stad lokken, dan zullen ze niet gauw gewaar worden wat achter hun rug gebeurt, want zij zullen zeggen: Zij vluchten voor onze aangezichten, zoals eerst; en zo zullen ze zich ver van de stad verwijderen, terwijl ze van de achterhoede niets bemerken, zo zullen wij ons houden alsof we vluchten voor hun aangezichten.Vers 6
6. Laat hen dan uitkomen achter ons, totdat wij hen een eind weg van de stad lokken, dan zullen ze niet gauw gewaar worden wat achter hun rug gebeurt, want zij zullen zeggen: Zij vluchten voor onze aangezichten, zoals eerst; en zo zullen ze zich ver van de stad verwijderen, terwijl ze van de achterhoede niets bemerken, zo zullen wij ons houden alsof we vluchten voor hun aangezichten.Vers 7
7. Dan zult gij op een door mij gegeven teken opstaan uit de achterhoede, en gij zult de stad, die nu van alle verdediging ontbloot is, innemen: want de HEERE, uw God, zal ze, zoals Hij mij beloofd heeft, in uw hand geven.Vers 7
7. Dan zult gij op een door mij gegeven teken opstaan uit de achterhoede, en gij zult de stad, die nu van alle verdediging ontbloot is, innemen: want de HEERE, uw God, zal ze, zoals Hij mij beloofd heeft, in uw hand geven.Vers 8
8. En het zal gebeuren, wanneer gij de stad ingenomen hebt, zo zult gij de stad op enig punt met vuur aansteken; opdat wij aan de opstijgende rook een zeker teken hebben van het welslagen van uw onderneming, naar het woord van de HEERE, naar Zijn bevel zult gij doen: ziet, ik heb het u in Gods naam geboden, 1)en wacht dus stipte gehoorzaamheid.1) Sommige uitleggers zijn van mening, dat Jozua niet meer dan 30.000 man heeft gebruikt, maar dit is in strijd met het bevel van God, om al het volk te nemen.. 9. Alzo, met deze Godsspraak, zond (Joshua 8:12) Jozua hen heen, en zij gingen naar de achterhoede, op hun bepaalde plaats, en zij bleven, hielden stand tussen Beth-El en tussen Al, waar zich twee hoogten bevonden, waarachter ze zich verscholen, tegen het westen van Al; maar Jozua overnachtte die nacht in het midden van het krijgsvolk, op het punt waar hij (Joshua 8:3), halt had gehouden.
Vers 8
8. En het zal gebeuren, wanneer gij de stad ingenomen hebt, zo zult gij de stad op enig punt met vuur aansteken; opdat wij aan de opstijgende rook een zeker teken hebben van het welslagen van uw onderneming, naar het woord van de HEERE, naar Zijn bevel zult gij doen: ziet, ik heb het u in Gods naam geboden, 1)en wacht dus stipte gehoorzaamheid.1) Sommige uitleggers zijn van mening, dat Jozua niet meer dan 30.000 man heeft gebruikt, maar dit is in strijd met het bevel van God, om al het volk te nemen.. 9. Alzo, met deze Godsspraak, zond (Joshua 8:12) Jozua hen heen, en zij gingen naar de achterhoede, op hun bepaalde plaats, en zij bleven, hielden stand tussen Beth-El en tussen Al, waar zich twee hoogten bevonden, waarachter ze zich verscholen, tegen het westen van Al; maar Jozua overnachtte die nacht in het midden van het krijgsvolk, op het punt waar hij (Joshua 8:3), halt had gehouden.
Vers 10
10. En Jozua maakte zich de volgende dag `s morgens vroeg op, nog eer de nacht geheel verstreken was (Joshua 8:13), en hij monsterde, regelde het volk; en hij trok op, hij en de oudsten van Israël, die, naar onze wijze van spreken, zijn staf uitmaakten, voor het aangezicht van het volk, naar Ai.Wie een geestelijke zegen wil ontvangen, moet zijn gemak en zijn rust niet liefhebben..
Vers 10
10. En Jozua maakte zich de volgende dag `s morgens vroeg op, nog eer de nacht geheel verstreken was (Joshua 8:13), en hij monsterde, regelde het volk; en hij trok op, hij en de oudsten van Israël, die, naar onze wijze van spreken, zijn staf uitmaakten, voor het aangezicht van het volk, naar Ai.Wie een geestelijke zegen wil ontvangen, moet zijn gemak en zijn rust niet liefhebben..
Vers 11
11. Ook trok, achter hem en de oudsten, al het krijgsvolk op, dat bij hem was; en zij naderden en kwamen tegenover de stad, en zij legerden zich tegen het noorden van Ai, aan de oostzijde van Beth-El; en er was maar een dal tussen hem entussen Ai.Vers 11
11. Ook trok, achter hem en de oudsten, al het krijgsvolk op, dat bij hem was; en zij naderden en kwamen tegenover de stad, en zij legerden zich tegen het noorden van Ai, aan de oostzijde van Beth-El; en er was maar een dal tussen hem entussen Ai.Vers 13
13. En zij, de oudsten of hoofdmannen, die met Jozua optrokken (Joshua 8:10), stelden het volk, het gehele leger, dat aan het noorden van de stad was, en zijn achterhoede was ten westen van de stad. En Jozua ging in dezelfde nacht, 1) waarin hij de vijfduizend man vooruit zond, in het midden van het dal, terwijl hij het andere leger (Joshua 8:10) z tijdig liet opbreken, dat hij de volgende morgen reeds zeer vroeg voor Ai stond.1) Het diepe en steil aflopende dal ten noorden van Tel-el-Hajor, waarin men van de Tel neerkijkt, komt volkomen met deze aanwijzing overeen. Verder, de koning van Ai ziet zijn vijanden van de overzijde van en beneden in het dal. Haastig trekt hij uit in het vroege van de ochtendschemering, om hen te overvallen. Een gewaande vlucht naar de kant van de woestijn (d.i. naar het zuidoosten) lokt al de inwoners van Ai van de stad af; en ook die van Beth-El, die de vlucht van de Israëlieten zien, maar niet de achterhoede, die hen dreigt, ijlen toe, om deel te hebben aan de overwinning. Daar geeft Jozua het teken, enz.
Een van de merkwaardigheden van de met Ai door ons geïdentificeerde Tel is de huidige naam de "Tel van de steenhoop" in weerwil van de later opnieuw gebouwde stad Ai, die ook nog na de Babylonische gevangenschap heeft bestaan. (Ezra 2:28)..
