the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Psalmen 39
1 Een psalm van David om voor te zingen, voor het koor van Jeduthun. (39-2) Ik heb mij voorgenomen, dat ik mij zal wachten, dat ik niet zondige met mijne tong; ik zal mijnen mond betomen, terwijl ik den goddeloze voor mij zien moet.2 (39-3) Ik ben verstomd en stil, en zwijg van de vreugd; ik moet mijn leed verkroppen.3 (39-4) Mijn hart is ontbrand in mijn lichaam; en als ik daaraan denk, word ik ontstoken. Toen sprak mijne tong:4 (39-5) Heer, leer mij toch, dat het een einde met mij nemen moet, dat mijn leven een perk heeft en ik van hier moet.5 (39-6) Zie, mijne dagen zijn een handbreed bij U, en mijn leven is als niets voor U; hoe geheel niets zijn alle mensen, die toch zo zeker leven! Sela.6 (39-7) Zij gaan daarheen als ene schaduw, en maken zich veel ijdele onrust; zij vergaderen en weten niet wie het krijgen zal.
7 (39-8) Nu, Heer, waarmede zal ik mij troosten? Ik hoop op U.8 (39-9) Red mij van al mijne zonden, en laat mij niet ten spot der dwazen worden.9 (39-10) Ik zal zwijgen en mijnen mond niet opendoen; want Gij hebt het gedaan.10 (39-11) Wend uwe plaag van mij, want ik ben versmacht vanwege de straf uwer hand.11 (39-12) Wanneer Gij iemand kastijdt om de zonde, zo wordt zijne schoonheid verteerd als door motten. Ach, hoe geheel niets zijn toch alle mensen Sela.12 (39-13) Hoor mijn gebed, Heer, en verneem mijn roepen; zwijg niet over mijne tranen; want ik ben een vreemdeling bij U, en een bijwoner, gelijk al mijne vaderen.13 (39-14) Laat af van mij, opdat ik mij verkwikke, eer ik heenvaar en niet meer ben.