the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Spreuken 13
1 Een wijze zoon laat zich door den vader tuchtigen, maar een spotter hoort de bestraffing niet.
2 Van de vrucht des monds geniet men het goede, maar de verachters verzadigen zich met geweld.
3 Wie zijnen mond bewaart, bewaart zijn leven; maar wie met zijnen mond uitvaart, komt in verschrikking.
4 De luiaard begeert en verkrijgt het toch niet, maar de naarstigen bekomen genoeg.
5 De rechtvaardige haat de leugen, maar de goddeloze schendt en smaadt zichzelven.
6 De gerechtigheid behoedt den onschuldige, maar de goddeloosheid doet den zondaar vallen.
7 Menigeen vertoont zich rijk en heeft niet met al, en menigeen vertoont zich arm bij veel goed.
8 Met rijkdom kan iemand zijn leven redden, maar de arme hoort het schelden niet.
9 Het licht der rechtvaardigen brandt vrolijk, maar de lamp der goddelozen zal uitgeblust worden.
10 Onder de hoovaardigen is altoos twist, maar de wijsheid maakt verstandige lieden.
11 Rijkdom wordt weinig, wanneer men hem verkwist; maar wat men samen houdt wordt groot.
12 De hoop, die vertoeft, benauwt het hart, maar de begeerte, die vervuld wordt, is een boom des levens.
13 Wie het woord veracht, die verderft zich zelven; maar wie het gebod vreest, dien wordt het vergolden.
14 De leer des wijzen is ene bronwel des levens, om te vermijden de strikken des doods.
15 Een goed verstand wekt gunst, maar de weg der trouwelozen brengt hartzeer.
16 Een verstandig man doet alles met overleg, maar een dwaas spreidt zijne zotheid ten toon.
17 Een goddeloze bode brengt ongeluk, maar een trouwe gezant is heilzaam.
18 Wie de tucht laat varen, heeft armoede en schande; maar wie zich gaarne laat bestraffen, zal tot eer komen.
19 De begeerte, die vervuld wordt, doet het hart goed, maar wie het kwade mijdt, is den dwazen een gruwel.
20 Wie met wijzen omgaat, wordt wijs; maar wie een metgezel der dwazen is, zal ongeluk hebben.
21 Ongeluk vervolgt de zondaars, maar den rechtvaardigen wordt het goede vergolden.
22 De goede zal zijne kindskinderen doen erven, maar het goed des zondaars wordt voor den rechtvaardige bewaard.
23 Er is veel spijs in de voren der armen, maar wie onrecht doen, verderven.
24 Wie zijne roede spaart, haat zijnen zoon; maar wie hem liefheeft, tuchtigt hem vroeg.
25 De rechtvaardige eet, zodat zijne ziel verzadigd wordt, maar de buik der goddelozen heeft nimmer genoeg.