Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
2 Kronieken 25

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 2 KRONIEKEN 25

2 Chronicles 25:1

REGERING VAN AMAZIA, DE KONING VAN JUDA

I. 2 Chronicles 25:1-2 Chronicles 25:13. Amazia's regering begon, evenals die van zijn vader Joas, eerst zeer voortreffelijk, naardien hij de dienst van God herstelt, en ook bij de straf op de moordenaars, de wet van de Heere tot richtsnoer neemt. Hij is een krijgszuchtig man en denkt er aan om ter gelegener tijd de onder Joram van Juda afgevallen Edomieten weer aan zijn rijk te onderwerpen. Daartoe heeft hij uit zijn land een leger van 300.000 man bijeen gebracht en neemt hij bovendien 100.000 man uit Israël in soldij. Maar als een man van God hem daarop vermaant om die soldaten te laten gaan, omdat de Heere niet met Israël is, laat hij de honderd talenten zilver, waarvoor hij hen in dienst heeft genomen, gewillig varen, trekt met zijn eigen volk getroost ten strijde, en keert met een grote overwinning op Edom naar huis, maar intussen vallen de weggezonden soldaten uit Efraïm in zijn land, en richtten daar veel schade aan (Vergelijk 2 Kings 14:1-2 Kings 14:7).

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 2 KRONIEKEN 25

2 Chronicles 25:1

REGERING VAN AMAZIA, DE KONING VAN JUDA

I. 2 Chronicles 25:1-2 Chronicles 25:13. Amazia's regering begon, evenals die van zijn vader Joas, eerst zeer voortreffelijk, naardien hij de dienst van God herstelt, en ook bij de straf op de moordenaars, de wet van de Heere tot richtsnoer neemt. Hij is een krijgszuchtig man en denkt er aan om ter gelegener tijd de onder Joram van Juda afgevallen Edomieten weer aan zijn rijk te onderwerpen. Daartoe heeft hij uit zijn land een leger van 300.000 man bijeen gebracht en neemt hij bovendien 100.000 man uit Israël in soldij. Maar als een man van God hem daarop vermaant om die soldaten te laten gaan, omdat de Heere niet met Israël is, laat hij de honderd talenten zilver, waarvoor hij hen in dienst heeft genomen, gewillig varen, trekt met zijn eigen volk getroost ten strijde, en keert met een grote overwinning op Edom naar huis, maar intussen vallen de weggezonden soldaten uit Efraïm in zijn land, en richtten daar veel schade aan (Vergelijk 2 Kings 14:1-2 Kings 14:7).

Vers 1

1. Amazia, vijfentwintig jaren oud zijnde, werd koning, en regeerde negenentwintig jaren van 839-810 voor Christus te Jeruzalem; en de naam van zijn moeder was Joaddan van Jeruzalem.

Vers 1

1. Amazia, vijfentwintig jaren oud zijnde, werd koning, en regeerde negenentwintig jaren van 839-810 voor Christus te Jeruzalem; en de naam van zijn moeder was Joaddan van Jeruzalem.

Vers 2

2. En hij deed dat juist was in de ogen van de Heere, maar niet met een volkomen hart, want later viel hij, zoals zijn vader Joas, van de Heere af (2 Chronicles 25:14).

Vers 2

2. En hij deed dat juist was in de ogen van de Heere, maar niet met een volkomen hart, want later viel hij, zoals zijn vader Joas, van de Heere af (2 Chronicles 25:14).

Vers 3

3. Het geschiedde nu, toen het koninkrijk aan hem gesterkt was, dat hij zijn knechten, de hofbeambten Zabad en Jozabad (2 Chronicles 24:25), die de koning, zijn vader, geslagen hadden, doodde.

Vers 3

3. Het geschiedde nu, toen het koninkrijk aan hem gesterkt was, dat hij zijn knechten, de hofbeambten Zabad en Jozabad (2 Chronicles 24:25), die de koning, zijn vader, geslagen hadden, doodde.

Vers 4

4. Maar hun kinderen doodde hij niet, maar hij deed, zoals in de wet, a) in het vijfde boek van Mozes (2 Chronicles 24:16) geschreven is, waar de Heere geboden heeft, zeggende: De vaders zullen niet sterven om de kinderen, en de kinderen zullen niet sterven om de vaders; maar een ieder zal om zijn zonde sterven.

a) 2 Kings 14:6 Jeremiah 31:30 Ezekiel 10:20

Vers 4

4. Maar hun kinderen doodde hij niet, maar hij deed, zoals in de wet, a) in het vijfde boek van Mozes (2 Chronicles 24:16) geschreven is, waar de Heere geboden heeft, zeggende: De vaders zullen niet sterven om de kinderen, en de kinderen zullen niet sterven om de vaders; maar een ieder zal om zijn zonde sterven.

a) 2 Kings 14:6 Jeremiah 31:30 Ezekiel 10:20

Vers 5

5. En toen Amazia in het jaar 826 voor Christus zich uitrustte tot de strijd tegen de, onder Joram, van het rijk van Juda afgevallen Edomieten (2 Chronicles 21:8), zo vergaderde hij, Juda en stelde hen, naar de huizen van de vaderen, tot oversten van duizenden en tot oversten van honderden, zodat de onderhorigen van de afzonderlijke vaderhuizen bijzondere afdelingen onder de oversten van duizenden en van honderden vormden, door gans Juda en Benjamin, overeenkomstig de oud-Israëlitische indeling; en hij monsterde hen, van twintig jaren oud en daarboven, en vond hen, omdat het rijk eerst sinds Joram zeer verzwakt was geworden, niet meer dan driehonderd duizend uitgelezenen, uittrekkende in het leger, handelend spies en rondas, terwijl de krijgsmacht van Josafat veel groter geweest was (2 Chronicles 17:14). 6. Daartoe huurde hij uit Israël, het noordelijke rijk, honderd duizend kloeke helden voor honderd talenten zilvers (432.000 gld. "Exodus 30:13).

Vers 5

5. En toen Amazia in het jaar 826 voor Christus zich uitrustte tot de strijd tegen de, onder Joram, van het rijk van Juda afgevallen Edomieten (2 Chronicles 21:8), zo vergaderde hij, Juda en stelde hen, naar de huizen van de vaderen, tot oversten van duizenden en tot oversten van honderden, zodat de onderhorigen van de afzonderlijke vaderhuizen bijzondere afdelingen onder de oversten van duizenden en van honderden vormden, door gans Juda en Benjamin, overeenkomstig de oud-Israëlitische indeling; en hij monsterde hen, van twintig jaren oud en daarboven, en vond hen, omdat het rijk eerst sinds Joram zeer verzwakt was geworden, niet meer dan driehonderd duizend uitgelezenen, uittrekkende in het leger, handelend spies en rondas, terwijl de krijgsmacht van Josafat veel groter geweest was (2 Chronicles 17:14). 6. Daartoe huurde hij uit Israël, het noordelijke rijk, honderd duizend kloeke helden voor honderd talenten zilvers (432.000 gld. "Exodus 30:13).

Vers 7

7. Maar er kwam, v rdat hij ten strijde uittoog, een man van God (2 Kings 19:21) tot hem, zeggende: O koning! laat het leger van Israël, dat u in Israël gehuurd hebt, met u niet gaan, want de Heere is niet met Israël, met alle kinderen van Efraïm, omdat zij Hem verlaten hebben en de beelden dienen (2 Kings 13:10).

Vers 7

7. Maar er kwam, v rdat hij ten strijde uittoog, een man van God (2 Kings 19:21) tot hem, zeggende: O koning! laat het leger van Israël, dat u in Israël gehuurd hebt, met u niet gaan, want de Heere is niet met Israël, met alle kinderen van Efraïm, omdat zij Hem verlaten hebben en de beelden dienen (2 Kings 13:10).

Vers 8

8. Maar als u met uw huurtroepen gaat, doe het alleen, wees sterk ten strijde 1), maar God zal u doen vallen voor de vijand, want in God is kracht om te helpen en om te doen vallen.

1) Dit is ironisch gezegd ter waarschuwing, om de koning goed te doen voelen, dat hij dan in eigen kracht moest strijden en niet op de hulp van God heeft te rekenen. De profeet heeft het hem duidelijk gezegd, dat de Heere niet is met Israël (2 Chronicles 25:7), met de kinderen van Efraïm (dit laatste is er ter onderscheiding van de andere Israëlieten, de stammen van Juda en Benjamin, bijgevoegd). Wil de koning dus wel gaan met die huurtroepen, dan mag hij wel zijn uiterste best doen, en het eens beproeven, of hij het tegen God kan uithouden, die in dit geval voor hem een tegenstander en worstelaar zal zijn.

Amazia begrijpt wat de profeet zegt, maar heeft nog bezwaren ten opzichte van de soldij aan honderd talenten, waarop de profeet hem gerust stelt met de verzekering, dat de Heere meer dan die som heeft voor degene, die Zijn Woord gehoorzaamt.

Vers 8

8. Maar als u met uw huurtroepen gaat, doe het alleen, wees sterk ten strijde 1), maar God zal u doen vallen voor de vijand, want in God is kracht om te helpen en om te doen vallen.

1) Dit is ironisch gezegd ter waarschuwing, om de koning goed te doen voelen, dat hij dan in eigen kracht moest strijden en niet op de hulp van God heeft te rekenen. De profeet heeft het hem duidelijk gezegd, dat de Heere niet is met Israël (2 Chronicles 25:7), met de kinderen van Efraïm (dit laatste is er ter onderscheiding van de andere Israëlieten, de stammen van Juda en Benjamin, bijgevoegd). Wil de koning dus wel gaan met die huurtroepen, dan mag hij wel zijn uiterste best doen, en het eens beproeven, of hij het tegen God kan uithouden, die in dit geval voor hem een tegenstander en worstelaar zal zijn.

Amazia begrijpt wat de profeet zegt, maar heeft nog bezwaren ten opzichte van de soldij aan honderd talenten, waarop de profeet hem gerust stelt met de verzekering, dat de Heere meer dan die som heeft voor degene, die Zijn Woord gehoorzaamt.

