the Week of Proper 28 / Ordinary 33
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Psalmen 18
1 Een psalm om voor te zingen. Van David, den knecht des Heren, die tot den Heer de woorden dezes lieds gesproken heeft, ten tijde toen de Heer hem gered had van de hand zijner vijanden en van de hand van Saul. (18-2) Dus sprak hij: Hartelijk lief heb ik U, Heer, mijne sterkte;2 Heer, (18-3) mijn steenrots, mijn burg, mijn verlosser, mijn God, mijn rots, op wien ik betrouw; mijn schild en hoorn mijns heils, en mijne beschutting!3 (18-4) Ik wil den Heer loven en aanroepen, zo word ik van mijne vijanden verlost.4 (18-5) Want banden des doods omvingen mij, en beken Belials verschrikten mij;5 banden der hel omgaven mij, (18-6) strikken des doods overweldigden mij.6 (18-7) Als ik angst heb, roep ik den Heer aan, en verhef mijn geschrei tot mijnen God: dan verhoort Hij mijne stem uit zijnen tempel, en mijn geroep komt voor hem tot zijne oren.7 (18-8) De aarde beefde en werd bewogen, en de grondvesten der bergen sidderden en daverden, toen Hij toornig was.8 (18-9) Damp steeg op uit zijnen neus, en verterend vuur uit zijnen mond, dat het daarvan bliksemde.9 (18-10) Hij boog den hemel en daalde neder, en donkerheid was onder zijne voeten.10 (18-11) En Hij voer op een cherub en vloog heen, Hij zweefde op de vleugelen des winds.11 (18-12) Zijne tent rondom Hem was duisternis; zwarte, dikke wolken, in welke Hij verborgen was.12 (18-13) Van den glans voor zijn aangezicht verdeelden zich de wolken met hagel en bliksem.13 (18-14) En de Heer donderde in den hemel, en de Hoogste liet zijn donder uit met hagel en bliksem.14 (18-15) Hij schoot zijne pijlen uit en verstrooide ze, Hij liet het zeer bliksemen en verschrikte ze.15 (18-16) Toen zag men de kolken der zee, en de grond des aardbodems werd ontdekt, o Heer, van uw schelden, van den adem en het snuiven van uwen neus.16 (18-17) Hij zond uit de hoogte en nam mij op, en trok mij op uit grote wateren.17 (18-18) Hij verloste mij van mijne machtige vijanden, van mijne haters, die sterker waren dan ik,18 (18-19) die mij overweldigden ten tijde mijns ongevals, en de Heer werd mijn steun; en Hij voerde mij uit in de ruimte,19 (18-20) Hij rukte mij er uit, omdat Hij welgevallen aan mij had.
20 (18-21) De Heer doet wel aan mij naar mijne gerechtigheid, Hij vergeldt mij naar de reinheid mijner handen;21 (18-22) want ik houd de wegen des Heren, en ben niet goddeloos jegens mijn God.22 (18-23) Want al zijne rechten heb ik voor ogen, en zijne geboden werp ik niet van mij;23 (18-24) en ik ben oprecht voor Hem en wacht mij voor zonde.24 (18-25) Daarom vergeldt de Heer mij naar mijne gerechtigheid, naar de reinheid mijner handen, voor zijne ogen.25 (18-26) Bij den heilige zijt Gij heilig, bij den vrome zijt Gij vroom;26 bij den reine zijt Gij rein, (18-27) en bij den verkeerde zijt Gij verkeerd.27 (18-28) Want Gij helpt het ellendige volk, en vernedert de trotse ogen.28 (18-29) Want Gij verlicht mijne lamp; de Heer mijn God maakt mijne duisternis licht.
29 (18-30) Ja, met U kan ik krijgsvolk verslaan, en met mijnen God over muren springen.30 (18-31) Gods wegen zijn volmaakt, de redenen des Heren zijn doorlouterd; Hij is een schild voor allen, die aan Hem zich toevertrouwen.31 (18-32) Want waar is een God behalve de Heer, of ene rots behalve onze God?32 (18-33) God rust mij toe met kracht, en maakt mijne wegen volkomen.33 (18-34) Hij maakt mijne voeten als die der herten, en stelt mij op mijne hoogten.34 (18-35) Hij leert mijne handen strijden, en leert mijn armen een stalen boog spannen.35 (18-36) Ook geeft Gij mij het schild uws heils, en uwe rechterhand sterkt mij; en wanneer Gij mij verootmoedigt, zo maakt Gij mij groot.36 (18-37) Gij maakt ruimte onder mijnen voetstap, en mijne enkels, dat zij niet wankelen.37 (18-38) Ik wil mijnen vijanden najagen en hen grijpen, en niet omkeren voordat ik hen omgebracht heb;38 ik wil hen verslaan, (18-39) en zij zullen mij niet wederstaan; zij moeten onder mijne voeten vallen.39 (18-40) Gij kunt mij toerusten met sterkte tot den strijd, Gij kunt aan mij onderwerpen wie zich tegen mij stellen.40 (18-41) Gij geeft mij mijne vijanden op de vlucht, zodat ik mijne haters verdelg.41 (18-42) Zij roepen, maar er is geen helper; tot den Heer, maar Hij antwoordt hun niet.42 (18-43) Ik wil hen in stukken stoten als stof voor den wind, ik wil hen wegruimen als slijk op de straat.43 (18-44) Gij helpt mij tegen het twistgierige volk, en maakt mij tot een hoofd onder de volken; een volk, hetwelk ik niet kende, dient mij,44 het hoort naar mij met gehoorzame oren; ja, (18-45) vreemden hebben zich aan mij geveinsdelijk onderworpen.45 (18-46) Vreemden versmachten en komen sidderend uit hunne vestingen.46 (18-47) De Heer leeft, en geloofd zij mijn rots; en de God mijns heils moet verheven worden:47 de God, (18-48) die mij wraak geeft, en de volken onder mij dwingt;48 die mij redt van mijne vijanden, (18-49) en mij verhoogt boven degenen, die zich tegen mij stellen; Gij verlost mij van den geweldenaar.49 (18-50) Daarom wil ik U danken, Heer, onder de volken, en den lof uws naams zingen,50 (18-51) die zijnen koning groot heil bewijst, en weldoet aan zijnen gezalfde, aan David en aan zijn zaad, eeuwiglijk.