Vers 13
13. En zij, de oudsten of hoofdmannen, die met Jozua optrokken (Joshua 8:10), stelden het volk, het gehele leger, dat aan het noorden van de stad was, en zijn achterhoede was ten westen van de stad. En Jozua ging in dezelfde nacht, 1) waarin hij de vijfduizend man vooruit zond, in het midden van het dal, terwijl hij het andere leger (Joshua 8:10) z tijdig liet opbreken, dat hij de volgende morgen reeds zeer vroeg voor Ai stond.1) Het diepe en steil aflopende dal ten noorden van Tel-el-Hajor, waarin men van de Tel neerkijkt, komt volkomen met deze aanwijzing overeen. Verder, de koning van Ai ziet zijn vijanden van de overzijde van en beneden in het dal. Haastig trekt hij uit in het vroege van de ochtendschemering, om hen te overvallen. Een gewaande vlucht naar de kant van de woestijn (d.i. naar het zuidoosten) lokt al de inwoners van Ai van de stad af; en ook die van Beth-El, die de vlucht van de Israëlieten zien, maar niet de achterhoede, die hen dreigt, ijlen toe, om deel te hebben aan de overwinning. Daar geeft Jozua het teken, enz.
Een van de merkwaardigheden van de met Ai door ons geïdentificeerde Tel is de huidige naam de "Tel van de steenhoop" in weerwil van de later opnieuw gebouwde stad Ai, die ook nog na de Babylonische gevangenschap heeft bestaan. (Ezra 2:28)..
Vers 14
14. En het gebeurde, toen de koning van Ai dat zag, dat de Israëlieten zo dicht tot de stad genaderd waren (Joshua 8:13), zo haastten zij, hij en zijn volk, en maakten zich vroeg op, zonder eerst de aanval af te wachten, en de mannen van de stad, die reeds uitgerust waren, kwamen uit, Israël tegemoet, ten strijde, hij, de koning, en al zijn volk, op de bestemde tijd, voor het vlakke veld, op een geschikt punt, waar het leger de ruimte had om goed te zwenken; want hij wist niet, dat hem iemand eenachterhoede legde van achter de stad, anders zou hij zich zo ver niet van de stad hebben laten lokken. 15. Jozua dan en geheel Israël werd, volgens afspraak met de achterhoede naar het scheen geslagen voor hun aangezichten; en zij hielden zich alsof zij vluchtten door de weg van de woestijn, bij Beth-Aven, ten oosten van Michmas (1 Samuel 13:5).Vers 14
14. En het gebeurde, toen de koning van Ai dat zag, dat de Israëlieten zo dicht tot de stad genaderd waren (Joshua 8:13), zo haastten zij, hij en zijn volk, en maakten zich vroeg op, zonder eerst de aanval af te wachten, en de mannen van de stad, die reeds uitgerust waren, kwamen uit, Israël tegemoet, ten strijde, hij, de koning, en al zijn volk, op de bestemde tijd, voor het vlakke veld, op een geschikt punt, waar het leger de ruimte had om goed te zwenken; want hij wist niet, dat hem iemand eenachterhoede legde van achter de stad, anders zou hij zich zo ver niet van de stad hebben laten lokken. 15. Jozua dan en geheel Israël werd, volgens afspraak met de achterhoede naar het scheen geslagen voor hun aangezichten; en zij hielden zich alsof zij vluchtten door de weg van de woestijn, bij Beth-Aven, ten oosten van Michmas (1 Samuel 13:5).Vers 16
16. Daarom werd samengeroepen al het volk, dat in de stad teruggeroepen was, en daaronder ook de krijgsmannen van Beth-El, die men (Joshua 8:17) had te hulp geroepen, toen men met een aanvul van Israël bedreigd werd (Joshua 8:14), om hen te achtervolgen; en zij achtervolgden Jozua, om zijn leger geheel te verstrooien, en werden van de stad weggelokt.Vers 16
16. Daarom werd samengeroepen al het volk, dat in de stad teruggeroepen was, en daaronder ook de krijgsmannen van Beth-El, die men (Joshua 8:17) had te hulp geroepen, toen men met een aanvul van Israël bedreigd werd (Joshua 8:14), om hen te achtervolgen; en zij achtervolgden Jozua, om zijn leger geheel te verstrooien, en werden van de stad weggelokt.Vers 17
17. En er werd niet n 1) strijdbaar man overgelaten in Ai, noch Beth-El, die niet uittrokken, Israël na; en zij lieten de stad openstaan zonder verdediging, en achtervolgden Israël.1) Uit het verband van de zin kunnen wij opmaken, dat enigen in de stad zijn achtergebleven en daar gedood zijn. Het is er daarom voor te houden, dat niet allen zonder uitzondering deze uitval hebben meegemaakt, zodat ook de grijsaards en de vrouwen en de gehele weerloze menigte zich naar het slagveld hebben begeven; maar de zin is deze, dat geen bezetting werd achtergelaten, om de stad te bewaken. Hetzelfde geldt ook voor Beth-El, waaruit men gemakkelijk kan opmaken dat het, omdat het een bij uitstek klein stadje was, onder de aanvoering van een vreemde heeft gestreden. Hierdoor kwam het, dat nadat zij de stad hadden verlaten en prijs gegeven, omdat zij die niet konden beschermen, al hun strijdkrachten de koning van Ai hadden aangeboden, wiens schatplichtigen zij toch waren. Verder, of zij naar de koning van Ai zijn vertrokken voor de aankomst van het Israëlitische volk, zodat zij met verenigde troepen streden, is onzeker. Het vermoeden ligt voor de hand, dat omdat zij niet bij machte waren, om weerstand te bieden, volgens een verdrag naar de versterkte en meer bevolkte stad zijn gekomen. Zij hebben toch gemeend, dat zij niet anders behouden konden worden, dan indien zij zich onder de beschutting van een naburige stad, die een uitstekende positie innam, stelden..
Zo zeker waren zij van hun overwinning, dat zij hun stad onbezorgd openlieten..
Vers 17
17. En er werd niet n 1) strijdbaar man overgelaten in Ai, noch Beth-El, die niet uittrokken, Israël na; en zij lieten de stad openstaan zonder verdediging, en achtervolgden Israël.1) Uit het verband van de zin kunnen wij opmaken, dat enigen in de stad zijn achtergebleven en daar gedood zijn. Het is er daarom voor te houden, dat niet allen zonder uitzondering deze uitval hebben meegemaakt, zodat ook de grijsaards en de vrouwen en de gehele weerloze menigte zich naar het slagveld hebben begeven; maar de zin is deze, dat geen bezetting werd achtergelaten, om de stad te bewaken. Hetzelfde geldt ook voor Beth-El, waaruit men gemakkelijk kan opmaken dat het, omdat het een bij uitstek klein stadje was, onder de aanvoering van een vreemde heeft gestreden. Hierdoor kwam het, dat nadat zij de stad hadden verlaten en prijs gegeven, omdat zij die niet konden beschermen, al hun strijdkrachten de koning van Ai hadden aangeboden, wiens schatplichtigen zij toch waren. Verder, of zij naar de koning van Ai zijn vertrokken voor de aankomst van het Israëlitische volk, zodat zij met verenigde troepen streden, is onzeker. Het vermoeden ligt voor de hand, dat omdat zij niet bij machte waren, om weerstand te bieden, volgens een verdrag naar de versterkte en meer bevolkte stad zijn gekomen. Zij hebben toch gemeend, dat zij niet anders behouden konden worden, dan indien zij zich onder de beschutting van een naburige stad, die een uitstekende positie innam, stelden..