Vers 9

9. En Amazia zei tot de man van God: Maar wat zal men doen met de honderd talenten, die ik aan de benden van Israël gegeven heb? Die kan ik toch niet terugvorderen, als ik de soldaten wegzend, maar moet die er bij inboeten? En de man Gods zei: De Heere heeft meer dan dit, om u te geven1), en kan u dit tijdelijk verlies rijkelijk vergoeden.

1) Wat zijn honderd talenten, wil hij zeggen, tussen u en Hem? Hij heeft middelen en wegen, om deze geringe schade te vergoeden; en het is te laag voor zo groot een koning als u bent, om van dit weinige geld te spreken. Merk hier op, dat een vast geloof in Gods algenoegzaamheid, om ons in onze plicht te ondersteunen, en ons alle de verliezen en middelen te vergoeden, die wij lijden mochten in het betrachten van Zijn eer en dienst, ja, om ons des te overvloediger in het vervolg te zegenen, in staat zij, om zijn last licht en zijn juk gemakkelijk te maken. Op God te vertrouwen is immers niet anders, dan ten volle bereidvaardig te zijn, om niet alleen iets, maar alles, wat wij bezitten te willen wagen voor Hem en in Zijn dienst; steunend op Zijn goedheid, als de beste veiligheid, die wij kunnen hebben en als het zekerste onderpand, dat wij niets bij hem, of in Zijn zaak verliezen zullen, en dat, zo we te eniger tijd iets van het onze hierdoor moeten missen, Zijn liefde het om door vriendelijkheid of goedertierenheid in het vervolg weer alles rijkelijk vergelden zal. Niemand moet dan mopperen, al verloor hij in de dienst van zijn Heere alles, wat hij bezat, want God kan en zal hem veel meer dan dit in de plaats schenken. Hij is rechtvaardig, hij is goed, Hij is de allermildste Betaalheer.. 10. Toen scheidde Amazia, in gelovige gehoorzaamheid aan het woord van de Heere, die af van zijn eigen leger, te weten de benden, die uit Efraïm tot hem gekomen waren, en liet hen gaan met het bevel, dat zij naar hun plaats, naar hun vaderland gingen; daarom ontstak vanwege de ontvangen hoon hun toorn zeer tegen Juda, en zij keerden weer tot hun plaats in de landstreek van Samaria in hittigheid van de toorn, maar vielen van daar later rovend en plunderend in het rijk van Juda (2 Chronicles 25:13).

Vers 9

9. En Amazia zei tot de man van God: Maar wat zal men doen met de honderd talenten, die ik aan de benden van Israël gegeven heb? Die kan ik toch niet terugvorderen, als ik de soldaten wegzend, maar moet die er bij inboeten? En de man Gods zei: De Heere heeft meer dan dit, om u te geven1), en kan u dit tijdelijk verlies rijkelijk vergoeden.

1) Wat zijn honderd talenten, wil hij zeggen, tussen u en Hem? Hij heeft middelen en wegen, om deze geringe schade te vergoeden; en het is te laag voor zo groot een koning als u bent, om van dit weinige geld te spreken. Merk hier op, dat een vast geloof in Gods algenoegzaamheid, om ons in onze plicht te ondersteunen, en ons alle de verliezen en middelen te vergoeden, die wij lijden mochten in het betrachten van Zijn eer en dienst, ja, om ons des te overvloediger in het vervolg te zegenen, in staat zij, om zijn last licht en zijn juk gemakkelijk te maken. Op God te vertrouwen is immers niet anders, dan ten volle bereidvaardig te zijn, om niet alleen iets, maar alles, wat wij bezitten te willen wagen voor Hem en in Zijn dienst; steunend op Zijn goedheid, als de beste veiligheid, die wij kunnen hebben en als het zekerste onderpand, dat wij niets bij hem, of in Zijn zaak verliezen zullen, en dat, zo we te eniger tijd iets van het onze hierdoor moeten missen, Zijn liefde het om door vriendelijkheid of goedertierenheid in het vervolg weer alles rijkelijk vergelden zal. Niemand moet dan mopperen, al verloor hij in de dienst van zijn Heere alles, wat hij bezat, want God kan en zal hem veel meer dan dit in de plaats schenken. Hij is rechtvaardig, hij is goed, Hij is de allermildste Betaalheer.. 10. Toen scheidde Amazia, in gelovige gehoorzaamheid aan het woord van de Heere, die af van zijn eigen leger, te weten de benden, die uit Efraïm tot hem gekomen waren, en liet hen gaan met het bevel, dat zij naar hun plaats, naar hun vaderland gingen; daarom ontstak vanwege de ontvangen hoon hun toorn zeer tegen Juda, en zij keerden weer tot hun plaats in de landstreek van Samaria in hittigheid van de toorn, maar vielen van daar later rovend en plunderend in het rijk van Juda (2 Chronicles 25:13).

Vers 11

11. Amazia nu sterkte zich, greep in vertrouwen op God, die hij gehoorzaam geweest was, goede moed, dat hij ook met de verminderde strijdkrachten de zege verwerven zou, en leidde zijn volk uit, en toog in het Zoutdal, zuidelijk van de Dode Zee (Genesis 19:29)en sloeg van de kinderen van Seïr tienduizend, die dood op het slagveld bleven.

