the Fourth Week of Advent
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Numeri 32
1 En de kinderen van Ruben en de kinderen van Gad hadden zeer veel vee; en zij zagen het land van Jazer en Gilead aan, als ene geschikte plaats voor hun vee.2 En zij kwamen en spraken tot Mozes en tot den priester Eleazar en tot de vorsten der gemeente, zeggende:3 Het land Ataroth, Dibon, Jazer, Nimra, Hesbon, Eleal, Sebam, Nebo en Beon,4 hetwelk de Heer geslagen heeft voor de gemeente van Isral, is geschikt voor het vee; en wij, uwe knechten, hebben vee.5 En zij spraken verder: hebben wij genade bij u gevonden, zo geef dit land uwen knechten in eigendom; zo willen wij niet over den Jordaan trekken.6 Maar Mozes sprak tot hen: Uwe broeders zullen ten strijde trekken, en gij wilt hier blijven?7 Waarom maakt gij de harten der kinderen Israls afkerig, dat zij niet overtrekken in het land, hetwelk de Heer hun geven zal?8 Zo deden ook uwe vaderen, toen ik hen uitzond van Kades-Barna om dit land te bezien;9 en toen zij opgekomen waren tot aan de beek Eskol en het land bezagen, maakten zij het hart der kinderen Israls afkerig, dat zij niet wilden overtrekken in het land, hetwelk de Heer hun gegeven heeft.10 En de toorn des Heren ontstak te dier tijd, en Hij zwoer, zeggende:11 Deze lieden, die uit Egypte getrokken zijn, van twintig jaar af en daarboven, zullen het land niet zien, hetwelk Ik Abraham, Isak en Jakob gezworen heb, omdat zij Mij niet getrouw gevolgd hebben,12 behalve Kaleb, de zoon van Jefunne, de Keniziet, en Jozua, de zoon van Nun; want zij hebben den Heer getrouw gevolgd.13 Alzo ontstak de toorn des Heren over Isral, en Hij liet hen omzwerven in de woestijn veertig jaar, totdat er een einde was aan het ganse geslacht, dat kwaad gedaan had voor den Heer.14 En zie, gijlieden zijt opgestaan in de plaats uwer vaderen, opdat er des te meer zondige mensen zouden zijn, en gij den toorn en de gramschap des Heren tegen Isral nog zoudt vermeerderen.15 Want indien gij u van Hem afkeert, zo zal Hij het nog langer in de woestijn laten, en gij zult dit gehele volk ten verderve brengen.
16 Toen traden zij tot hem en spraken: Wij willen hier slechts schaapskooien bouwen voor ons vee, en steden voor onze kinderen:17 maar wij zullen ons toerusten aan het hoofd der kinderen Israls, totdat wij hen zullen gebracht hebben aan hunne plaats; onze kinderen zullen intussen in de besloten steden blijven, wegens de inwoners dezer landstreek.18 Wij zullen niet weder naar huis keren, voordat de kinderen Israls elk zijn erfdeel zullen ingenomen hebben.19 Want wij willen niet met hen verderop, maar ons erfdeel zal ons aan deze zijde van den Jordaan, tegen het Oosten, gevallen zijn.20 Toen sprak Mozes tot hen: Wanneer gij dat doen wilt, dat gij u toerust tot den strijd voor den Heer,21 zo trekke over den Jordaan voor den Heer, wie onder u toegerust is, totdat hij zijne vijanden uitdrijft van voor zijn aangezicht,22 en het land onderdanig wordt voor den Heer, daarna zult gij weder omkeren, en onschuldig zijn voor den Heer en voor Isral, en gij zult dit land in eigendom hebben voor den Heer.23 Maar indien gij zo niet wilt doen, zie, zo zult gij tegen den Heer zondigen; en gij zult uwe zonde gewaarworden, als zij u vinden zal.24 Zo bouwt dan nu steden voor uwe kinderen en kooien voor uw vee, en doet wat gij gezegd hebt.25 Toen spraken de kinderen van Gad en de kinderen van Ruben tot Mozes: Uwe knechten zullen doen zoals mijn heer geboden heeft.26 Onze kinderen, vrouwen, have en al ons vee zullen in de steden van Gilead blijven;27 maar wij, uwe knechten, willen allen toegerust tot den krijg ten strijde trekken voor den Heer, gelijk mijn Heer gesproken heeft.
28 Toen gebood Mozes aangaande hen den priester Eleazar, en Jozua, den zoon van Nun, en den oversten der geslachten van de stammen der kinderen Israls,29 en sprak tot hen: Wanneer de kinderen van Gad en de kinderen van Ruben met ulieden over den Jordaan trekken, allen toegerust tot den strijd voor den Heer, en het land u onderdanig is, zo geeft hun het land Gilead ten eigendom;30 maar trekken zij niet toegerust met u, zo zullen zij met u erven in het land Kanan.31 En de kinderen van Gad en de kinderen van Ruben antwoordden, zeggende: Zoals de Heer spreekt tot uwe knechten, zo willen wij doen.32 Wij zullen toegerust voor den Heer trekken naar het land Kanan, en ons erfgoed bezitten aan deze zijde van den Jordaan.33 Alzo gaf Mozes den kinderen van Gad, en den kinderen van Ruben, en den halven stam van Manasse, den zoon van Jozef, het koninkrijk van Sihon, den koning der Amorieten, en het koninkrijk van Og, den koning van Basan, het land met de steden rondom, binnen al de landpalen.34 Toen bouwden de kinderen van Gad Dibon, Ataroth, Aror,35 Atroth-Sofan, Jazer, Jogbeha,36 Beth-Nimra en Beth-Haran, besloten steden en schaapskooien.37 En de kinderen van Ruben bouwden Hesbon,38 Eleal, Kirjatham, Nebo, Bal-Meon, en veranderden de namen, en Sibma; en zij gaven namen aan de steden, welke zij bouwden.39 En de kinderen van Machir, den zoon van Manasse, gingen naar Gilead, en veroverden het, en verdreven de Amorieten, die daarin waren.40 Toen gaf Mozes Gilead aan Machir, den zoon van Manasse, en deze woonde daarin.41 En Jar, de zoon van Manasse, toog op en veroverde hunne dorpen, en noemde die: de dorpen van Jar.42 En Nobah toog op en veroverde Kenath met zijne onderhorige plaatsen en noemde het Nobah, naar zijnen naam.