the Fourth Week of Advent
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Hooglied 6
1 Waar is uw vriend dan heengegaan, o gij schoonste onder de vrouwen? Waar heeft uw vriend zich heengewend? Zo willen wij hem met u zoeken.2 Mijn vriend is heengegaan naar zijnen hof, naar de geurige bloembedden, om te weiden in de hoven, en rozen te plukken.3 Mijn vriend is mijn, en ik ben zijn, hij, die onder de rozen weidt.
4 Gij zijt schoon, mijne vriendin, als Tirza, liefelijk als Jeruzalem, verschrikkelijk als ene slagorde.5 Wend uwe ogen van mij, want zij ontroeren mij. Uwe haren zijn als ene kudde geiten, die langs het gebergte Gilead gelegerd zijn.6 Uwe tanden zijn als ene kudde schapen, die uit het wed komen, die alle tweelingen dragen, en waarvan geen onvruchtbaar is.7 Uwe wangen zijn als een doorgesneden granaatappel tussen uwe vlechten.8 Er zijn zestig koninginnen, en tachtig bijwijven, en de maagden zijn zonder getal;9 maar ne is mijne duif, mijne volmaakte, zij is haar moeder de liefste en de uitverkorene harer moeder. Toen de dochters haar zagen, prezen zij haar gelukzalig; de koninginnen en bijwijven loofden haar.10 Wie is zij, die aanbreekt als de dageraad, schoon als de maan, rein als de zon, verschrikkelijk als ene slagorde?
11 Ik ben in den notenhof gegaan om het groen der vallei te beschouwen, om te zien of de wijnstok bloeide, of de granaatappelbomen groenden.12 Eer ik het wist, zag ik mij op den wagen van Amminadib gesteld.13 Keer weder, keer weder, o Sulammith; keer weder, keer weder, opdat wij u aanschouwen. Wat ziet gij Sulammith aan? Zij is als de rei van Mahanam.