Vers 11

11. Amazia nu sterkte zich, greep in vertrouwen op God, die hij gehoorzaam geweest was, goede moed, dat hij ook met de verminderde strijdkrachten de zege verwerven zou, en leidde zijn volk uit, en toog in het Zoutdal, zuidelijk van de Dode Zee (Genesis 19:29)en sloeg van de kinderen van Seïr tienduizend, die dood op het slagveld bleven.

Vers 12

12. Daartoe vingen de kinderen van Juda tienduizend anderen levend, en brachten ze op de hoogte van de steenrots, en stootte hen van de spits van de steenrots af, dat zij allen barstten, en namen daarop Sela, de hoofdstad van de Edomieten in, die Amazia, uit dankbaarheid voor de hem door de Heere verleende zege "Jaktheël" noemde.

Vers 12

12. Daartoe vingen de kinderen van Juda tienduizend anderen levend, en brachten ze op de hoogte van de steenrots, en stootte hen van de spits van de steenrots af, dat zij allen barstten, en namen daarop Sela, de hoofdstad van de Edomieten in, die Amazia, uit dankbaarheid voor de hem door de Heere verleende zege "Jaktheël" noemde.

Vers 13

13. Maar de mannen van de benden, die Amazia had doen wederkeren, dat zij met hem in de strijd niet zouden trekken (2 Chronicles 25:10), die deden gedurende zijn verblijf in Edom, een inval in de steden van Juda, van Samaria af, van waar zij uittogen, tot Beth-Horon toe 1) (Joshua 10:10), en sloegen van hen, van de inwoners van deze steden, drieduizend, en roofden veel door weg.

1) Van Samaria af tot Beth-Horon toe. Dit is niet anders te verstaan dan aldus, dat de huurtroepen uit Israël, in Samaria samengetrokken, als oorspronkelijk tot de troepen van Joas behorend, vanwege het terugzenden in toorn ontstoken, weer in Samaria gekomen, niet meteen werden ontbonden, maar zich hebben opgemaakt, om, terwijl Amazia in het land van de Edomieten vertoefde, de grenssteden aan te vallen en tot Beth-Horon rovende en moordende zijn voortgetrokken. Samaria is hier dus genoemd als de plaats, waar de rooftocht beraamd en van waar die uitgevoerd werd.

II. 2 Chronicles 25:14-2 Chronicles 25:24. Een gevaarlijke buit is door Amazia uit de strijd tegen de Edomieten naar huis gebracht, het zijn de goden van de kinderen van Seïr, die hij zich voortaan tot zijn goden verkiest. Bovendien is Hij tengevolge van zijn overwinning overmoedig geworden, en roept hij koning Joas van Israël tot de oorlog tegen hem op. Zo min hij de vermaning van de man van God, die eerstgenoemde dwaasheid hem voor ogen hield, in acht neemt, zo min laat hij zich waarschuwen door het antwoord, dat hij, op zijn eis, van Joas ontvangt; het komt tussen beide koningen tot een slag bij Beth-Smes, die voor Amazia zo ongelukkig uitvalt, dat hij zelf in gevangenschap geraakt, de muren van zijn hoofdstad moet afbreken en zijn troon niet kan behouden, dan tegen uitlevering van al de schatten van de tempel en van het koninklijke huis en tegen het geven van gijzelaars (Vergelijk 2 Kings 14:9-2 Kings 14:14).

Vers 13

13. Maar de mannen van de benden, die Amazia had doen wederkeren, dat zij met hem in de strijd niet zouden trekken (2 Chronicles 25:10), die deden gedurende zijn verblijf in Edom, een inval in de steden van Juda, van Samaria af, van waar zij uittogen, tot Beth-Horon toe 1) (Joshua 10:10), en sloegen van hen, van de inwoners van deze steden, drieduizend, en roofden veel door weg.

1) Van Samaria af tot Beth-Horon toe. Dit is niet anders te verstaan dan aldus, dat de huurtroepen uit Israël, in Samaria samengetrokken, als oorspronkelijk tot de troepen van Joas behorend, vanwege het terugzenden in toorn ontstoken, weer in Samaria gekomen, niet meteen werden ontbonden, maar zich hebben opgemaakt, om, terwijl Amazia in het land van de Edomieten vertoefde, de grenssteden aan te vallen en tot Beth-Horon rovende en moordende zijn voortgetrokken. Samaria is hier dus genoemd als de plaats, waar de rooftocht beraamd en van waar die uitgevoerd werd.

II. 2 Chronicles 25:14-2 Chronicles 25:24. Een gevaarlijke buit is door Amazia uit de strijd tegen de Edomieten naar huis gebracht, het zijn de goden van de kinderen van Seïr, die hij zich voortaan tot zijn goden verkiest. Bovendien is Hij tengevolge van zijn overwinning overmoedig geworden, en roept hij koning Joas van Israël tot de oorlog tegen hem op. Zo min hij de vermaning van de man van God, die eerstgenoemde dwaasheid hem voor ogen hield, in acht neemt, zo min laat hij zich waarschuwen door het antwoord, dat hij, op zijn eis, van Joas ontvangt; het komt tussen beide koningen tot een slag bij Beth-Smes, die voor Amazia zo ongelukkig uitvalt, dat hij zelf in gevangenschap geraakt, de muren van zijn hoofdstad moet afbreken en zijn troon niet kan behouden, dan tegen uitlevering van al de schatten van de tempel en van het koninklijke huis en tegen het geven van gijzelaars (Vergelijk 2 Kings 14:9-2 Kings 14:14).

Vers 14

14. Het geschiedde nu, nadat Amazia van het slaan van de Edomieten gekomen was (2 Chronicles 25:11 vv.), en dat hij, tegen het uitdrukkelijk verbod (Deuteronomy 7:25), de door hem buit gemaakte goden van de kinderen van Seïr, afgodsbeelden van Milkom (1 Kings 11:7) naar Jeruzalem meegebracht had, dat hij die zich tot goden stelde, en zich voor deze neerboog, en die rookte 1).

1) Wat hem daartoe bewoog was dezelfde reden, die de Romeinen later geregeld tot dergelijke handelwijze dreef; door de dienst van de Edomitische goden, wilde hij hen met zijn oppermacht verzoenen en zo het volk aan zich in onderdanigheid houden. Een zwaar vergrijp voor een dienaar van God, die als zodanig vanzelf de nietigheid van die goden had moeten geloven, maar nu vooral, na de nederlaag van de Edomieten, volstrekt had moeten erkennen..

Dan was de Romeinse veldheer K. Fabius Maximus wijzer dan Amazia, want toen hij Tarente veroverd had en hem gevraagd werd, wat hij met de goden van die plaats wilde doen, gaf hij ten antwoord: "Men laat de Tarentijnen hun vertoornde goden! Wat voor dwaasheid zou het toch zijn enige bescherming te verwachten van hen, die zichzelf niet kunnen redden?"

Vers 14

14. Het geschiedde nu, nadat Amazia van het slaan van de Edomieten gekomen was (2 Chronicles 25:11 vv.), en dat hij, tegen het uitdrukkelijk verbod (Deuteronomy 7:25), de door hem buit gemaakte goden van de kinderen van Seïr, afgodsbeelden van Milkom (1 Kings 11:7) naar Jeruzalem meegebracht had, dat hij die zich tot goden stelde, en zich voor deze neerboog, en die rookte 1).

1) Wat hem daartoe bewoog was dezelfde reden, die de Romeinen later geregeld tot dergelijke handelwijze dreef; door de dienst van de Edomitische goden, wilde hij hen met zijn oppermacht verzoenen en zo het volk aan zich in onderdanigheid houden. Een zwaar vergrijp voor een dienaar van God, die als zodanig vanzelf de nietigheid van die goden had moeten geloven, maar nu vooral, na de nederlaag van de Edomieten, volstrekt had moeten erkennen..

Dan was de Romeinse veldheer K. Fabius Maximus wijzer dan Amazia, want toen hij Tarente veroverd had en hem gevraagd werd, wat hij met de goden van die plaats wilde doen, gaf hij ten antwoord: "Men laat de Tarentijnen hun vertoornde goden! Wat voor dwaasheid zou het toch zijn enige bescherming te verwachten van hen, die zichzelf niet kunnen redden?"

Vers 15

15. Toen ontstak de toorn van de Heere tegen Amazia en Hij, de Heere, zond om hem van zijn valse wegen te bekeren, opdat hij met Zijn strafgerichten niet zou behoeven te komen, tot hem een profeet, zeker een andere, dan die in 2 Chronicles 25:7, vermeld wordt, die zei tot hem: Waarom hebt u de goden van dat volk van Seïr gezocht, die hun volk niet gered hebben uit uw hand 1), en wier onmacht en nietigheid u daardoor voldoende hebt leren kennen?

1) Hiermee stelt de Heere, door Zijn profeet, het dwaze en diep zondige voor van deze daad van Amazia. Want mocht het al politieke wijsheid heten, om op die wijze de Edomieten met zich te verzoenen, het was en bleef toch een zondige dwaasheid, omdat Amazia zeer goed had ondervonden, dat die afgoden zelfs niet hun eigen dienaren hadden kunnen redden.

Vers 15

15. Toen ontstak de toorn van de Heere tegen Amazia en Hij, de Heere, zond om hem van zijn valse wegen te bekeren, opdat hij met Zijn strafgerichten niet zou behoeven te komen, tot hem een profeet, zeker een andere, dan die in 2 Chronicles 25:7, vermeld wordt, die zei tot hem: Waarom hebt u de goden van dat volk van Seïr gezocht, die hun volk niet gered hebben uit uw hand 1), en wier onmacht en nietigheid u daardoor voldoende hebt leren kennen?

1) Hiermee stelt de Heere, door Zijn profeet, het dwaze en diep zondige voor van deze daad van Amazia. Want mocht het al politieke wijsheid heten, om op die wijze de Edomieten met zich te verzoenen, het was en bleef toch een zondige dwaasheid, omdat Amazia zeer goed had ondervonden, dat die afgoden zelfs niet hun eigen dienaren hadden kunnen redden.