Zo zeker waren zij van hun overwinning, dat zij hun stad onbezorgd openlieten..
Vers 18
18. Toen, op het juiste ogenblik, sprak de HEERE door een bijzondere ingeving tot Jozua, die waarschijnlijk ter zijde een plaats had gekozen op een hoogte, om de loop der zaken goed te kunnen overzien, en ook wel posten had uitgezet tot aan de achterhoede; "Strek de spies uit, 1) die in uwhand is, naar Ai, want Ik zal hen, de koning en het volk, in uw hand geven". Toen strekte Jozua de spies, die in zijn hand was, naar de stad aan, en de posten, die uitgezet waren, brachten het van te voren afgesproken signaal over.1) Zoals de Heere God Mozes beval Zijn staf uit te strekken over de Rode Zee, opdat de Israëlieten een veilige doortocht zouden hebben, zo gebiedt Hij Jozua hetzelfde ten opzichte van zijn spies. Waarom? Opdat ook nu de Israëlieten door een zichtbaar teken bemoedigd zouden worden in de strijd tegen Ai. Het ligt toch voor de hand, dat er bij de Israëlieten vrees was, vooral als zij dachten aan de sterkte van de stad en de stoutmoedigheid van haar inwoners. Nu neemt de Heere niet alleen die vrees weg, door het bevel, hun gegeven, maar versterkt ook de moed, door een teken van Zijn ontferming.. Of aan die spies een vaandel was gehecht, is niet bekend. Waarschijnlijk wel. In alle geval zal Jozua op een hoogte hebben gestaan, zodat hij, met zijn spies in de uitgestrekte hand, overal was te zien door zijn troepen..
Vers 18
18. Toen, op het juiste ogenblik, sprak de HEERE door een bijzondere ingeving tot Jozua, die waarschijnlijk ter zijde een plaats had gekozen op een hoogte, om de loop der zaken goed te kunnen overzien, en ook wel posten had uitgezet tot aan de achterhoede; "Strek de spies uit, 1) die in uwhand is, naar Ai, want Ik zal hen, de koning en het volk, in uw hand geven". Toen strekte Jozua de spies, die in zijn hand was, naar de stad aan, en de posten, die uitgezet waren, brachten het van te voren afgesproken signaal over.1) Zoals de Heere God Mozes beval Zijn staf uit te strekken over de Rode Zee, opdat de Israëlieten een veilige doortocht zouden hebben, zo gebiedt Hij Jozua hetzelfde ten opzichte van zijn spies. Waarom? Opdat ook nu de Israëlieten door een zichtbaar teken bemoedigd zouden worden in de strijd tegen Ai. Het ligt toch voor de hand, dat er bij de Israëlieten vrees was, vooral als zij dachten aan de sterkte van de stad en de stoutmoedigheid van haar inwoners. Nu neemt de Heere niet alleen die vrees weg, door het bevel, hun gegeven, maar versterkt ook de moed, door een teken van Zijn ontferming.. Of aan die spies een vaandel was gehecht, is niet bekend. Waarschijnlijk wel. In alle geval zal Jozua op een hoogte hebben gestaan, zodat hij, met zijn spies in de uitgestrekte hand, overal was te zien door zijn troepen..
Vers 19
19. Toen rees de achterhoede haastig op van haar plaats, waar zij verborgen was, ten westen van Al (Joshua 8:9), en zij liepen toe, met dat hij zijn hand uitgestrekt had, en kwamen aan de stad, en zij namen ze zonder slag of stoot in, en zij haastten zich en staken de stad op bevel van Jozua (Joshua 8:8) aan met vuur.Vers 19
19. Toen rees de achterhoede haastig op van haar plaats, waar zij verborgen was, ten westen van Al (Joshua 8:9), en zij liepen toe, met dat hij zijn hand uitgestrekt had, en kwamen aan de stad, en zij namen ze zonder slag of stoot in, en zij haastten zich en staken de stad op bevel van Jozua (Joshua 8:8) aan met vuur.Vers 20
20. Toen de mannen van Al, nadat de vluchtende Israëlieten opeens zich omkeerden en op hen insloegen (Joshua 8:21), zich achterom keerden, zo zagen zij, en ziet, de rook van de stad ging op naar de hemel; en zij hadden geen ruimte, 1) om hierheen of daarheen te vluchtten, omdat ze nu van voren en van achteren door de Israëlieten werden aangegrepen; want het volk, het Israëlitische leger, dat naar de woestijn vluchtte, en tot nu toe de rol van verslagenen gespeeld had, keerde zich nu plotseling tegen degenen, die hen achtervolgden.1) In het Hebreeuws Welo hajah bahem jadim. Letterlijk vertaald: En niet waren bij hen handen om, enz. De Statenvertaling heeft in navolging van de Septuaginta: Zij hadden geen ruimte. Wij vertalen liever, omdat hand zeer dikwijls voorkomt in de betekenis van macht en niet van ruimte; zij waren niet bij machte om hier- of daarheen te vluchten. De bedoeling toch is deze, dat de inwoners van Al van alle zijden waren ingesloten..
Vers 20
20. Toen de mannen van Al, nadat de vluchtende Israëlieten opeens zich omkeerden en op hen insloegen (Joshua 8:21), zich achterom keerden, zo zagen zij, en ziet, de rook van de stad ging op naar de hemel; en zij hadden geen ruimte, 1) om hierheen of daarheen te vluchtten, omdat ze nu van voren en van achteren door de Israëlieten werden aangegrepen; want het volk, het Israëlitische leger, dat naar de woestijn vluchtte, en tot nu toe de rol van verslagenen gespeeld had, keerde zich nu plotseling tegen degenen, die hen achtervolgden.1) In het Hebreeuws Welo hajah bahem jadim. Letterlijk vertaald: En niet waren bij hen handen om, enz. De Statenvertaling heeft in navolging van de Septuaginta: Zij hadden geen ruimte. Wij vertalen liever, omdat hand zeer dikwijls voorkomt in de betekenis van macht en niet van ruimte; zij waren niet bij machte om hier- of daarheen te vluchten. De bedoeling toch is deze, dat de inwoners van Al van alle zijden waren ingesloten..
