the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Psalmen 107
1 Looft den Heer, want Hij is vriendelijk, en zijne goedheid duurt eeuwig.2 Dat zij dit zeggen, die verlost zijn door den Heer, die Hij uit den nood verlost heeft,3 en die Hij uit de landen samengebracht heeft, van het Oosten en van het Westen, van het Noorden en van de zee.4 Die dwalende gingen in de woestijn, op een ongebaanden weg, en geen stad vonden, waar zij wonen konden,5 zij waren hongerig en dorstig, zodat hunne zielen versmachten.6 En zij riepen tot den Heer in hunnen nood, en Hij redde hen uit hunne angsten,7 en voerde hen op den rechten weg, opdat zij gingen naar ene stad, waar zij wonen konden.8 Dat zij den Heer danken voor zijne goedheid, en voor zijne wonderen, die Hij aan de mensenkinderen doet;9 dat Hij de dorstige ziel verzadigt, en de hongerige ziel met het goede vervult.
10 Die zitten moesten in de duisternis en donkerheid, gevangen in dwang en ijzer,11 omdat zij aan Gods geboden ongehoorzaam geweest waren, en de wet des Allerhoogsten geschonden hadden;12 daarom moest hun hart met ongeluk geplaagd worden, dat zij daar lagen en niemand hen hielp,13 zodat zij tot den Heer riepen in hunnen nood, en Hij hen hielp uit hunne angsten,14 en hen voerde uit de duisternis en donkerheid, en hunne banden verscheurde,15 dat zij den Heer danken voor zijne goedheid, en voor zijne wonderen, die Hij aan de mensenkinderen doet;16 dat Hij de koperen deuren verbrak en de ijzeren grendels in stukken sloeg.
17 De dwazen, die geplaagd waren om hunne overtredingen en om hunne zonden,18 zodat zij een walg hadden van alle spijs, en doodkrank werden,19 zij riepen tot den Heer in hunnen nood, en Hij hielp hen uit hunne angsten,20 en zond hun zijn woord, en maakte hen gezond, en redde hen, dat zij niet stierven.21 Dat zij den Heer danken voor zijne goedheid, en voor zijne wonderen, die Hij aan de mensenkinderen doet,22 en dank offeren, en zijne werken met vreugde vermelden.
23 Die met schepen op de zee voeren en hunnen handel op grote wateren dreven;24 die de werken des Heren ondervonden hebben, en zijne wonderen in de zee;25 toen Hij sprak en een stormwind verwekte, dat de baren zich verhieven,26 en naar den hemel opvoeren, en in den afgrond daalden, dat hunne ziel van angst versaagde,27 dat zij tuimelden en waggelden als dronken, en geen raad meer wisten,28 en tot den Heer riepen in hunnen nood, en Hij hen uit hunne angsten voerde,29 en het onweder stilde, dat de baren zich legden,30 en zij blijde werden, dat het stil geworden was, en Hij hen aan land bracht naar hunnen wens.31 Dat zij den Heer danken voor zijne goedheid, en voor zijne wonderen, die Hij aan de mensenkinderen doet,32 en hem in de gemeente prijzen en bij de ouden roemen.
33 Hij is het, die beken deed verdrogen en waterbronnen verlopen,34 zodat een vruchtbaar land niets droeg, wegens de boosheid dergenen, die daarin woonden.35 Hij maakte het droge wederom waterrijk, en in het dorre land waterbronnen,36 en deed de hongerigen aldaar wonen, opdat zij ene stad bereidden, waar zij wonen konden,37 en akkers bezaaien en wijnbergen planten, en de jaarlijkse vruchten inzamelen mochten.38 En Hij zegende hen, dat zij zich zeer vermenigvuldigden, en gaf hun veel vee.39 Daarom werden zij onderdrukt en tenonder gebracht door het kwade, dat hen gedwongen en gedrongen had.40 Hij schudde verachting op de vorsten en liet hen dwalen, waar het woest was.41 Maar Hij beschutte den arme voor ellende, en vermeerderde hun geslacht als ene kudde.42 Dit zullen de vromen zien en zich verblijden, maar alle boosheid zal verstomd staan.43 Wie is wijs? Die geve hierop acht; zo zal men bemerken hoevele weldaden de Heer bewijst.