the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Nehemia 6
1 En toen Sanballat, Toba, en Gesem, de Arabier, en onze andere vijanden vernamen, dat ik den muur gebouwd had en er geen scheur meer in was, hoewel ik de deuren op dien tijd nog niet ingehangen had in de poorten,2 zonden Sanballat en Gesem tot mij en lieten mij zeggen: Kom, laat ons samenkomen in een der dorpen, in de vlakte Ono. Maar zij dachten mij kwaad te doen.3 Doch ik zond boden tot hen en liet hun zeggen: Ik heb een groot werk te beschikken. Ik kan niet komen; dit werk zou achterwege blijven, indien ik er de hand aftrok om tot u te komen.4 Nu zonden zij viermaal tot mij op die wijze, en ik antwoordde hun telkens op dezelfde wijze.5 Toen zond Sanballat ten vijfden male zijnen jongen tot mij, met een open brief in zijne hand.6 Daarin was geschreven: Onder de volken wordt beweerd en Gesem heeft gezegd, dat gij en de Joden denkt af te vallen; dat gij daarom den muur bouwt, en dat gij op deze wijze hun koning wilt zijn;7 en dat gij profeten besteld hebt, die u uitroepen zullen te Jeruzalem, zeggende: Hij is de koning van Juda. Nu, dat zal den koning ter ore komen: zo kom dan en laat ons met elkander beraadslagen.8 Doch ik zond tot hem en liet aan hem zeggen: Het is niet geschied hetgeen gij zegt, gij hebt het uit uw hart verdicht.9 Want zij allen wilden ons vreesachtig maken en zeiden: Zij zullen de hand van het werk aftrekken, dat zij niet arbeiden. Maar nu, sterk mijne handen!
10 En ik kwam in het huis van Semaja, den zoon van Delaja, den zoon van Mehetabel; en hij had zich opgesloten en zeide: Laat ons samenkomen in het huis Gods, midden in den tempel, en de deuren des tempels toesluiten; want zij zullen komen om u te doden, ja, zullen u bij nacht komen doden.11 Doch ik zeide: Zou zulk een man vluchten? Zou iemand als ik ben in den tempel gaan om levend te blijven? Ik wil er niet ingaan.12 Want ik merkte, dat God hem niet gezonden had, schoon hij wel profetie tot mij sprak, maar Toba en Sanballat hadden hem geld gegeven.13 Daarom nam hij geld, opdat ik vrezen zou, en Alz doen, en zondigen, opdat zij een kwaad gerucht mochten hebben om mij daarmede te lasteren.14 Gedenk, mijn God, aan Toba en Sanballat, naar deze zijne werken; ook aan de profetes Noadja, en aan de andere profeten, die mij wilden afschrikken.
15 En de muur werd gereed op den vijf en twintigsten dag der maand Elul, in twee en vijftig dagen.16 En toen al onze vijanden dat hoorden, vreesden al de volken, die rondom ons waren, en de moed ontviel hun; want zij merkten; dat dit werk door onzen God verricht was.17 Ook waren er in dien tijd velen der oversten van Juda, wier brieven gingen naar Toba, en van Toba tot hen.18 Want velen waren er in Juda, die zijn gezworen vrienden waren, omdat hij een schoonzoon was van Sechanja, den zoon van Arah, en zijn zoon Johanan had de dochter van Mesullam, den zoon van Berechja.19 Ook zeiden zij alles goeds van hem tot mij, en brachten mijne woorden over tot hem. Dus zond dan Toba brieven om mij af te schrikken.