the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Numeri 34
1 En de Heer sprak tot Mozes, zeggende:2 Gebied den kinderen Israls en spreek tot hen: Wanneer gij in het land Kanan komt, zo zullen van het land, dat u ten erfdeel valt, van het land Kanan, dit de grenzen zijn.3 De zuidelijke hoek zal beginnen aan de woestijn Zin bij Edom, zodat uw zuidelijke grenspaal zij aan het einde der Zoutzee, die tegen het Oosten ligt.4 Vandaar zal deze grenspaal omgaan van het Zuiden opwaarts naar Akrabbim, en lopen door Zin; en zijn einde zal zijn ten Zuiden van Kades-Barna, en zich strekken naar het dorp Addar, en gaan door Azmon,5 en omgaan van Azmon af naar de rivier van Egypte, waar zij eindigt in de zee.6 De grenspaal tegen het Westen nu zal deze zijn, namelijk de grote zee; dit zij uw grenspaal tegen het Westen.7 De grenspaal tegen het Noorden zal deze zijn: gij zult meten van de grote zee naar den berg Hor,8 en van den berg Hor zult gij meten, totdat men komt te Hamath; en de uitgang zijns grenspaals zij bij Zedad.9 Verder zal deze grenspaal zich strekken naar Zifron, en eindigen aan het dorp Enan; dit zij uw Noordergrenspaal.10 En gij zult meten den grenspaal tegen het Oosten, van het dorp Enan naar Sefam;11 en die grenspaal zal gaan van Sefam naar Ribla, oostwaarts van Ain; daarna zal hij afgaan en zich strekken langs den oever van de zee Kinnreth tegen het Oosten;12 en hij zal afkomen langs den Jordaan en eindigen aan de Zoutzee. Dit zal uw land zijn met zijne grenspalen rondom.13 En Mozes gebood den kinderen Israls, zeggende: Dit is het land, hetwelk gij door het lot onder u delen zult, hetwelk de Heer geboden heeft te geven aan de negen stammen en aan den halven stam van Manasse.14 Want de stam der kinderen van Ruben naar hun vaderlijk huis, en de stam der kinderen van Gad naar hun vaderlijk huis, en de halve stam van Manasse hebben hun erfdeel ontvangen:15 alzo hebben twee stammen en de halve stam hun erfdeel weg aan deze zijde van den Jordaan tegenover Jericho, tegen het Oosten.
16 En de Heer sprak tot Mozes, zeggende:17 Dit zijn de namen der mannen, die het land onder u zullen uitdelen: de priester Eleazar en Jozua de zoon van Nun.18 Daarbenevens zult gij enen vorst van elken stam nemen om het land uit te delen.19 En dit zijn de namen dier mannen: Kaleb, de zoon van Jefunne, van de stam van Juda;20 Samul, de zoon van Ammihud, van den stam Simeon;21 Elidad, de zoon van Kislon, van den stam Benjamin;22 Bukki, de zoon van Jogli, vorst van den stam der kinderen van Dan;23 Hannil, de zoon van Efod, vorst van den stam der kinderen van Manasse, van de kinderen van Jozef;24 Kemul, de zoon van Siftan, vorst van den stam der kinderen van Efram;25 Elizafan, de zoon van Parnach, vorst van den stam der kinderen van Zebulon;26 Paltil, de zoon van Azzan, vorst van den stam der kinderen van Issaschar;27 Achihud, de zoon van Selomi, vorst van den stam der kinderen van Aser;28 Pedal, de zoon van Ammihud, vorst van den stam der kinderen van Naftali.29 Dit zijn degenen, welken de Heer gebood, dat zij den kinderen Israls het erfdeel zouden uitdelen in het land Kanan.