the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Spreuken 30
1 Dit zijn de woorden van Agur, den zoon van Jak. De lering en rede van dezen man: Ik heb mij vermoeid, o God; ik heb mij vermoeid en heb afstand moeten doen.2 Ik ben redelozer dan iemand, en mensenverstand is niet bij mij.3 Ik heb geen wijsheid geleerd, en wat heilig is, weet ik niet.4 Wie vaart opwaarts ten hemel en daalt neder? Wie vat den wind in zijne handen? Wie bindt de wateren in een kleed? Wie heeft al de einden des aardrijks gesteld? Hoe heet hij, en hoe heet zijn zoon? Weet gij dat?5 Alle woorden Gods zijn gelouterd: Hij is een schild voor allen, die op Hem vertrouwen.6 Voeg niets tot zijne woorden toe, opdat Hij u niet straffe en gij leugenachtig bevonden wordt.
7 Twee dingen bid ik van U, wil mij die toch niet weigeren, eer ik sterf:8 laat afgoderij en leugentaal verre van mij zijn; geef mij geen armoede of rijkdom, maar laat mij mijn bescheiden deel spijs tot mij nemen,9 ik mocht anders, als ik oververzadigd werd, U verloochenen en zeggen: Wie is de Heer? Of, als ik te arm werd, mocht ik stelen en mij aan den naam mijns Gods vergrijpen.
10 Spreek geen kwaad van den knecht bij zijnen Heer: hij mocht u vloeken, en gij zelf zoudt de schuld dragen.11 Er is een geslacht, dat zijnen vader vloekt en zijne moeder niet zegent;12 een geslacht, dat zich inbeeldt rein te zijn, en nochtans van zijn drek niet gewassen is;13 een geslacht, dat zijne ogen hoog draagt en zijne oogleden verheft;14 een geslacht, dat zwaarden tot tanden en messen tot baktanden heeft, om de ellendigen in het land en de armen onder de lieden te verslinden.
15 De bloedzuiger heeft twee dochters: breng herwaarts, breng herwaarts! Drie dingen worden niet verzadigd, en het vierde zegt nooit: Het is genoeg:16 het graf, de gesloten moederschoot, een grond van water nooit verzadigd, en het vuur zegt nooit: Het is genoeg.17 Een oog, dat den vader bespot en de gehoorzaamheid der moeder veracht, mogen de raven aan de beek uitpikken, en de jonge arenden opeten.
18 Drie dingen zijn mij te wonderbaar, en het vierde weet ik niet:19 de weg des adelaars in den hemel, de weg der slang op ene steenrots, de weg van een schip midden in de zee, en de weg eens mans bij ene maagd.20 Alz is de weg der overspelige vrouw: zij eet en wist haren mond af, en zegt: Ik heb geen kwaad gedaan.21 Een land wordt door drie dingen ontrust, en het vierde kan het niet dragen:22 door een knecht, als hij bewind voert, door een dwaas, als hij oververzadigd is,23 door een hatelijke vrouw, als zij getrouwd wordt, en door ene dienstmaagd, als zij de erfgename van hare vrouw wordt.
24 Deze vier zijn klein op de aarde, maar schranderder dan de wijzen:25 de mieren, een zwak volk, maar die hare spijs bereiden in den zomer;26 de konijnen, een machteloos volk, en die hun huis in de steenrotsen maken;27 de sprinkhanen, die geen koning hebben, en die nochtans uittrekken bij gehele hopen;28 de spin, die met hare handen werkt, en in de paleizen der koningen is.
29 Drie hebben een fraaien tred, en het vierde een fraaien gang:30 de leeuw, machtig onder de dieren, en die voor niemand omkeert,31 een hazewind van goede lendenen, en een ram, en een koning, tegen wien zich niemand durft stellen.32 Hebt gij dwaas gedaan met u te verheffen, en iets kwaads voorgehad, zo leg de hand op den mond.33 Als men melk karnt, maakt men boter daarvan; en wie den neus hard snuit, die dwingt er bloed uit; en wie den toorn verwekt, die brengt twist voort.