the Fourth Week of Advent
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Nehemia 5
1 En er ontstond een groot geroep van het volk en hunne vrouwen over hunne broeders, de Joden.2 En er waren enigen, die zeiden: Onze zonen en dochters zijn veel; laat ons koren nemen en eten, opdat wij leven.3 En enigen zeiden: Laat ons onze akkers, wijnbergen en huizen verpanden, en koren opnemen bij deze duurte.4 Ook zeiden enigen: Wij hebben geld geleend voor den cijns van den koning, op onze akkers en wijnbergen.5 Maar nu is toch het vlees onzer broeders als ons vlees, en hunne zonen zijn als onze zonen, en zie, wij moeten onze zonen en dochters aan den dienst onderwerpen; en er zijn reeds enige van onze dochters onderworpen, en in onze handen is geen vermogen; en onze akkers en wijnbergen zijn aan de anderen gekomen.
6 Toen ik nu hun geroep en deze woorden hoorde, werd ik zeer toornig,7 en mijn hart werd te rade in mij, dat ik de raadsheren en de oversten bestrafte, en ik zeide tot hen: Wilt gij de een van den ander woeker nemen? En ik belegde ene grote vergadering tegen hen,8 en ik zeide tot hen: Wij hebben onze broeders, de Joden, die aan de heidenen verkocht waren, wedergekocht naar ons vermogen; en gijlieden wilt zelfs uwe broeders verkopen, die wij ons aangekocht hebben? Toen zwegen zij en vonden niets te antwoorden.9 En ik zeide: Het is niet goed hetgeen gijlieden doet; wilt gij dan niet in de vreze Gods wandelen, om den smaad van de heidenen, onze vijanden?10 Ik en mijne broeders en mijne jongens hebben hun ook geld en koren geleend; laat ons toch deze schuld kwijtschelden!11 Zo geeft hun dan nog heden hunne akkers, wijnbergen, olijftuinen en huizen weder, en het honderdste van het geld, van het koren, van den most en van de olie, hetwelk gij op hen gewoekerd hebt.12 Toen spraken zij: Wij willen het wedergeven en willen niets van hen eisen, en zullen doen zoals gij gezegd hebt. En ik riep de priesters en nam een eed van hen, dat zij zo zouden doen.13 Ook schudde ik mijnen boezem uit en sprak: Alz schudde God een ieder uit zijn huis en uit zijnen arbeid, die dit woord niet handhaaft; dat hij uitgeschud en ledig zij. En de gehele gemeente zeide: Amen, en zij loofden den Heer, en het volk deed alzo.
14 Ook van dien tijd af, toen mij bevolen werd landvoogd te zijn in het land van Juda, namelijk van het twintigste jaar af tot in het twee en dertigste jaar van koning Artahsasta, dat zijn twaalf jaren, genoot ik met mijne broeders het inkomen der landvoogden niet.15 Want de vorige landvoogden, die Vr mij gewest waren, hadden het volk bezwaard, en hadden van hen genomen brood en wijn, daarenboven veertig sikkels; ook hadden hunne jongens geweld gebruikt met het volk. Maar ik deed zo niet, vanwege de vreze Gods.16 Ook arbeidde ik aan het werk van den muur, en kocht geen akker; en al mijne jongens moesten aldaar tot den arbeid samenkomen.17 Ook waren er honderd en vijftig Joden en oversten aan mijne tafel, die tot mij gekomen waren van de volken rondom ons.18 En men bereidde mij dagelijks een os, en zes uitgelezen schapen, en vogels, en telkens binnen tien dagen allerlei wijn in menigte; en toch eiste ik het inkomen der landvoogden niet, want de dienst drukte zwaar op het volk.19 Gedenk, mijn God, mij ten beste, aan alles wat ik aan dit volk gedaan heb.