Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Read the Bible

Gereviseerde Lutherse Vertaling

Ruth 2

1 Nami nu had een bloedverwant van de zijde haars mans, uit het geslacht van Elimlech, genaamd Boaz; die was een man groot van vermogen.2 En Ruth, de Moabietische, sprak tot Nami: Laat mij op het veld gaan en de aren opzamelen achter dengene, voor wien ik genade vinden zal. En zij sprak tot haar: Ga heen, mijne dochter.3 En zij ging heen, en kwam en zamelde op achter de maaiers op het veld; en het gebeurde bij geval, dat dit het veld was van Boaz, die van het geslacht van Elimlech was.

4 En zie, Boaz kwam juist van Bethlehem en sprak tot de maaiers: De Heer zij met ulieden! En zij antwoordden: De Heer zegene u!5 En Boaz sprak tot zijnen knecht, die over de maaiers gesteld was: Van wien is deze jonge vrouw?6 En de knecht, die over de maaiers gesteld was, antwoordde en sprak: Het is de Moabietische jonge vrouw, die met Nami wedergekeerd is uit het land der Moabieten;7 en zij zeide: Laat mij toch mogen opzamelen en vergaderen bij de schoven achter de maaiers; en zij is alzo gekomen en heeft aldaar gestaan van des morgens af tot nu toe, en zij blijft weinig tehuis.8 Toen sprak Boaz tot Ruth: Hoort gij wel, mijne dochter? Gij zult op geen anderen akker gaan om op te zamelen, en ga niet van hier, maar houd u bij mijne dienstmaagden.9 En zie toe waar zij maaien in het veld, en ga daar achter haar; ik heb mijnen knechten geboden, dat niemand u enig leed doe; en als gij dorst hebt, zo ga heen tot de vaten, en drink van hetgeen mijne knechten scheppen.10 Toen viel zij op haar aangezicht en boog zich ter aarde neder, en sprak tot hem: Hoe heb ik zoveel genade kunnen vinden in uwe ogen, dat gij mij zo onderscheidt, die immers een vreemde ben?11 En Boaz antwoordde en sprak tot haar: Het is mij altemaal gezegd, wat gij na uws mans dood gedaan hebt aan uwe schoonmoeder, dat gij uwen vader en uwe moeder en uw vaderland verlaten hebt, en tot een volk zijt gekomen, hetwelk gij te voren niet kendet.12 De Heer vergelde u uwe daad, en uw loon zij volkomen bij den Heer, den God van Isral, tot wien gij gekomen zijt om onder zijne vleugelen toevlucht te nemen.13 En zij sprak: Laat mij genade voor uwe ogen vinden, mijn heer; want gij hebt mij getroost en uwe dienstmaagd vriendelijk toegesproken, daar ik zelfs niet eens ben gelijk een van uwe dienstmaagden.14 En Boaz sprak tot haar: Als het etenstijd is, zo kom hier bij, en eet van het brood, en doop uw bete in den azijn. En zij zette zich aan de zijde van de maaiers; en hij legde haar geroost koren voor, en zij at en werd verzadigd en hield over.15 En toen zij opstond om op te zamelen, gebood Boaz zijnen knechten, zeggende: Als zij ook tussen de schoven opzamelt, zo beschaamt haar niet;16 laat zelfs van de schoven wat vallen, en laat het liggen, opdat zij het opzamele, en niemand bestraffe haar daarover.

17 Alzo zamelde zij op in het veld tot des avonds toe; en zij sloeg uit hetgeen zij had opgezameld, en het was omtrent een efa gerst.18 En zij nam het op en kwam in de stad, en hare schoonmoeder zag wat zij opgezameld had; toen bracht zij het, en gaf haar hetgeen zij had overgehouden, nadat zij verzadigd was.19 Toen sprak hare schoonmoeder tot haar: Waar hebt gij heden opgezameld en waar hebt gij gearbeid? Gezegend zij wie u dus onderscheiden heeft! En zij zeide aan hare schoonmoeder bij wien zij gearbeid had, en sprak: De man, bij wien ik heden gearbeid heb, heet Boaz.20 En Nami sprak tot hare schoondochter: Gezegend zij hij den Heer, want hij heeft zijne barmhartigheid niet nagelaten zo aan de levenden als aan de doden! En Nami sprak tot haar: Die man bestaat ons, en is onze erflosser.21 En Ruth, de Moabietische sprak: Hij zeide ook tot mij: Gij zult u bij mijne knechten houden, totdat zij mijn gehelen oogst ingezameld hebben.22 En Nami sprak tot Ruth, hare schoondochter: Het is goed, mijne dochter, dat gij met zijne dienstmaagden uitgaat, opdat niemand op een anderen akker u tegenkome.23 Alzo hield zij zich bij de dienstmaagden van Boaz, dat zij opzamelde, totdat de gerstenoogst en de tarwenoogst voleindigd waren; daarna bleef zij bij hare schoonmoeder.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile