the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Psalmen 31
1 Een psalm van David om voor te zingen. (31-2) Heer, op U vertrouw ik: laat mij nimmer te schande worden, red mij door uwe gerechtigheid.2 (31-3) Neig uwe oren tot mij, help mij schielijk; wees mij tot een sterke steenrots en tot een burg, om mij te redden!3 (31-4) Want Gij zijt mijn steenrots en mijn burg; en om uws naams wil, wil mij toch leiden en voeren;4 (31-5) wil mij toch uit het net trekken hetwelk zij mij gespannen hebben, want Gij zijt mijne sterkte.5 (31-6) In uwe handen beveel ik mijnen geest; Gij hebt mij verlost, Heer, Gij getrouwe God.6 (31-7) Ik haat hen, die aan de ijdele afgoden vasthouden, maar ik hoop op den Heer.7 (31-8) Ik verheug mij en ben vrolijk over uwe goedertierenheid, dat Gij mijne ellende aanziet en den nood mijner ziel kent,8 (31-9) en mij niet overgeeft in de hand des vijands, maar mijne voeten stelt op ene wijde ruimte.
9 (31-10) Heer, wees mij genadig, want mij is bang; mijne gedaante is vervallen van treuren, alsook mijne ziel en mijn lichaam;10 (31-11) want mijn leven is afgenomen van droefenis, en mijn tijd van zuchten, mijne kracht is vervallen wegens mijne misdaad, en mijn gebeente is versmacht.11 (31-12) Het gaat mij zo kwalijk, dat ik tot een grote versmaadheid ben geworden bij mijne naburen, en tot een afkeer bij mijne bekenden; wie mij zien op de straat, vlieden voor mij.12 (31-13) Ik ben in hun hart vergeten gelijk een dode, ik ben geworden als een gebroken vat.13 (31-14) Want ik hoor, dat velen mij schelden, verschrikking is alom, zij beraadslagen met elkander tegen mij, en denken mij het leven te benemen.14 (31-15) Maar ik, o Heer, hoop op U, en zeg: Gij zijt mijn God.15 (31-16) Mijne tijden zijn in uwe hand: red mij van de hand mijner vijanden en dergenen, die mij vervolgen.16 (31-17) Laat uw aangezicht lichten over uwen knecht, help mij door uwe goedertierenheid.17 (31-18) Heer, laat mij niet te schande worden, want ik roep U aan; de goddelozen moeten te schande worden, en tot stilzwijgen gebracht in het graf.18 (31-19) Verstommen moeten de valse monden, die tegen den rechtvaardige zo wreed, hoogmoedig en smadelijk spreken.
19 (31-20) Hoe groot is uwe goedheid, die Gij weggelegd hebt voor degenen, die U vrezen, die Gij bewijst aan degenen, die onder de lieden U vertrouwen.20 (31-21) Gij verbergt hen heimelijk bij U tegen ieders hoogmoed, Gij bedekt hen in de hut tegen de twistzieke tongen.21 (31-22) Geloofd zij de Heer, dat Hij mij zijne goedheid zo wonderbaar bewezen heeft in ene vaste stad.22 (31-23) Want ik sprak in mijne moedeloosheid: Ik ben van voor uwe ogen verstoten; nochtans hoordet Gij de stem mijns smeken, toen ik tot U riep.23 (31-24) Bemint den Heer, alle zijne heiligen, de Heer behoedt de gelovigen, en vergeldt rijkelijk dengene, die hoogmoedig handelt.24 (31-25) Weest welgemoed en onversaagd, gij allen, die den Heer verbeidt.