Vers 21
21. En Jozua en geheel Israël, de eerste van zijn hoogte, de laatsten, toen zij zich omkeerden, ziende, dat de achterhoede de stad ingenomen had, en dat de rook van de stad opging, zo keerden zij zich om en sloegen de mannen van Al, zodat deze zich nu ook omkeerden en zagen, wat er achter hun rug met de stad gebeurd was.Vers 21
21. En Jozua en geheel Israël, de eerste van zijn hoogte, de laatsten, toen zij zich omkeerden, ziende, dat de achterhoede de stad ingenomen had, en dat de rook van de stad opging, zo keerden zij zich om en sloegen de mannen van Al, zodat deze zich nu ook omkeerden en zagen, wat er achter hun rug met de stad gebeurd was.Vers 22
22. Ook kwamen die vijfduizend uit de achterhoede, die de stad hadden ingenomen en in brand gestoken, uit de stad hun tegemoet, zodat zij, de inwoners van Al, in het midden van de Israëlieten waren, deze van hier (een deel Israëlieten uit het dal), en die van daar (en een deel uit de stad); en zij sloegen hen, totdat geen onder hen overbleef, noch ontkwam. 1)1) Noch ontkwam. Dit dient tot versterking, om te doen uitkomen, dat tot op de laatste man toe het gehele leger verslagen werd. Niemand ontkwam, zelfs niet door de vlucht..
Vers 22
22. Ook kwamen die vijfduizend uit de achterhoede, die de stad hadden ingenomen en in brand gestoken, uit de stad hun tegemoet, zodat zij, de inwoners van Al, in het midden van de Israëlieten waren, deze van hier (een deel Israëlieten uit het dal), en die van daar (en een deel uit de stad); en zij sloegen hen, totdat geen onder hen overbleef, noch ontkwam. 1)1) Noch ontkwam. Dit dient tot versterking, om te doen uitkomen, dat tot op de laatste man toe het gehele leger verslagen werd. Niemand ontkwam, zelfs niet door de vlucht..
Vers 23
23. Maar de koning van Al grepen zij levend, en zij brachten hem tot Jozua, naar de plaats, die deze gekozen had.Vers 23
23. Maar de koning van Al grepen zij levend, en zij brachten hem tot Jozua, naar de plaats, die deze gekozen had.Vers 24
24. En het gebeurde, toen de Israëlieten een einde gemaakt hadden van al de inwoners van Al, het gezamenlijk leger van de stad en de met hen verbonden troepen uit Beth-El, te doden op het veld, in de woestijn, waarin zij hen achtervolgd hadden, en dat zij, de mannen van Al, allen door de scherpte des zwaards gevallen waren, totdat zij allen vernield waren, zo keerde zich geheel Israël naar Al, om ook de in de stad terug gebleven vrouwen, kinderen en grijsaards te doden, en zij sloegen ze eveneens met de scherpte des zwaards. 25. En het gebeurde, dat allen, die op die dag vielen, zowel mannen als vrouwen, waren twaalfduizend, al tezamen lieden van Al, 1) daaronder ook de weinige manschappen van Beth-El.1) God de rechtvaardige Rechter had dit vonnis over hen geveld, wegens hun goddeloosheid, zodat de Israëlieten alleenlijk waren de bedienaars van Zijn rechtvaardigheid en de uitvoerders van dat vonnis. (Joshua 8:25).
Vers 24
24. En het gebeurde, toen de Israëlieten een einde gemaakt hadden van al de inwoners van Al, het gezamenlijk leger van de stad en de met hen verbonden troepen uit Beth-El, te doden op het veld, in de woestijn, waarin zij hen achtervolgd hadden, en dat zij, de mannen van Al, allen door de scherpte des zwaards gevallen waren, totdat zij allen vernield waren, zo keerde zich geheel Israël naar Al, om ook de in de stad terug gebleven vrouwen, kinderen en grijsaards te doden, en zij sloegen ze eveneens met de scherpte des zwaards. 25. En het gebeurde, dat allen, die op die dag vielen, zowel mannen als vrouwen, waren twaalfduizend, al tezamen lieden van Al, 1) daaronder ook de weinige manschappen van Beth-El.1) God de rechtvaardige Rechter had dit vonnis over hen geveld, wegens hun goddeloosheid, zodat de Israëlieten alleenlijk waren de bedienaars van Zijn rechtvaardigheid en de uitvoerders van dat vonnis. (Joshua 8:25).
Vers 26
26. Jozua trok ook zijn hand niet terug, die hij met de spies had uitgestrekt, 1) liet haar niet zakken dan om een teken te geven, dat het werk nu ten einde was, totdat hij daar het volk, al de inwoners van Al verbannen, verdelgd had, naar het bevel van de Heere.1) Omdat hij door zijn spies op te heffen hen als het ware een teken en bewijs van goede hoop uit de hemel gaf, heeft hij niet afgelaten om de zinnen van de zijnen door de aanblik daarvan te boeien, voordat zij de stad hadden bemachtigd. Voor welke volharding hij genoeg heeft getoond, hoe vrij hij was van eerzucht. Ver van daar, dat hij ook maar iets, dat naar ijdele roem zweemde, voor zich begeerde. En dat alles om, waar hij zelf als het ware van het ambt van veldheer afstand deed, de roem van de overwinning geheel aan God te geven. Wat een dapper veldheer hij was, blijkt uit andere plaatsen genoeg. Nu doet hij vrijwillig afstand van de militaire ambten, en dat zou juist zijn aanzien en roem zeer vergroten. Met de lans in de hand uitgestrekt vermaant hij zijn soldaten, om alleen op God te zien, aan Wie het succes van de strijd moet worden toegeschreven. Maar door op die wijze te handelen, heeft hij meer uitgericht, dan indien hij een grote schare van vijanden met eigen hand had verstrooid en tegelijk was zijn rust lofwaardiger dan zijn werkzaamheid ooit zou geweest zijn..
Vers 26
26. Jozua trok ook zijn hand niet terug, die hij met de spies had uitgestrekt, 1) liet haar niet zakken dan om een teken te geven, dat het werk nu ten einde was, totdat hij daar het volk, al de inwoners van Al verbannen, verdelgd had, naar het bevel van de Heere.1) Omdat hij door zijn spies op te heffen hen als het ware een teken en bewijs van goede hoop uit de hemel gaf, heeft hij niet afgelaten om de zinnen van de zijnen door de aanblik daarvan te boeien, voordat zij de stad hadden bemachtigd. Voor welke volharding hij genoeg heeft getoond, hoe vrij hij was van eerzucht. Ver van daar, dat hij ook maar iets, dat naar ijdele roem zweemde, voor zich begeerde. En dat alles om, waar hij zelf als het ware van het ambt van veldheer afstand deed, de roem van de overwinning geheel aan God te geven. Wat een dapper veldheer hij was, blijkt uit andere plaatsen genoeg. Nu doet hij vrijwillig afstand van de militaire ambten, en dat zou juist zijn aanzien en roem zeer vergroten. Met de lans in de hand uitgestrekt vermaant hij zijn soldaten, om alleen op God te zien, aan Wie het succes van de strijd moet worden toegeschreven. Maar door op die wijze te handelen, heeft hij meer uitgericht, dan indien hij een grote schare van vijanden met eigen hand had verstrooid en tegelijk was zijn rust lofwaardiger dan zijn werkzaamheid ooit zou geweest zijn..
