the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Numeri 16
1 En Korach, de zoon van Jizhar, zoon van Kohath, zoon van Levi, benevens Dathan en Abiram, zonen van Eliab, en On, de zoon van Peleth, zonen van Ruben,2 stonden op tegen Mozes, benevens enige mannen onder de kinderen Israls, tweehonderd en vijftig van de voornaamste in de gemeente, raadsheren en aanzienlijke lieden;3 en zij vergaderden zich tegen Mozes en Aron en spraken tot hen: Gij maakt het te veel. Want de gehele gemeente is overal heilig, en de Heer is onder haar; waarom verheft gij u dan boven de gemeente des Heren?4 Toen Mozes dat hoorde, viel hij op zijn aangezicht,5 en hij sprak tot Korach en tot zijn gehele rot: Morgen zal de Heer bekendmaken, wie de zijne is, wie heilig is en Hem naderen zal; wien Hij verkiest, die zal tot Hem naderen.6 Doet dit: neemt u wierookvaten, Korach en zijn gehele rot,7 en legt vuur daarin, en doet reukwerk daarop Vr den Heer op morgen; en wien de Heer verkiezen zal, die zij heilig. Gij maakt het te veel, gij kinderen van Levi.8 En Mozes sprak tot Korach: Hoort toch, gij kinderen van Levi:9 is het u te weinig, dat de God van Isral u heeft afgezonderd van de gemeente van Isral, om u tot Hem te doen naderen, om het ambt der woning des Heren waar te nemen, en voor de gemeente te treden om haar te dienen?10 Hij heeft u, en al uwe broeders, de zonen van Levi, met u, tot zich genomen, en tracht gij nu ook naar het priesterschap?11 Gij en uw gehele rot maakt een oproer tegen den Heer; want wat is Aron, dat gij tegen hem murmureert?
12 En Mozes zond heen en liet Dathan en Abiram, de zonen van Eliab ontbieden; maar zij zeiden: Wij komen niet opwaarts.13 Is het te weinig, dat gij ons uit het land gevoerd hebt, waar melk en honig vloeit, om ons te doden in de woestijn? Moet gij ook nog over ons heersen?14 Hoe schoon hebt gij ons gebracht in een land, waar melk en honig vloeit, en ons akkers en wijngaarden tot een erfdeel gegeven! Wilt gij dezen mannen ook de ogen uitrukken? Wij komen niet opwaarts.15 Toen werd Mozes zeer toornig en sprak tot den Heer: Keer u niet tot hun spijsoffer; ik heb niet n ezel van hen genomen, en heb niemand van hen ooit leed gedaan.16 En hij sprak tot Korach: Gij en uw gehele rot zult morgen Vr den Heer zijn; gij en zij, en Aron;17 en ieder neme zijn wierookvat en legge daar reukwerk op, en trede herwaarts voor den Heer, elk met zijn wierookvat, tweehonderd en vijftig wierookvaten.18 En elk nam zijn wierookvat en legde daar vuur in, en deed daar reukwerk op; en zij traden voor den ingang van de tent der samenkomst, en Mozes en Aron ook;19 en Korach vergaderde tegen hen de gehele gemeente voor den ingang van de tent der samenkomst. Maar de heerlijkheid des Heren verscheen voor de gehele gemeente,20 en de Heer sprak tot Mozes en Aron, zeggende:21 Scheidt u af van deze gemeente, opdat Ik haar schielijk verdelge.22 Maar zij vielen op hun aangezicht en spraken: Ach God, Gij, die een God zijt der geesten van alle vlees, omdat n man gezondigd heeft, wilt Gij daarom op de gehele gemeente verbolgen zijn?
23 En de Heer sprak tot Mozes zeggende:24 Spreek tot de gemeente, zeggende: Wijkt rondom van de woning van Korach en Dathan en Abiram.25 En Mozes stond op en ging tot Dathan en Abiram, en de oudsten van Isral volgden hem.26 En hij sprak tot de gemeente, zeggende: Wijkt toch van de hutten dezer goddeloze mensen, en raakt niets aan van hetgeen het hunne is, opdat gij niet misschien in enige hunner zonden omkomt.27 En zij gingen heen van de woning van Korach, Dathan en Abiram; maar Dathan en Abiram gingen uit en traden aan den ingang hunner tenten met hunne vrouwen, zonen en kinderkens.28 En Mozes sprak: Daaraan zult gij bemerken, dat de Heer mij gezonden heeft om al deze werken te verrichten, en dat zij niet uit mijn hart zijn:29 indien zij sterven, gelijk alle mensen sterven, of bezocht worden, zoals alle mensen bezocht worden, zo heeft de Heer mij niet gezonden;30 maar doet de Heer iets nieuws, dat de aarde haren mond opendoet en hen verslindt met al wat zij hebben, zodat zij levend in den afgrond nedervaren, zo zult gij erkennen, dat deze lieden den Heer gelasterd hebben31 En toen hij al deze woorden had uitgesproken, scheurde de aarde onder hen32 en deed haren mond open, en verslond hen met hunne huizen, benevens al de mensen, die bij Korach waren, en met al hunne have;33 en zij voeren levend nederwaarts in den afgrond, met al wat zij hadden, en de aarde overdekte hen, en zij kwamen om uit de gemeente.34 En geheel Isral, dat rondom hen was, vlood op hun geroep; want zij zeiden: Dat de aarde ons niet ook verslinde!
35 Ook ging er een vuur uit van den Heer, en verteerde die tweehonderd en vijftig mannen, die het reukwerk offerden.36 En de Heer sprak tot Mozes, zeggende:37 Zeg tot Eleazar, den zoon van Aron, den priester, dat hij de wierookvaten opneme uit den brand, en het vuur her waarts en derwaarts strooie;38 want de wierookvaten van zulke zondaren zijn geheiligd door hunne zielen; dat men die tot brede platen sla en het altaar daarmede overtrekke, want zij zijn geofferd Vr den Heer en geheiligd, en zij zullen den kinderen Israls tot een teken zijn.39 En Eleazar, de priester, nam de koperen wierookvaten, die de verbranden gebracht hadden, en sloeg die tot platen, om het altaar daarmede te overtrekken,40 tot ene gedachtenis voor de kinderen Israls, opdat niemand vreemds, die niet van Arons zaad is, daartoe nadere om reukwerk te offeren voor den Heer, en het hem niet ga gelijk Korach en zijn rot, gelijk de Heer hem gezegd had door Mozes.
41 Maar des anderen daags murmureerde de gehele gemeente der kinderen Israls tegen Mozes en Aron, zeggende: Gijlieden hebt het volk des Heren gedood.42 En toen de gemeente zich verzamelde tegen Mozes en Aron, keerden zij zich tot de tent der samenkomst, en zie, toen bedekte haar de wolk, en de heerlijkheid des Heren verscheen.43 En Mozes en Aron gingen tot Vr de tent der samenkomst;44 en de Heer sprak tot Mozes, zeggende:45 Maakt u op uit deze gemeente, Ik wil haar schielijk verdelgen. En zij vielen op hun aangezicht.46 En Mozes sprak tot Aron: Neem het wierookvat en doe daar vuur in van het altaar, en leg er reukwerk op, en ga schielijk tot de gemeente en verzoen haar; want de hitte des toorns is uitgegaan van den Heer, en de plaag is aangevangen.47 En Aron nam het, gelijk Mozes tot hem gezegd had, en hij liep midden onder de gemeente en zie, de plaag was aangevangen onder het volk, en hij wierookte en verzoende het volk,48 en hij stond tussen de doden en levenden: toen hield de plaag op.49 Zij nu, die aan de plaag gestorven waren, waren veertien duizend en zevenhonderd, behalve degenen, die met Korach gestorven waren.50 En Aron kwam weder tot Mozes voor den ingang van de tent der samenkomst, nadat de plaag was opgehouden.