Vers 16

16. En het geschiedde, toen hij, de profeet, tot hem, de koning sprak, dat hij hem, de profeet, zei: Heeft men, of hebben wij de koning een wijze raadgever, u tot raadgever van de koning gesteld? hebt u roeping om mij dit verwijt te doen? houd op om u in mijn zaken te mengen; waarom zouden zij u slaan? Of noodzaakt u mij, om u door mijn trawanten te laten tuchtigen? Toen hield de profeet op, met hem verder Gods Woord toe te spreken (Matthew 7:6), en zei: Ik merk, dat God besloten heeft u te verderven, omdat u dit gedaan, de goden van de kinderen van Seïr u tot goden gesteld hebt, en nu ook naar mijn raad 1) niet gehoord hebt, waardoor de reeds ontstoken toorn van God zeker geheel op u zal neerdalen.

1) De profeet noemt zijn vermaning een raad, omdat de koning hem een ongewilde raadgever heeft genoemd. Kennelijk heeft de koning gezinspeeld op het gebeurde met Zacharia, in de dagen van zijn vader Joas. De profeet vat dit zeer wel, maar houdt zich niet in. Hij waarschuwt de koning nog eens, een waarschuwing, waarin Amazia tevens zijn vonnis kan horen.

Vers 16

16. En het geschiedde, toen hij, de profeet, tot hem, de koning sprak, dat hij hem, de profeet, zei: Heeft men, of hebben wij de koning een wijze raadgever, u tot raadgever van de koning gesteld? hebt u roeping om mij dit verwijt te doen? houd op om u in mijn zaken te mengen; waarom zouden zij u slaan? Of noodzaakt u mij, om u door mijn trawanten te laten tuchtigen? Toen hield de profeet op, met hem verder Gods Woord toe te spreken (Matthew 7:6), en zei: Ik merk, dat God besloten heeft u te verderven, omdat u dit gedaan, de goden van de kinderen van Seïr u tot goden gesteld hebt, en nu ook naar mijn raad 1) niet gehoord hebt, waardoor de reeds ontstoken toorn van God zeker geheel op u zal neerdalen.

1) De profeet noemt zijn vermaning een raad, omdat de koning hem een ongewilde raadgever heeft genoemd. Kennelijk heeft de koning gezinspeeld op het gebeurde met Zacharia, in de dagen van zijn vader Joas. De profeet vat dit zeer wel, maar houdt zich niet in. Hij waarschuwt de koning nog eens, een waarschuwing, waarin Amazia tevens zijn vonnis kan horen.

Vers 17

17. En Amazia, de koning van Juda, vatte na overleg met de oudsten van zijn volk het besluit op, om ten eerste het noordelijke rijk vanwege de inval van die huursoldaten (vs 13) te tuchtigen, maar tevens om ook een poging te doen, ten einde dat rijk opnieuw onder het huis van David te brengen; hij werd dus te rade, dat hij zond tot Joas; de zoon van Joahaz, de zoon van Jehu, de toenmalige koning van Israël (2 Kings 14:10), om te zeggen: Kom, laat ons elkanders aangezicht zien, laat ons elkaar in de strijd beproeven.

Vers 17

17. En Amazia, de koning van Juda, vatte na overleg met de oudsten van zijn volk het besluit op, om ten eerste het noordelijke rijk vanwege de inval van die huursoldaten (vs 13) te tuchtigen, maar tevens om ook een poging te doen, ten einde dat rijk opnieuw onder het huis van David te brengen; hij werd dus te rade, dat hij zond tot Joas; de zoon van Joahaz, de zoon van Jehu, de toenmalige koning van Israël (2 Kings 14:10), om te zeggen: Kom, laat ons elkanders aangezicht zien, laat ons elkaar in de strijd beproeven.

Vers 18

18. Maar Joas, de koning van Israël, zond tot Amazia, de koning van Juda, om op die stoute eis hem tot antwoord te zeggen: De distel, die op de Libanon is, zond tot de ceder, die op de Libanon is, om te zeggen: Geef uw dochter mijn zoon als vrouwe; maar het gedierte van het veld, dat op de Libanon is, ging voorbij, en vertrad de distel (2 Kings 14:10).

Vers 18

18. Maar Joas, de koning van Israël, zond tot Amazia, de koning van Juda, om op die stoute eis hem tot antwoord te zeggen: De distel, die op de Libanon is, zond tot de ceder, die op de Libanon is, om te zeggen: Geef uw dochter mijn zoon als vrouwe; maar het gedierte van het veld, dat op de Libanon is, ging voorbij, en vertrad de distel (2 Kings 14:10).

Vers 19

19. U zegt, hierin gelijk aan de overmoedigen, naar hoge dingen trachtend, doornstruik: Zie, u hebt de Edomieten geslagen (2 Chronicles 25:11); daarom heeft uw hart u verheven, om te roemen; u wilt ook roem op mij verwerven, terwijl u zich inbeeldt, dat de zege u niet kan ontgaan: Nu, blijf in uw huis, opdat het u niet gaat als de doornstruik en u vertreden wordt; waarom zou u door moedwilligen oorlog u in het kwaad mengen, dat u vallen zou, u en Juda met u, want welke andere uitslag kan het hebben?