Vers 27
27. a) Alleen roofden de Israëlieten voor zichzelf het vee en de buit van dezelfde stad, en verbanden die niet, zoals bij Jericho (Joshua 6:21,Joshua 6:24), naar het woord van de HEERE, dat Hij Jozua geboden had.a)Numbers 31:22,Numbers 31:26
27. a) Alleen roofden de Israëlieten voor zichzelf het vee en de buit van dezelfde stad, en verbanden die niet, zoals bij Jericho (Joshua 6:21,Joshua 6:24), naar het woord van de HEERE, dat Hij Jozua geboden had.
a)Numbers 31:22,Numbers 31:26
Vers 27
27. a) Alleen roofden de Israëlieten voor zichzelf het vee en de buit van dezelfde stad, en verbanden die niet, zoals bij Jericho (Joshua 6:21,Joshua 6:24), naar het woord van de HEERE, dat Hij Jozua geboden had.a)Numbers 31:22,Numbers 31:26
27. a) Alleen roofden de Israëlieten voor zichzelf het vee en de buit van dezelfde stad, en verbanden die niet, zoals bij Jericho (Joshua 6:21,Joshua 6:24), naar het woord van de HEERE, dat Hij Jozua geboden had.
a)Numbers 31:22,Numbers 31:26
Vers 28
28. Jozua nu verbrandde Al, en hij stelde haar tot een eeuwige puinhoop, ter verwoesting, tot op deze dag, toen dit verhaal werd opgeschreven.28. Jozua nu verbrandde Al, en hij stelde haar tot een eeuwige puinhoop, ter verwoesting, tot op deze dag, toen dit verhaal werd opgeschreven.
28. Jozua nu verbrandde Al, en hij stelde haar tot een eeuwige puinhoop, ter verwoesting, tot op deze dag, toen dit verhaal werd opgeschreven. 28. Jozua nu verbrandde Al, en hij stelde haar tot een eeuwige puinhoop, ter verwoesting, tot op deze dag, toen dit verhaal werd opgeschreven.
II. Joshua 8:30-Joshua 8:35. Na de inneming van Al trekt Jozua met het gehele volk naar de bergen Ebal en Gerizim en vervult hier het bevel (Deuteronomy 11:29vv.; 27:2vv.); omdat hij op Ebal een altaar opricht en daar brand- en dankoffers offert, en daarna aan het volk, dat aan de helling van de beide bergen staat, door de Priesters en de Levieten de wet laat voorlezen en het volk zelf het "Amen" laat uitspreken op de zegen en de vloek van de woorden.
Vers 28
28. Jozua nu verbrandde Al, en hij stelde haar tot een eeuwige puinhoop, ter verwoesting, tot op deze dag, toen dit verhaal werd opgeschreven.28. Jozua nu verbrandde Al, en hij stelde haar tot een eeuwige puinhoop, ter verwoesting, tot op deze dag, toen dit verhaal werd opgeschreven.
28. Jozua nu verbrandde Al, en hij stelde haar tot een eeuwige puinhoop, ter verwoesting, tot op deze dag, toen dit verhaal werd opgeschreven. 28. Jozua nu verbrandde Al, en hij stelde haar tot een eeuwige puinhoop, ter verwoesting, tot op deze dag, toen dit verhaal werd opgeschreven.
II. Joshua 8:30-Joshua 8:35. Na de inneming van Al trekt Jozua met het gehele volk naar de bergen Ebal en Gerizim en vervult hier het bevel (Deuteronomy 11:29vv.; 27:2vv.); omdat hij op Ebal een altaar opricht en daar brand- en dankoffers offert, en daarna aan het volk, dat aan de helling van de beide bergen staat, door de Priesters en de Levieten de wet laat voorlezen en het volk zelf het "Amen" laat uitspreken op de zegen en de vloek van de woorden.
Vers 30
30. Toen, na de gelukkig behaalde overwinning van Ai en Beth-El, die de kinderen van Israël reeds tot in het midden van het beloofde land had gebracht, en hen na alles, wat er had plaats gevonden, verplichtte tot bijzondere dankbaarheid en des te groter trouw, bouwde Jozua, nadat hij met hetvolk de legerplaats te Gilgal bij Jericho had verlaten en 5 mijl noordwestelijk voorttrok, zonder door de verschrikte inwoners teruggehouden te worden, een altaar de HEERE, de God van Israël, op de berg Ebal, die ten noorden van Sichem lag (Genesis 12:6; Genesis 33:18).Vers 30
30. Toen, na de gelukkig behaalde overwinning van Ai en Beth-El, die de kinderen van Israël reeds tot in het midden van het beloofde land had gebracht, en hen na alles, wat er had plaats gevonden, verplichtte tot bijzondere dankbaarheid en des te groter trouw, bouwde Jozua, nadat hij met hetvolk de legerplaats te Gilgal bij Jericho had verlaten en 5 mijl noordwestelijk voorttrok, zonder door de verschrikte inwoners teruggehouden te worden, een altaar de HEERE, de God van Israël, op de berg Ebal, die ten noorden van Sichem lag (Genesis 12:6; Genesis 33:18).Vers 31
31. Zoals Mozes, de knecht van de HEERE, op bovengenoemde plaats, de kinderen van Israël geboden had, achtervolgers hetgeen geschreven is in het wetboek van Mozes (Deuteronomy 27:4). Naar dit bevel, met de vervulling waarvan Jozua, om in alle opzichten de wet te volbrengen (Joshua 1:7), niet langer wilde wachten, bouwde hij dan het altaar, en wel geheel op dezelfde wijze, als daar was voorgeschreven, namelijk: een altaar van gehele stenen, waarover men geen ijzer bewogen had (Exodus 20:25); en daarop offerden zij, de Israëlieten naar Deuteronomy 27:6, de HEERE brandoffers; ook offerden zij dankoffers. 1)1) Dit eerste buitengewone offer had de Heere gewild, dat Hem zou worden gebracht in het land Kanan, waarmee de dankbaarheid van het volk werd betuigd en het land door een plechtige godsdienstige handeling werd gewijd. Dit nu kon niet eerder vrij en op een eigen stuk grond plaatsvinden, voordat er een landstreek open kwam. Doch God had vroeger twee bevelen tegelijk gegeven, dat zij op de berg Ebal een altaar zouden bouwen. Vervolgens, dat zij twee stenen zouden plaatsen en bestrijken met kalk, waarop zij de wet moesten schrijven, opdat, wie er ook voorbij kwam, een ieder haar zou kunnen lezen. Beide bevelen zijn getrouw uitgevoerd. Het derde voorschrift was, omtrent het voorlezen van de zegen en de vloek, hetgeen Jozua met niet minder ijver heeft ten uitvoer gebracht..
Alle altaren moesten zo zijn, opdat Israël's volk zou leren, dat de dienst van God een eenvoudige dienst is..
Evenmin als de Heere vergeet de Zijnen in het gezicht van de vijand een tafel te bereiden (Psalms 23:3), zo min vergeten de Zijnen zich te midden van de gevaren te betonen als een volk, dat hem vereert. Door de brandoffers verklaarden zij, dat zij verplicht en gewillig waren, om datgene, wat zij hadden en vermochten de Heere te wijden door de maaltijden, die met de slachtoffers verbonden waren, wilden zij tonen, dat zij door de Heere met hun gezinnen en betrekkingen in Zijn gemeenschap waren opgenomen, en daarom ook gevoed en verblijd werden. De offers en de maaltijden waren een bevestiging van het Verbond, zoals de Verbondsmaaltijd (Genesis 26:30; Genesis 31:46,Genesis 31:50 en vooral Exodus 24:11. ).
Vers 31
31. Zoals Mozes, de knecht van de HEERE, op bovengenoemde plaats, de kinderen van Israël geboden had, achtervolgers hetgeen geschreven is in het wetboek van Mozes (Deuteronomy 27:4). Naar dit bevel, met de vervulling waarvan Jozua, om in alle opzichten de wet te volbrengen (Joshua 1:7), niet langer wilde wachten, bouwde hij dan het altaar, en wel geheel op dezelfde wijze, als daar was voorgeschreven, namelijk: een altaar van gehele stenen, waarover men geen ijzer bewogen had (Exodus 20:25); en daarop offerden zij, de Israëlieten naar Deuteronomy 27:6, de HEERE brandoffers; ook offerden zij dankoffers. 1)1) Dit eerste buitengewone offer had de Heere gewild, dat Hem zou worden gebracht in het land Kanan, waarmee de dankbaarheid van het volk werd betuigd en het land door een plechtige godsdienstige handeling werd gewijd. Dit nu kon niet eerder vrij en op een eigen stuk grond plaatsvinden, voordat er een landstreek open kwam. Doch God had vroeger twee bevelen tegelijk gegeven, dat zij op de berg Ebal een altaar zouden bouwen. Vervolgens, dat zij twee stenen zouden plaatsen en bestrijken met kalk, waarop zij de wet moesten schrijven, opdat, wie er ook voorbij kwam, een ieder haar zou kunnen lezen. Beide bevelen zijn getrouw uitgevoerd. Het derde voorschrift was, omtrent het voorlezen van de zegen en de vloek, hetgeen Jozua met niet minder ijver heeft ten uitvoer gebracht..
Alle altaren moesten zo zijn, opdat Israël's volk zou leren, dat de dienst van God een eenvoudige dienst is..
Evenmin als de Heere vergeet de Zijnen in het gezicht van de vijand een tafel te bereiden (Psalms 23:3), zo min vergeten de Zijnen zich te midden van de gevaren te betonen als een volk, dat hem vereert. Door de brandoffers verklaarden zij, dat zij verplicht en gewillig waren, om datgene, wat zij hadden en vermochten de Heere te wijden door de maaltijden, die met de slachtoffers verbonden waren, wilden zij tonen, dat zij door de Heere met hun gezinnen en betrekkingen in Zijn gemeenschap waren opgenomen, en daarom ook gevoed en verblijd werden. De offers en de maaltijden waren een bevestiging van het Verbond, zoals de Verbondsmaaltijd (Genesis 26:30; Genesis 31:46,Genesis 31:50 en vooral Exodus 24:11. ).
Vers 32
32. Aldaar schreef hij, Jozua, ook op stenen, die hij volgens het bevel (Deuteronomy 27:2) naast het altaar oprichtte en met kalk bepleisterde, een kopie van de wet van Mozes, die hij geschreven heeft voor het aangezicht van de kinderen van Israël (Deuteronomy 27:8).Vers 32
32. Aldaar schreef hij, Jozua, ook op stenen, die hij volgens het bevel (Deuteronomy 27:2) naast het altaar oprichtte en met kalk bepleisterde, een kopie van de wet van Mozes, die hij geschreven heeft voor het aangezicht van de kinderen van Israël (Deuteronomy 27:8).Vers 33
33. En geheel Israël met zijn oudsten, en ambtlieden, en zijn rechters stonden 1) toen deze opschrijving plaatsvond en de dag van het feest gekomen was, aan deze en aan gene zijde van de Ark, voor de Levitische priesters, dieook nu, evenals vroeger bij bijzondere gelegenheden, in plaats van de Levieten (Joshua 3:8) de Ark van het Verbond met de HEERE droegen, en zich nu met deze in het dal bij Sichem 2) geplaatst hadden. Allen stonden daar, zowel de vreemdelingen, die mede uit Egypte getrokken waren, of uit andere volken zich in de woestijn met Israëlverenigd hadden, als de inwoners, de Israëlieten van geboorte; n helft daarvan, de stammen Simeon, Levi, Juda, Issaschar, Jozef en Benjamin stond tegenover de berg Gerizim, die zuidelijk tegenover Ebal ligt, en n helft daarvan, de stammen Ruben, Gad, Aser, Zebulon, Dan enNafthali, tegenover de berg Ebal, zoals Mozes, de knecht van de HEERE, bevolen had, om het volk aan Israël in het eerst te zegenen, en daarna over de overtreders de vloek uit te spreken (Deuteronomy 27:11).1) Een derde voorbeeld van gehoorzaamheid was, dat Jozua alle stammen van Israël bij de berg Gerizim en bij de berg Ebal plaatste, opdat zij bij zes stammen tegelijk zouden antwoorden. Want zij waren zo gerangschikt, dat zes stonden bij de berg Ebal en even zoveel in de landstreek bij de berg Gerizim. Doch de Levieten bezetten de middelruimte met de Ark van het Verbond, opdat God van alle kanten door Zijn volk werd omringd. Er wordt nu gezegd, dat Jozua het volk zo heeft doen staan, opdat Hij het in het eerst zou zegenen; zonder twijfel, omdat het Gods plan was, het volk op een zachte en liefelijke wijze aan zich te verbinden. Want ofschoon Mozes, om de weerspannigheid van het volk te breidelen, slechts van vervloekingen spreekt, toch is het zeker, dat deze als het ware bijkomstig (accidenteel) waren, omdat dit de eigenlijke reden was, dat de zegeningen de overigens weinig gehoorzamen tot gehoorzaamheid zouden dwingen. Maar, wanneer een zo vriendelijke aandrang niets zou helpen, dan werden de vervloekingen erbij gevoegd om kracht bij te zetten en tot hulpmiddelen..
God heeft een groot loon beloofd aan Zijn dienaren, die Zijn wet gehoorzamen. Daarentegen heeft Hij Zijn tegenstanders verschrikt met Zijn voorgestelde vervloekingen. Nu worden zij elk voor zich gedwongen in het openbaar zijn oordeel te onderschrijven, terwijl zij op de vonnissen een voor een antwoorden: Amen. Op deze wijze horen zij niet alleen, dat zij door Gods mond veroordeeld worden, maar zijn zij als het ware door hem gezonden herauten, die aankondigen, welke straf de overtreders te wachten staat. Een zelfde bekendmaking vond plaats in de vlakte van Moab, aan de overzijde van de Jordaan, maar nu worden zij er nauwer aan verbonden, en erkennen zij vrijwillig, volgens welke wet zij zouden wonen in Kanan. Een niet gering gewicht werd de zaak bijgezet, dat ook de kleine kinderen als getuigen erbij aanwezig waren.. 2) Sichem is een van de oudste steden van Kanan; thans heet het Nablus, samengetrokken uit Neapolis, of vollediger Flavia Neapolis, dat is: "nieuwe stad van Flavius; " deze naam ontving de stad na haar verwoesting in de laatste Joodse oorlog naar de hersteller Flavius Vespasianus. Zij strekt zich in de lengte naar het westen uit in een dal tussen Ebal en Gerizim, dat ongeveer 1600 voet hoog ligt en 150-500 schreden breed is; de oorspronkelijke stad heeft waarschijnlijk iets meer oostelijk gelegen, zoals dit uit de dikke overblijfselen van muren op te maken is. Over de vruchtbare en schone ligging van de plaats, en de daarmee in contract staande toestand van de beide bergen (Deuteronomy 11:31); daar is verklaard, waarom juist deze landstreek voor deze plechtigheid bijzonder geschikt was. De plaatsing van de kinderen van Israël was daarbij de volgende midden in het dal stond de Ark van het Verbond met de priesters en de Levieten, die nog tot het dragen nodig waren, het volk met zijn honderdduizenden op de terrassen van de beide bergen, en wel zes stammen aan deze en zes aan gene zijde..
Vers 33
33. En geheel Israël met zijn oudsten, en ambtlieden, en zijn rechters stonden 1) toen deze opschrijving plaatsvond en de dag van het feest gekomen was, aan deze en aan gene zijde van de Ark, voor de Levitische priesters, dieook nu, evenals vroeger bij bijzondere gelegenheden, in plaats van de Levieten (Joshua 3:8) de Ark van het Verbond met de HEERE droegen, en zich nu met deze in het dal bij Sichem 2) geplaatst hadden. Allen stonden daar, zowel de vreemdelingen, die mede uit Egypte getrokken waren, of uit andere volken zich in de woestijn met Israëlverenigd hadden, als de inwoners, de Israëlieten van geboorte; n helft daarvan, de stammen Simeon, Levi, Juda, Issaschar, Jozef en Benjamin stond tegenover de berg Gerizim, die zuidelijk tegenover Ebal ligt, en n helft daarvan, de stammen Ruben, Gad, Aser, Zebulon, Dan enNafthali, tegenover de berg Ebal, zoals Mozes, de knecht van de HEERE, bevolen had, om het volk aan Israël in het eerst te zegenen, en daarna over de overtreders de vloek uit te spreken (Deuteronomy 27:11).1) Een derde voorbeeld van gehoorzaamheid was, dat Jozua alle stammen van Israël bij de berg Gerizim en bij de berg Ebal plaatste, opdat zij bij zes stammen tegelijk zouden antwoorden. Want zij waren zo gerangschikt, dat zes stonden bij de berg Ebal en even zoveel in de landstreek bij de berg Gerizim. Doch de Levieten bezetten de middelruimte met de Ark van het Verbond, opdat God van alle kanten door Zijn volk werd omringd. Er wordt nu gezegd, dat Jozua het volk zo heeft doen staan, opdat Hij het in het eerst zou zegenen; zonder twijfel, omdat het Gods plan was, het volk op een zachte en liefelijke wijze aan zich te verbinden. Want ofschoon Mozes, om de weerspannigheid van het volk te breidelen, slechts van vervloekingen spreekt, toch is het zeker, dat deze als het ware bijkomstig (accidenteel) waren, omdat dit de eigenlijke reden was, dat de zegeningen de overigens weinig gehoorzamen tot gehoorzaamheid zouden dwingen. Maar, wanneer een zo vriendelijke aandrang niets zou helpen, dan werden de vervloekingen erbij gevoegd om kracht bij te zetten en tot hulpmiddelen..
God heeft een groot loon beloofd aan Zijn dienaren, die Zijn wet gehoorzamen. Daarentegen heeft Hij Zijn tegenstanders verschrikt met Zijn voorgestelde vervloekingen. Nu worden zij elk voor zich gedwongen in het openbaar zijn oordeel te onderschrijven, terwijl zij op de vonnissen een voor een antwoorden: Amen. Op deze wijze horen zij niet alleen, dat zij door Gods mond veroordeeld worden, maar zijn zij als het ware door hem gezonden herauten, die aankondigen, welke straf de overtreders te wachten staat. Een zelfde bekendmaking vond plaats in de vlakte van Moab, aan de overzijde van de Jordaan, maar nu worden zij er nauwer aan verbonden, en erkennen zij vrijwillig, volgens welke wet zij zouden wonen in Kanan. Een niet gering gewicht werd de zaak bijgezet, dat ook de kleine kinderen als getuigen erbij aanwezig waren.. 2) Sichem is een van de oudste steden van Kanan; thans heet het Nablus, samengetrokken uit Neapolis, of vollediger Flavia Neapolis, dat is: "nieuwe stad van Flavius; " deze naam ontving de stad na haar verwoesting in de laatste Joodse oorlog naar de hersteller Flavius Vespasianus. Zij strekt zich in de lengte naar het westen uit in een dal tussen Ebal en Gerizim, dat ongeveer 1600 voet hoog ligt en 150-500 schreden breed is; de oorspronkelijke stad heeft waarschijnlijk iets meer oostelijk gelegen, zoals dit uit de dikke overblijfselen van muren op te maken is. Over de vruchtbare en schone ligging van de plaats, en de daarmee in contract staande toestand van de beide bergen (Deuteronomy 11:31); daar is verklaard, waarom juist deze landstreek voor deze plechtigheid bijzonder geschikt was. De plaatsing van de kinderen van Israël was daarbij de volgende midden in het dal stond de Ark van het Verbond met de priesters en de Levieten, die nog tot het dragen nodig waren, het volk met zijn honderdduizenden op de terrassen van de beide bergen, en wel zes stammen aan deze en zes aan gene zijde..
