Lectionary Calendar
Sunday, December 22nd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Read the Bible

Gereviseerde Lutherse Vertaling

Numeri 21

1 En toen de Kananiet, de koning van Arad, die tegen het Zuiden woonde, hoorde, dat Isral kwam langs den weg der bespieders, streed hij tegen Isral, en voerde enigen gevankelijk weg.2 Toen deed Isral den Heer ene gelofte, en sprak: Wanneer Gij dit volk in mijne hand geeft, zo zal ik hunne steden verbannen.3 En de Heer verhoorde de stem van Isral, en gaf de Kananieten over, en zij verbanden hen met hunne steden; en men noemde die plaats Horma.

4 Toen trokken zij van het gebergte Hor op den weg naar de Schelfzee, omdat zij om het land der Edomieten heentrokken. En het volk werd verdrietig op dien weg,5 en sprak tegen God en tegen Mozes: Waarom hebt gij ons uit Egypte gevoerd, opdat wij sterven zouden in de woestijn? Want hier is geen brood noch water, en onze ziel walgt van deze ellendige spijs.6 Toen zond de Heer vurige slangen onder het volk; die beten het volk, zodat een menigte volks in Isral stierf.7 Toen kwamen zij tot Mozes en spraken: Wij hebben gezondigd, dat wij tegen den Heer en tegen u gesproken hebben; bid den Heer, dat Hij die slangen van ons neme. En Mozes bad voor het volk.8 Toen sprak de Heer tot Mozes: Maak u ene koperen slang, en richt haar op tot een teken; wie gebeten is en haar aanziet, zal leven.9 Toen maakte Mozes ene koperen slang, en richtte haar op tot een teken; en wanneer ene slang iemand gebeten had, zag hij de koperen slang aan en bleef in het leven.

10 En de kinderen Israls trokken uit en legerden zich te Oboth.11 En van Oboth trokken zij uit en legerden zich in Ije-Abarim, in de woestijn, die tegenover Moab is, tegen den opgang der zon.12 Van daar togen zij verder en legerden zich aan de beek Zered.13 Van daar reisden zij en legerden zich aan deze zijde van de Arnon, die in de woestijn is en die ontspringt aan de landpalen der Amorieten; want de Arnon is de grensscheiding van Moab, tussen Moab en de Amorieten.14 Daarom zegt men in het boek der oorlogen des Heren: "Waheb in Sufa en de beken van Arnon,15 en de bron der beken, die naar de stad Ar zich wendt, en de grensscheiding is van Moab".16 En van daar trokken zij op naar den put; dit is de put, van welken de Heer tot Mozes gezegd had: Vergader het volk, Ik zal hun water geven.17 Toen zong Isral dit lied: "Kom op gij put! Zingt van hem!18 Dit is de put, dien de vorsten gegraven hebben, de edelen in het volk hebben hem gedolven, met den heirstaf en hunne staven." En uit deze woestijn trokken zij naar Mattana.19 En van Mattana naar Nahalil, en van Nahalil naar Bamoth;20 en van Bamoth naar het dal, dat in het veld van Moab is, aan de hoogte van Pisga, die tegen de woestijn ziet

21 En Isral zond boden naar Sihon, den koning der Amorieten, en liet hem zeggen:22 Laat mij door uw land trekken; wij zullen niet afwijken op de akkers noch in de wijngaarden, wij zullen ook van het putwater niet drinken: langs den groten weg zullen wij trekken, totdat wij door uwe landpalen komen.23 Doch Sihon stond den kinderen Israls den doortocht door zijne landpalen niet toe, maar hij vergaderde al zijn volk en trok uit in de woestijn, Isral te gemoet; en toen hij te Jazah kwam, streed hij tegen Isral.24 Maar Isral sloeg hem met de scherpte des zwaards, en nam zijn land in van de Arnon tot aan de Jabbok, tot aan de kinderen van Ammon: want de landpalen der kinderen Ammons waren welbevestigd.25 Alzo nam Isral al deze steden in, en woonde in alle steden der Amorieten, te Hesbon en in alle haar onderhorige plaatsen.26 Want Hesbon was de stad van Sihon, den koning der Amorieten; en hij had te voren met den koning der Moabieten gestreden, en hem al zijn land afgewonnen tot aan de Arnon toe.27 Vandaar zegt men in een spreekwoord: "Komt te Hesbon, opdat men de stad Sihon bouwe en versterke.28 Want een vuur is uit Hesbon uitgegaan, ene vlam uit de stad van Sihon; het verteerde Ar der Moabieten, en de burgers der hoogten van de Arnon.29 Wee u, Moab! gij volk van Kamos zijt verloren; men heeft zijne zonen op de vlucht geslagen, en zijne dochteren gevangen gevoerd tot Sihon, den koning der Amorieten;30 hunne heerlijkheid is te niet geworden, van Hesbon tot Dibon; zij zijn verstoord tot Nofah, dat zich tot aan Medeba strekt".31 Alzo woonde Isral in het land der Amorieten.32 En Mozes zond verspieders uit naar Jazer, en zij namen hare onderhorige plaatsen in, en dreven de Amorieten uit, die daarin waren;33 en zij keerden zich en trokken opwaarts naar den weg van Basan, Toen trok Og, de koning van Basan, met al zijn volk uit hun te gemoet, om tegen hen te strijden in Edr.34 En de Heer sprak tot Mozes: Vrees niet voor hem, want Ik heb hem met land en lieden in uwe hand gegeven, en gij zult met hem doen gelijk gij met Sihon, den koning der Amorieten, gedaan hebt, die te Hesbon woonde.35 En zij versloegen hem en al zijn volk, totdat er niemand overbleef; en zij namen zijn land in

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile