the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Numeri 33
1 Dit zijn de reizen der kinderen Israls, die door Mozes en Aron uit Egypteland geleid zijn, naar hunne heiren.2 En Mozes beschreef hunne tochten, hoe zij trokken, naar het bevel des Heren. Dit zijn namelijk de reizen op hunne tochten.3 Zij trokken dan uit van Rameses op den vijftienden dag der eerste maand, des anderen daags na Pascha, door een hoge hand, dat alle Egyptenaars het zagen,4 en dezen begroeven de eerstgeborenen, die de Heer onder hen geslagen had; want de Heer had ook aan hunne goden gerichten geoefend.5 Toen zij van Rameses uittrokken, legerden zij zich te Sukkoth;6 en trokken uit van Sukkoth, en legerden zich te Etham, dat aan het einde der woestijn ligt.7 Van Etham trokken zij uit, en bleven in het dal Hahiroth, hetwelk tegenover Bal-Zefon ligt, en legerden zich voor Migdol.8 Van Hahiroth trokken zij uit, en gingen midden door de zee in de woestijn, en reisden drie dagreizen in de woestijn Etham, en legerden zich te Mara.9 Van Mara trokken zij uit en kwamen te Elim; daar waren twaalf waterfonteinen en zeventig palmbomen; en zij legerden zich aldaar.10 Van Elim trokken zij uit, en legerden zich aan de Schelfzee.11 Van de Schelfzee trokken zij uit, en legerden zich in de woestijn Zin.12 Van de woestijn Zin trokken zij uit, en legerden zich te Dofka.13 Van Dofka trokken zij uit, en legerden zich te Alus.14 Van Alus trokken zij uit, en legerden zich te Rafidim; aldaar had het volk geen water om te drinken.15 Van Rafidim trokken zij uit, en legerden zich in de woestijn Sina.16 Van Sina trokken zij uit, en legerden zich bij de Lustgraven.17 Van de Lustgraven trokken zij uit, en legerden zich te Hazeroth.18 Van Hazeroth trokken zij uit, en legerden zich te Rithma.19 Van Rithma trokken zij uit, en legerden zich te Rimmon-Prez.20 Van Rimmon-Prez trokken zij uit, en legerden zich te Libna.21 Van Libna trokken zij uit, en legerden zich te Rissa.22 Van Rissa trokken zij uit, en legerden zich te Kehelatha.23 Van Kehelatha trokken zij uit, en legerden zich in het gebergte Safer.24 Van het gebergte Safer trokken zij uit, en legerden zich te Harada.25 Van Harada trokken zij uit, en legerden zich te Makheloth.26 Van Makheloth trokken zij uit, en legerden zich te Tahath.27 Van Tahath trokken zij uit, en legerden zich te Tarah.28 Van Tarah trokken zij uit, en legerden zich te Mithka.29 Van Mithka trokken zij uit, en legerden zich te Hasmona.30 Van Hasmona trokken zij uit, en legerden zich te Moseroth.31 Van Moseroth trokken zij uit, en legerden zich te Ben-Jakan.32 Van Ben-Jakan trokken zij uit, en legerden zich te Hor-Gidgad.33 Van Hor-Gidgad trokken zij uit, en legerden zich te Jotbatha.34 Van Jotbatha trokken zij uit, en legerden zich te Abrona.35 Van Abrona trokken zij uit, en legerden zich te Ezeon-Gber.36 Van Ezeon-Gber trokken zij uit, en legerden zich in de woestijn Zin, dat is Kades.37 Van Kades trokken zij uit, en legerden zich aan den berg Hor, aan de grenzen van het land Edom.38 Toen ging de priester Aron op den berg Hor, naar het bevel des Heren, en stierf aldaar, in het veertigste jaar na den uittocht der kinderen Israls uit Egypteland, op den eersten dag der vijfde maand,39 toen hij honderd drie en twintig jaar oud was.40 En de koning der Kananieten, te Arad wonende, tegen het Zuiden van het land Kanan, hoorde, dat de kinderen Israls aankwamen.41 En van den berg Hor trokken zij uit, en legerden zich te Zalmona.42 Van Zalmona trokken zij uit, en legerden zich te Funon.43 Van Funon trokken zij uit, en legerden zich te Oboth.44 Van Oboth trokken zij uit, en legerden zich te Ije-Abarim, aan de grenspalen der Moabieten.45 Van Ijim trokken zij uit, en legerden zich te Dibon-Gad.46 Van Dibon-Gad trokken zij uit, en legerden zich te Almon Diblatham.47 Van Almon-Diblatham trokken zij uit, en legerden zich in het gebergte Abarim, tegenover Nebo.48 Van het gebergte Abarim trokken zij uit, en legerden zich in de vlakke velden der Moabieten, aan den Jordaan tegenover Jericho.49 En zij legerden zich aan den Jordaan van Beth-Jesimoth af tot aan Abel-Sittim, in de vlakke velden der Moabieten.
50 En de Heer sprak tot Mozes in de vlakke velden der Moabieten, aan den Jordaan tegenover Jericho, zeggende:51 Spreek tot de kinderen Israls en zeg tot hen: Als gij tot over den Jordaan zult gegaan zijn in het land Kanan,52 zo zult gij alle inwoners des lands verdrijven voor uw aangezicht, en al hunne pilaren en al hunne gegoten beelden verdelgen, en al hunne hoogten omverwerpen;53 dat gij alzo het land inneemt, en daarin woont; want Ik heb u dat land gegeven om het te bezitten.54 En gij zult het land door het lot uitdelen onder uwe geslachten: dengenen, die velen zijn, zult gij meer toedelen, en dengenen, die weinigen zijn, zult gij minder toedelen: gelijk het lot voor een ieder aldaar valt, zo zal hij het hebben; naar de stammen uwer vaderen zult gij het verdelen.55 Maar indien gij de inwoners des lands niet zult verdrijven voor uw aangezicht, zo zullen zij, die gij laat overblijven, u tot doornen zijn in uwe ogen en tot prikkels in uwe zijden, en zij zullen u benauwen in het land, waarin gij woont.56 Zo zal het dan gaan, dat Ik u doen zal, gelijk Ik gedacht heb hun te doen.