Vers 34
34. En daarna, toen het volk op deze wijze zich gelegerd had, las hij, door middel van de Levitische priesters, overluid al de woorden van de wet, de zegening en de vloek; 1) op de beloften antwoordden vervolgens de zes stammen op de Gerizim, op de bedreigingen de stammen, die op de Ebal stonden met "Amen", 2) naar alles, wat in het wetboek geschreven staat.1) De woorden: de zegening en de vloek zijn een in de inhoud van de wet nader aangeduide appositie, en niet van de zegenspreuken (Deuteronomy 28:1-Deuteronomy 28:14) en de vloek (Deuteronomy 27:15-Deuteronomy 27:26; Deuteronomy 28:15-Deuteronomy 28:68) te verstaan. De gehele wet wordt naar zijn inhoud "zegen en vloek" genoemd, in zoverre haar opvolging zegen en haar overtreding vloek met zich meebrengt..
2) Door dit "Amen" nam Israël de gehele wet met haar zegen en vloek voor zijn rekening. Het gaf hiermee getuigenis aan Gods heiligheid en rechtvaardigheid, zowel als aan Zijn barmhartigheid en genade..
Evenals bij de een eedzwering de zwerende door zijn "Amen" de hem voorgelegde eed op zich nam, zo namen hier de kinderen van Israël met hun "Amen" de gehele wet met haar goede en kwade gevolgen, of zij die hielden of overtraden, op zich. De Gerizim (en hiermee vullen wij het gezegde bij Deuteronomy 11:31 aan) was alleszins overeenkomstig de zegeningen, omdat het aan zijn noordelijke voet vruchtbaarder en groener is, dan rondom de Ebal, en hij het tussen de beide bergen gelegen dal van water voorziet; dit mocht de zegeningen afbeelden, die de gehoorzaamheid aan de wet verleent, terwijl de meer steile, dorre en kale Ebal de vloek van de overtreding levendig voor ogen stelde. Wanneer nu de laatste weer daardoor van de eerste zich onderscheidt, dat daarop het altaar gebouwd en het brand- en dankoffer gebracht werd, zo wijst dit daarop, dat Israël de vloek niet te vrezen had, zolang het in Verbonds- en levensgemeenschap met de Heere zou blijven..
Vers 34
34. En daarna, toen het volk op deze wijze zich gelegerd had, las hij, door middel van de Levitische priesters, overluid al de woorden van de wet, de zegening en de vloek; 1) op de beloften antwoordden vervolgens de zes stammen op de Gerizim, op de bedreigingen de stammen, die op de Ebal stonden met "Amen", 2) naar alles, wat in het wetboek geschreven staat.1) De woorden: de zegening en de vloek zijn een in de inhoud van de wet nader aangeduide appositie, en niet van de zegenspreuken (Deuteronomy 28:1-Deuteronomy 28:14) en de vloek (Deuteronomy 27:15-Deuteronomy 27:26; Deuteronomy 28:15-Deuteronomy 28:68) te verstaan. De gehele wet wordt naar zijn inhoud "zegen en vloek" genoemd, in zoverre haar opvolging zegen en haar overtreding vloek met zich meebrengt..
2) Door dit "Amen" nam Israël de gehele wet met haar zegen en vloek voor zijn rekening. Het gaf hiermee getuigenis aan Gods heiligheid en rechtvaardigheid, zowel als aan Zijn barmhartigheid en genade..
Evenals bij de een eedzwering de zwerende door zijn "Amen" de hem voorgelegde eed op zich nam, zo namen hier de kinderen van Israël met hun "Amen" de gehele wet met haar goede en kwade gevolgen, of zij die hielden of overtraden, op zich. De Gerizim (en hiermee vullen wij het gezegde bij Deuteronomy 11:31 aan) was alleszins overeenkomstig de zegeningen, omdat het aan zijn noordelijke voet vruchtbaarder en groener is, dan rondom de Ebal, en hij het tussen de beide bergen gelegen dal van water voorziet; dit mocht de zegeningen afbeelden, die de gehoorzaamheid aan de wet verleent, terwijl de meer steile, dorre en kale Ebal de vloek van de overtreding levendig voor ogen stelde. Wanneer nu de laatste weer daardoor van de eerste zich onderscheidt, dat daarop het altaar gebouwd en het brand- en dankoffer gebracht werd, zo wijst dit daarop, dat Israël de vloek niet te vrezen had, zolang het in Verbonds- en levensgemeenschap met de Heere zou blijven..
Vers 35
35. Daar was niet n woord van al hetgeen Mozes geboden had, dat Jozua niet hardop las a) voor de gehele gemeente van Israël, voor de mannen, die de eigenlijke gemeente uitmaakten, en voor de vrouwen, en de kleine kinderen, en de vreemdelingen, die in het midden van hen wandelden, die zich bij de gemeente aangesloten hadden.a)Deuteronomy 31:11
Na deze plechtigheid, waardoor het land gewijd was, tot een land, waar de Heere met Zijn Woord regeren en als een onzichtbaar Koning recht en gerechtigheid zou uitoefenen, verplaatste Jozua naar alle waarschijnlijkheid zijn leger niet weer naar het in de vlakte van de Jordaan gelegen Gilgal, maar trok hij met de gehele menigte naar dat Gilgal, dat 3 of 4 mijl zuidelijk van Sichem op een hoge berg, waarvan men een vergezicht naar westen, oosten en noorden had, en dat zich midden in het land, dat veroverd moest worden, bevond (Joshua 6:6). Wij worden in deze mening bevestigd, doordat Mozes naar dit tweede Gilgal de ligging van de beide bergen bepaald (Deuteronomy 11:30) en daardoor aan de plaats een bijzondere betekenis gegeven had.
Vers 35
35. Daar was niet n woord van al hetgeen Mozes geboden had, dat Jozua niet hardop las a) voor de gehele gemeente van Israël, voor de mannen, die de eigenlijke gemeente uitmaakten, en voor de vrouwen, en de kleine kinderen, en de vreemdelingen, die in het midden van hen wandelden, die zich bij de gemeente aangesloten hadden.a)Deuteronomy 31:11
Na deze plechtigheid, waardoor het land gewijd was, tot een land, waar de Heere met Zijn Woord regeren en als een onzichtbaar Koning recht en gerechtigheid zou uitoefenen, verplaatste Jozua naar alle waarschijnlijkheid zijn leger niet weer naar het in de vlakte van de Jordaan gelegen Gilgal, maar trok hij met de gehele menigte naar dat Gilgal, dat 3 of 4 mijl zuidelijk van Sichem op een hoge berg, waarvan men een vergezicht naar westen, oosten en noorden had, en dat zich midden in het land, dat veroverd moest worden, bevond (Joshua 6:6). Wij worden in deze mening bevestigd, doordat Mozes naar dit tweede Gilgal de ligging van de beide bergen bepaald (Deuteronomy 11:30) en daardoor aan de plaats een bijzondere betekenis gegeven had.