Vers 19

19. U zegt, hierin gelijk aan de overmoedigen, naar hoge dingen trachtend, doornstruik: Zie, u hebt de Edomieten geslagen (2 Chronicles 25:11); daarom heeft uw hart u verheven, om te roemen; u wilt ook roem op mij verwerven, terwijl u zich inbeeldt, dat de zege u niet kan ontgaan: Nu, blijf in uw huis, opdat het u niet gaat als de doornstruik en u vertreden wordt; waarom zou u door moedwilligen oorlog u in het kwaad mengen, dat u vallen zou, u en Juda met u, want welke andere uitslag kan het hebben?

Vers 20

20. Maar Amazia hoorde niet, hij nam de waarschuwing niet ter harte en zag van de strijd niet af; want het was van God 1), die naar een rechtvaardig oordeel in dit opzicht hem en zijn volk met blindheid sloeg, opdat Hij hen in hun hand, die van Israël gave, overmits zij de goden van de Edomieten gezocht en de vermaning van de profeten veracht hadden (2 Chronicles 25:14).

Vers 20

20. Maar Amazia hoorde niet, hij nam de waarschuwing niet ter harte en zag van de strijd niet af; want het was van God 1), die naar een rechtvaardig oordeel in dit opzicht hem en zijn volk met blindheid sloeg, opdat Hij hen in hun hand, die van Israël gave, overmits zij de goden van de Edomieten gezocht en de vermaning van de profeten veracht hadden (2 Chronicles 25:14).

Vers 21

21. Zo toog, omdat Amazia zich werkelijk ten oorlog uitrustte, Joas, de koning van Israël, met zijn leger van Samaria op, en hij en Amazia, de koning van Juda, zagen elkanders aangezichten, streden met elkaar te Beth-Smes, dat in Juda, 3 mijlen westelijk van Jeruzalem (Joshua 15:10) is, en wel noordelijk van Beth-Smes, in een uitgestrekt dal.

1) Ook hier wijst de Schrijver op het Goddelijk Raadsbesluit. Amazia had zich van de Heere afgekeerd, had zich neergebogen voor Edom's afgoden. Het is daarom, dat Gods Raadsbesluit in zake de bestraffing en kastijding wordt uitgevoerd, wat Hij reeds aan David had bekend gemaakt. Amazia had niet willen overreed worden door de Heere en nu gaf de Heere hem over aan de gevaarlijke overleggingen van zijn eigen hart.

"2 Kings 14:8"

Vers 21

21. Zo toog, omdat Amazia zich werkelijk ten oorlog uitrustte, Joas, de koning van Israël, met zijn leger van Samaria op, en hij en Amazia, de koning van Juda, zagen elkanders aangezichten, streden met elkaar te Beth-Smes, dat in Juda, 3 mijlen westelijk van Jeruzalem (Joshua 15:10) is, en wel noordelijk van Beth-Smes, in een uitgestrekt dal.

1) Ook hier wijst de Schrijver op het Goddelijk Raadsbesluit. Amazia had zich van de Heere afgekeerd, had zich neergebogen voor Edom's afgoden. Het is daarom, dat Gods Raadsbesluit in zake de bestraffing en kastijding wordt uitgevoerd, wat Hij reeds aan David had bekend gemaakt. Amazia had niet willen overreed worden door de Heere en nu gaf de Heere hem over aan de gevaarlijke overleggingen van zijn eigen hart.

"2 Kings 14:8"

Vers 22

22. En Juda werd, vanwege Gods toorn, die op hem rustte, geslagen voor het aangezicht van Israël, en zij vluchtten een ieder in zijn tenten.

Vers 22

22. En Juda werd, vanwege Gods toorn, die op hem rustte, geslagen voor het aangezicht van Israël, en zij vluchtten een ieder in zijn tenten.

Vers 23

23. En Joas, de koning van Israël, greep Amazia, de koning van Juda, de zoon van Joas, de zoon van Joahaz, te Beth-Smes; en hij bracht hem op zijn verdere tocht te Jeruzalem als gevangene, en hij brak aan de muur van Jeruzalem, aan de zuidzijde van de Zion, van de poort van Efraïm in het zuiden tot aan de Hoekpoort in het westen, vier honderd ellen.

Vers 23

23. En Joas, de koning van Israël, greep Amazia, de koning van Juda, de zoon van Joas, de zoon van Joahaz, te Beth-Smes; en hij bracht hem op zijn verdere tocht te Jeruzalem als gevangene, en hij brak aan de muur van Jeruzalem, aan de zuidzijde van de Zion, van de poort van Efraïm in het zuiden tot aan de Hoekpoort in het westen, vier honderd ellen.

Vers 24

24. Daartoe nam hij al het goud en het zilver, en al de vaten, die in het huis van God gevonden werden, bij Obed-Edom, in de onder bewaring van de Levieten-familie Obed-Edom (1 Chronicles 26:15) staande tempelschat, en de schatten van het huis van de koning, mitsgaders gijzelaars, die door Amazia, wie hij de troon liet behouden, gesteld waren, en hij keerde met dit alles weer naar Samaria.

