the Fourth Week of Advent
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Psalmen 78
1 Ene onderwijzing van Asaf. Hoor, o mijn volk, naar mijne onderwijzing; neig uwe oren tot de redenen mijns monds.2 Ik zal mijnen mond openen met dichtspreuken, en oude verhalen uitspreken,3 die wij gehoord hebben en weten, en die onze vaders ons verhaald hebben,4 opdat wij ze niet verbergen zouden voor hunne kinderen, die namaals komen, verkondigende den roem des Heren, en zijne macht en wonderen, die Hij gedaan heeft.5 Hij richtte ene getuigenis op in Jakob, en gaf ene wet in Isral, welke Hij onzen vaderen gebood aan hunne kinderen bekend te maken,6 opdat de nakomelingen die leren mochten, en de kinderen, die nog zouden geboren worden; en dat, wanneer die opgroeiden, zij die weder aan hunne kinderen verkondigen zouden,7 en zij hunne hoop op God zouden stellen, en de daden Gods niet vergeten, en zijne geboden onderhouden,8 en niet zouden zijn als hunne vaderen, een afvallig en ongehoorzaam geslacht, welks hart niet vast was, en welks geest niet getrouw bleef aan God;
9 gelijk de kinderen van Efram, die geharnast den boog voerden, afvielen ten tijde des strijds.10 Zij onderhielden Gods verbond niet, en wilden naar zijne wet niet wandelen,11 maar vergaten zijne daden en wonderen, welke Hij hun getoond had.12 Voor hunner vaderen oog deed Hij wonderen in Egypteland, in het veld van Zoan.13 Hij deelde de zee en liet hen er doorgaan, en stelde het water als een muur.14 Hij leidde hen bij dag door een wolk, en bij nacht door een lichtgevend vuur.15 Hij spleet de steenrotsen in de woestijn, en drenkte hen met water in overvloed,16 en liet beken uit de steenrots vlieten, dat zij overvloeden als waterstromen.17 Maar nog gingen zij voort tegen hem te zondigen, en vertoornden den Allerhoogste in de woestijn,18 en verzochten God in hun hart, begerend spijse naar hunnen lust.19 En zij spraken tegen God en zeiden: Ja, zou God wel een tafel kunnen bereiden in de woestijn?20 Zie, Hij heeft wel de steenrots geslagen, dat de wateren vloeiden en beken stroomden; maar hoe kan Hij brood geven en aan zijn volk vlees beschikken?21 Toen nu de Heer dat hoorde, ontstak Hij in toorn, en vuur ontbrandde over Jakob, en toorn kwam over Isral,22 omdat zij niet geloofden aan God, en niet hoopten op zijne hulp.23 En Hij gebood den wolken daarboven, en deed de deuren des hemels open,24 en liet manna op hen regenen tot spijs, en gaf hun hemelbrood.25 Zij aten engelen-brood; Hij zond hun spijs in menigte;26 Hij liet den Oostenwind waaien onder den hemel, en verwekte door zijne sterkte den Zuidenwind,27 en liet vlees op hen regenen als stof, en vogels als zand aan de zee,28 en liet ze vallen in hun leger, overal waar zij woonden.29 Toen aten zij en werden verzadigd, en Hij liet hen hunnen lust bevredigen.30 Toen zij nu hunnen lust nog niet gestild hadden en zij er nog van aten,31 kwam Gods toorn over hen, en doodde de voornaamsten van hen, en sloeg de besten van Isral terneder.32 Maar boven dat alles zondigden zij nog meer, en geloofden niet bij al zijne wonderen.33 Daarom liet Hij hen wegsterven, dat zij niets verkregen, en zij moesten hun leven lang geplaagd zijn.34 Als Hij hen doodde, zochten zij Hem, en keerden zich met ijver tot God,35 en gedachten, dat God hun rots was, en God, de Allerhoogste, hun verlosser.36 Doch zij vleiden Hem slechts met hunnen mond, en logen voor Hem met hunne tong;37 want hun hart was niet vast aan Hem, en zij waren niet getrouw aan zijn verbond.38 Maar Hij was barmhartig, en vergaf de misdaad en verdelgde hen niet, en wendde dikwijls zijnen toorn af, en deed niet zijnen gehelen toorn ontbranden;39 want Hij was indachtig, dat zij vlees waren, een wind, die daarheen vaart en niet wederkomt.
40 Zij vertoornden Hem zeer dikwijls in de woestijn, en ontrustten Hem in de woestijn.41 Zij verzochten God altoos weder, en stelden den Heilige in Isral een perk.42 Zij dachten niet meer aan zijne hand, op dien dag toen Hij hen van de vijanden verloste;43 toen Hij zijne tekenen gedaan had in Egypte, en zijne wonderen in het land Zoan;44 toen Hij hunne stromen in bloed veranderde, hunne beken, dat zij ze niet drinken konden;45 toen Hij ongedierte onder hen zond dat hen verteerde, en vorsen, die hen verdierven,46 en hun gewas aan de rupsen gaf, en hun zaad aan de sprinkhanen;47 toen Hij hunne wijnstokken met hagel sloeg, en hunne moerbeziebomen met hagelstenen; toen Hij hun vee sloeg met hagel,48 en hunne kudden met vurige stralen;49 toen Hij Engelen des verderfs onder hen zond, in zijnen grimmigen toorn, en ze liet razen, woeden en leed doen:50 toen Hij zijnen toorn liet voortgaan, en hunnen zielen van den dood niet verschoonde, en hun leven overgaf aan de pestilentie;51 toen Hij alle eerstgeborenen in Egypte sloeg, de eerstelingen hunner kracht in de hutten van Cham,52 en zijn volk liet uittrekken als schapen, en hen leidde als een kudde in de woestijn;53 en Hij leidde hen veilig, dat zij niet vreesden, maar de zee bedekte hunne vijanden.54 En Hij bracht hen in zijne heilige grenzen, tot het gebergte door zijne rechterhand veroverd,55 en verdreef de volken voor hen uit, en liet hen het erf uitdelen, en liet de stammen Israls in hunne hutten wonen.56 Maar zij verzochten en vertoornden God den Allerhoogste, en hielden zijne getuigenissen niet,57 en vielen terug en verachtten alles gelijk hunne vaders, en weken af, gelijk een verslapte boog,58 en vertoornden Hem met hunne hoogten, en tergden Hem met hunne afgoden.59 En toen God dat hoorde, ontstak Hij in toorn en verwierp Isral zeer,60 zo dat Hij zijne woning te Silo verliet, de hut, waarin Hij onder de mensen woonde;61 en Hij gaf zijne macht in de gevangenschap, en zijne heerlijkheid in de hand des vijands,62 en gaf zijn volk over aan het zwaard, en ontstak in gramschap over zijn erfdeel.63 Het vuur verteerde hunne jonge manschap, en hunne jonge dochters moesten ongehuwd blijven.64 Hunne priesters vielen door het zwaard, en hunne weduwen weenden niet.65 En de Heer ontwaakte als uit den slaap, gelijk een sterke juicht, die van den wijn komt;66 en Hij sloeg zijne vijanden van achteren, en deed hun ene eeuwige schande aan.67 Doch Hij verwierp de hut van Jozef, en verkoos den stam van Efram niet;68 maar Hij verkoos den stam van Juda, en den berg Sion, dien Hij liefhad,69 en bouwde zijn heiligdom hoog, als het aardrijk, dat eeuwiglijk vast staat.70 En Hij verkoos zijnen knecht David, en nam hem van de schaapskooien;71 van achter de zogende schapen haalde Hij hem, opdat hij zijn volk Jakob weiden zou en zijn erfdeel Isral.72 En Hij weidde hen ook met alle getrouwheid, en regeerde ze met alle naarstigheid.