the Fourth Week of Advent
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Spreuken 20
1 De wijn is een spotter, en sterke drank maakt twistzoekers; wie daartoe afdwaalt, wordt nimmer wijs.
2 De gramschap des konings is als het brullen eens jongen leeuws; wie hem vertoornt, zondigt tegen zijn leven.
3 Het is den man ene eer van het twisten af te laten; maar wie gaarne twist is een dwaas.
4 Wil de luiaard niet ploegen wegens de koude, dan moet hij in den oogst bedelen, en zal niets verkrijgen.
5 De beraadslaging in het hart eens mans is als diepe wateren, maar een verstandige kan merken wat hij bedoelt.
6 Vele mensen worden vroom geacht, maar wie zal iemand vinden, die recht trouwhartig is?
7 Een rechtvaardige, die in zijne vroomheid wandelt, diens kinderen zal het na hem welgaan.
8 Een koning, die op den troon zit om te oordelen, zift met zijn oog alleen al het kwaad.
9 Wie kan zeggen: Ik ben rein in mijn hart en zuiver van zonde?
10 Tweerlei gewicht en maat is beide den Heer een gruwel.
11 Reeds kent men een jongen aan zijn doen, of hij vroom en eerlijk worden zal.
12 Een oor, dat hoort, en een oog, dat ziet, maakt de Heer beide.
13 Heb den slaap niet lief, opdat gij niet arm wordt; laat uwe ogen wakker zijn, zo zult gij brood genoeg hebben.
14 Kwaad, kwaad! zegt men, als men het heeft; maar is men het kwijt, dan prijst men het.
15 Er is goud en er zijn vele paarlen, maar een verstandige mond is een edel kleinood.
16 Wie voor een ander borg wordt, neem diens kleed, en neem pand van hem voor de onbekenden.
17 Brood der bedriegerij moge zoet smaken, daarna zal de mond vervuld worden met zandgruis.
18 Aanslagen gelukken, als men ze met beraad ten uitvoer brengt, en den oorlog moet men met verstand voeren.
19 Maak u niet gemeen met hem, die geheimen openbaart, noch met den kwaadspreker, noch met den valsen mond.
20 Wie zijnen vader en zijne moeder vloekt, diens lamp zal uitgeblust worden in het midden der duisternis.
21 Een erfgoed, waar men in den beginne zeer naar haakt, zal ten laatste niet gezegend zijn.
22 Zeg niet: ik wil het kwaadvergelden; wacht op den Heer, die zal u recht verschaffen.
23 Tweerlei gewicht is den Heer een gruwel, en ene valse weegschaal is niet goed.
24 Des mensen gangen zijn van den Heer, hoe zou dan de mens zijnen weg verstaan?
25 Het is een strik voor den mens, zich met het heilige te overhaasten, en eerst na gedane geloften te overleggen.
26 Een wijs koning verstrooit de goddelozen, en brengt het rad over hen.
27 De geest des mensen is ene lamp des Heren, die alle schuilhoeken van het hart doorzoekt.
28 Vroomheid en trouw beveiligen den koning, en zijn troon houdt stand door vroomheid.
29 De sterkte der jongelingen is hun roem, en grijs haar is der ouden sieraad.
30 Men moet de boosaardigen te keer gaan met scherpe geeselriemen, met doordringende slagen, die men voelt.