III. 2 Chronicles 25:25-2 Chronicles 25:28. De Heere, die Amazia wel heeft willen tuchtigen, maar niet verderven, neemt zijn verdrukker spoedig daarop door de dood weg, en laat hem nog vijftien jaren regeren; maar wij lezen niet, dat hij de tijd van zijn bezoeking bekend heeft, waarom ook Gods strafgerichten tegen hem aanhielden, zodat hij zich nimmer van zijn nederlagen herstelde en ook de vrucht van zijn zegepraal op de Edomieten weer verloor (2 Chronicles 26:2). Ja, de telkens toenemende ontevredenheid van het volk bracht het eindelijk tot een samenzwering, die hem in het 54ste jaar van zijn ouderdom het leven kostte (Vergelijk 1 Kings 14:17-1 Kings 14:20).

Vers 24

24. Daartoe nam hij al het goud en het zilver, en al de vaten, die in het huis van God gevonden werden, bij Obed-Edom, in de onder bewaring van de Levieten-familie Obed-Edom (1 Chronicles 26:15) staande tempelschat, en de schatten van het huis van de koning, mitsgaders gijzelaars, die door Amazia, wie hij de troon liet behouden, gesteld waren, en hij keerde met dit alles weer naar Samaria.

III. 2 Chronicles 25:25-2 Chronicles 25:28. De Heere, die Amazia wel heeft willen tuchtigen, maar niet verderven, neemt zijn verdrukker spoedig daarop door de dood weg, en laat hem nog vijftien jaren regeren; maar wij lezen niet, dat hij de tijd van zijn bezoeking bekend heeft, waarom ook Gods strafgerichten tegen hem aanhielden, zodat hij zich nimmer van zijn nederlagen herstelde en ook de vrucht van zijn zegepraal op de Edomieten weer verloor (2 Chronicles 26:2). Ja, de telkens toenemende ontevredenheid van het volk bracht het eindelijk tot een samenzwering, die hem in het 54ste jaar van zijn ouderdom het leven kostte (Vergelijk 1 Kings 14:17-1 Kings 14:20).

Vers 25

25. Amazia nu, de zoon van Joas, de koning van Juda, leefde na de niet lang daarna in het jaar 824 voor Christus gevolgde dood van Joas, de zoon van Joahaz, de koning van Israël, vijftien jaren tot 810 voor Christus.

Vers 25

25. Amazia nu, de zoon van Joas, de koning van Juda, leefde na de niet lang daarna in het jaar 824 voor Christus gevolgde dood van Joas, de zoon van Joahaz, de koning van Israël, vijftien jaren tot 810 voor Christus.

Vers 26

26. Het overige nu van de geschiedenissen van Amazia, de eerste en de laatste (1 Chronicles 29:29), zie, zijn die niet geschreven in het boek der koningen van Juda en Israël (1Ch 29:30)?

Vers 26

26. Het overige nu van de geschiedenissen van Amazia, de eerste en de laatste (1 Chronicles 29:29), zie, zijn die niet geschreven in het boek der koningen van Juda en Israël (1Ch 29:30)?

Vers 27

27. Van de tijd nu af, dat Amazia afgeweken was van achter de Heere (2 Chronicles 25:14), maakten zij in Jeruzalem een verbintenis tegen hem (2 Kings 14:18), maar hij, zijn leven in de hoofdstad niet meer zeker achtend, vluchtte naar Lachis, een sterke stad in de vlakte van Juda, op de weg van Jeruzalem naar Gaza. Toen zonden zij, de saamgezworenen, enigen uit hun midden hem na, tot Lachis en dezen doodden hem aldaar 1).

1) "2 Kings 14:19"

Uitdrukkelijk wordt hier gezegd, dat zijn verlaten van de Heere de oorzaak was van de ontevredenheid tegen hem, die eindelijk in een samenzwering uitliep.

Vers 27

27. Van de tijd nu af, dat Amazia afgeweken was van achter de Heere (2 Chronicles 25:14), maakten zij in Jeruzalem een verbintenis tegen hem (2 Kings 14:18), maar hij, zijn leven in de hoofdstad niet meer zeker achtend, vluchtte naar Lachis, een sterke stad in de vlakte van Juda, op de weg van Jeruzalem naar Gaza. Toen zonden zij, de saamgezworenen, enigen uit hun midden hem na, tot Lachis en dezen doodden hem aldaar 1).

1) "2 Kings 14:19"

Uitdrukkelijk wordt hier gezegd, dat zijn verlaten van de Heere de oorzaak was van de ontevredenheid tegen hem, die eindelijk in een samenzwering uitliep.

Vers 28

28. En zij brachten hem van daar naar Jeruzalem op paarden, op een koninklijke lijkwagen, en begroeven hem bij zijn vaders in de stad van Juda, op de berg Zion (1 Kings 2:10), zodat zij hem ten minste in de dood nog alle eer bewezen.

Vers 28

28. En zij brachten hem van daar naar Jeruzalem op paarden, op een koninklijke lijkwagen, en begroeven hem bij zijn vaders in de stad van Juda, op de berg Zion (1 Kings 2:10), zodat zij hem ten minste in de dood nog alle eer bewezen.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 2 Chronicles 25". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/2-chronicles-25.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile