the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Numeri 24
1 Toen nu Bileam zag, dat het den Heer behaagde, dat hij Isral zegende, zo ging hij niet heen, gelijk te voren, om toverij te plegen, maar keerde zijn aangezicht naar de woestijn,2 hief zijne ogen op en zag Isral, hoe zij gelegerd waren naar hunne stammen; en de Geest Gods kwam op hem,3 en hij hief zijne spreuk op en zeide: Bileam, de zoon van Beor, spreekt, de man, wien de ogen geopend zijn, zegt het; hij spreekt,4 de hoorder van Gods redenen die de openbaring des Almachtigen ziet, wien de ogen geopend worden, als hij nederknielt:5 Hoe schoon zijn uwe tenten, Jakob, en uwe woningen, Isral!6 Als beken, die zich verspreiden, als hoven aan ene rivier; als alobomen door den Heer geplant, als cederen aan de wateren.7 Water zal uit zijnen emmer vlieten, en zijn zaad zal aan vele wateren zijn; zijn koning zal hoger worden dan Agag, en zijn rijk zal zich verheffen.8 God heeft hem uit Egypte gevoerd, zijne kracht is als van een eenhoorn; hij zal de heidenen, zijne vervolgers, verteren, en hun gebeente vermorselen, en hen met zijne pijlen verpletteren.9 Hij heeft zich nedergelegd als een leeuw en als een jonge leeuw; wie wil tegen hem opstaan? Gezegend zij wie u zegent, en vervloekt zij wie u vloekt.
10 Toen ontstak de toorn van Balak tegen Bileam, en hij sloeg zijne handen tezamen en sprak tot hem: Ik heb u ontboden, dat gij mijne vijanden vloeken zoudt, en zie, gij hebt hen nu driemaal gezegend.11 En nu, maak u weg naar uwe plaats. Ik dacht, dat ik u zou eren, maar zie, de Heer heeft die eer van u geweerd.12 En Bileam antwoordde hem: Heb ik niet reeds tot uwe boden, die gij tot mij gezonden hebt, gesproken, zeggende:13 Indien Balak mij zijn huis vol zilver en goud gaf, zo zou ik toch aan des Heren woord niet voorbij kunnen, om kwaad of goed te doen naar mijn hart; maar wat de Heer spreken zal, Dt zal ik spreken?14 En nu, zie, ik ga heen tot mijn volk, kom, laat mij u aankondigen, wat dit volk aan uw volk doen zal in later dagen.
15 En hij hief zijne spreuk op en zeide: Bileam, de zoon van Beor, spreekt, de man, wien de ogen geopend zijn, zegt het; hij spreekt,16 de hoorder van Gods redenen, en die de kennis des Hoogsten heeft, die de openbaring des Almachtigen ziet, en wien de ogen geopend worden, als hij nederknielt:17 Ik zie hem, maar nu niet; ik aanschouw hem, maar niet nabij. Er zal ene ster uit Jakob opgaan, en een schepter uit Isral opkomen, die zal de vorsten der Moabieten verpletteren, en alle kinderen van Seth verstoren.18 Edom zal hij innemen, en Ser, dat hem vijandig is, zal hem onderworpen zijn; maar Isral zal overwinning hebben.19 Uit Jakob zal de heerschappijvoerder komen, en verdelgen het overgeblevene van de steden.20 En toen hij de Amalekieten zag, hief hij zijne spreuk op en zeide: Amalek is de eerste onder de heidenen, maar zal ten laatste geheel omkomen.21 En toen hij de Kenieten zag, hief hij zijne spreuk op en zeide: Vast is uwe woning, en gij hebt uw nest op ene steenrots gesteld.22 Maar, o Kain, gij zult verbrand worden, als Assur u gevankelijk wegvoeren zal.23 En hij hief nog eens zijne spreuk op en zeide: Ach, wie zal kunnen leven, als God dit doen zal?24 En schepen uit Sittim zullen Assur en Heber verdelgen, en ook hij zal omkomen.25 En Bileam maakte zich op en trok heen, en kwam weder aan zijne plaats; en Balak trok ook zijnen weg.