the Fourth Week of Advent
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Spreuken 28
1 De goddeloze vliedt en niemand jaagt hem, maar de rechtvaardige is moedig als een jonge leeuw.
2 Als het land oproerig is, zijn er vele opperhoofden; maar waar een volk verstandig en wijs is, daar duurt het lang.
3 Een arme man, die de geringen verdrukt, is een regen, die alles wegvaagt, zodat er geen brood is.
4 Wie de wet verlaten; prijzen den goddeloze; maar wie ze bewaren, zijn afkerig van hem.
5 Boze mensen geven geen acht op het recht; maar wie naar den Heer vragen, letten op alles.
6 Een arm man, die in zijne vroomheid wandelt, is beter dan een rijk man, die verkeerde wegen gaat.
7 Wie de wet bewaart, is een verstandige zoon; maar wie met brassers omgaat, doet zijn vader schande aan.
8 Wie zijn goed vermeerdert met woeker en overwinst, vergadert dat voor dengene, die den arme genegen is.
9 Wie zijn oor afwendt om naar de wet niet te horen, diens gebed is een gruwel.
10 Wie de vromen verleidt op een kwaden weg, zal in zijn eigen kuil vallen; maar de vromen zullen het goede berven.
11 Een rijk man beeldt zich in, dat hij wijs is, maar een arm verstandig man doorgrondt hem.
12 Als de rechtvaardigen de overhand hebben, gaat het zeer wel; maar als de goddelozen opkomen, verbergen zich de lieden.
13 Wie zijne misdaden verbergt, dien zal het niet gelukken; maar wie ze bekent en laat, die zal barmhartigheid verkrijgen.
14 Welgelukzalig is hij, die altoos vreest; maar wie halsstarrig is, zal in ongeluk vallen.
15 Een goddeloze, die over een arm volk regeert, is gelijk een brullende leeuw en een hongerige beer.
16 Als een vorst zonder verstand is, geschiedt er veel onrecht; maar wie de gierigheid haat, zal lang leven.
17 Een mens, die aan het bloed ener ziel schuldig is, zal naar het graf vlieden; een ander grijpe hem niet.
18 Wie oprecht wandelt, zal behouden worden; maar wie op verkeerde wegen wandelt, zal in eens vallen.
19 Wie zijnen akker bouwt, zal brood genoeg hebben; maar wie den lediggang nawandelt, zal armoede genoeg hebben.
20 Een getrouw man wordt rijkelijk gezegend; maar wie zich haast om rijk te worden, zal niet onschuldig blijven.
21 De personen aan te zien in het gericht, is niet goed, en toch zal menigeen om een stuk brood een booswicht worden.
22 Wie zich haast tot den rijkdom en nijdig is, merkt niet, dat hem gebrek zal ontmoeten.
23 Wie een mens bestraft, zal naderhand gunst vinden, meer dan wie vleit.
24 Wie zijnen vader of zijne moeder berooft, en zegt, dat het geen zonde is, die is een metgezel des struikrovers.
25 Een hoovaardige veroorzaakt gekijf; maar wie zich op den Heer verlaat, verkrijgt welvaart.
26 Wie zich op zijn hart verlaat, is een dwaas; maar wie met wijsheid wandelt, zal ontkomen.
27 Wie den arme geeft, zal geen gebrek hebben; maar wie zijne ogen sluit, laadt groten vloek op zich.
28 Als de goddelozen opkomen, dan verbergen zich de mensen; maar als zij omkomen, vermeerderen de rechtvaardigen.