the Week of Proper 28 / Ordinary 33
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Nehemia 3
1 En de hogepriester Eljasib stond op met zijne broeders, de priesters, en zij bouwden de Schaapspoort; zij heiligden ze en stelden hare deuren; en zij heiligden ze van den toren Mea af tot aan den toren Hananel.2 En nevens hem bouwden de mannen van Jericho; ook bouwde nevens hem Zakkur, de zoon van Imri.3 De Vischpoort nu bouwden de zonen van Sena; die dekten ze, en stelden hare deuren, sloten en grendels.4 Nevens hen bouwde Meremoth, de zoon van Ura, den zoon van Koz; nevens hen bouwde Mesullam, de zoon van Berechja, den zoon van Mesezabel; nevens hen bouwde Zadok, de zoon van Bana;5 nevens hen bouwden die van Teka; maar hunne meest vermogenden brachten hunnen hals niet tot den dienst huns Heren.6 De Oude poort bouwden Jojada, de zoon van Pasah, en Mesullam, de zoon van Besodja; die dekten ze, en stelden hare deuren, sloten en grendels.7 Nevens hen bouwden de Gibeoniet Melatja, en Jadon de Meronothiet, de mannen van Gibeon en van Mizpa, tot aan den zetel des landvoogds aan deze zijde der rivier;8 nevens hem bouwde Uzzil, de zoon van Harhaja, de goudsmid; nevens hem bouwde Hananja, een zoon der kruidmengers; en zij verbouwden Jeruzalem tot aan den breden muur.9 Nevens hen bouwde Refaja, de zoon van Hur, overste ener halve afdeling van Jeruzalem;10 nevens hen bouwde Jedaja, de zoon van Harumaf, tegenover zijn huis; en nevens hem bouwde Hattus, de zoon van Hasabneja.11 Malka, de zoon van Harim, en Hassub, den zoon van Pahath-Moab, bouwden een ander stuk en den Bakovens-toren.12 Nevens hen bouwde Sallum, de zoon van Hallohes, overste ener halve afdeling van Jeruzalem, hij en zijne dochters.13 De Dalpoort bouwde Hanun met de burgers van Zanah; zij bouwden ze en stelden hare deuren, sloten en grendels, benevens duizend el van den muur tot aan de Mestpoort.14 De Mestpoort nu bouwde Malka, de zoon van Rechab, overste van de afdeling der wijngaardeniers; hij bouwde ze en stelde hare deuren, sloten en grendels.15 En de Fonteinpoort bouwde Sallum, de zoon van Kolhoz, overste der afdeling Mizpa; hij bouwde haar en dekte ze; en stelde hare deuren, sloten en grendels; alsook den muur van den vijver Selah bij den hof des konings, tot aan de trappen die van Davids stad nederwaarts gaan.16 Na hem bouwde Nehemia, de zoon van Azbuk, overste der halve afdeling Beth-Zur, tot tegenover Davids graven, en tot aan den vijver die men gemaakt had, en tot aan het huis der helden.17 Na hem bouwden de Levieten: Rehum, de zoon van Bani; nevens hem bouwde Hasabja, overste over de halve afdeling Kehila, in zijne afdeling.18 Na hem bouwden hunne broeders, Bavvai, de zoon van Henadad, overste der andere halve afdeling Kehila.19 Nevens hem bouwde Ezer, de zoon van Jesa, overste van Mizpa, een ander stuk langs den hoek, tegenover het wapenhuis.20 Na hem, op den berg, bouwde Baruch, de zoon van Zabbai, een ander stuk, van den hoek af tot aan de huisdeur van den hogepriester Eljasib.21 Na hem bouwde Meremoth, de zoon van Ura, den zoon van Koz, een ander stuk, van Eljasibs huisdeur af tot aan het einde van Eljasibs huis.22 Na hem bouwden de priesters, de mannen uit de vlakke velden.23 Daarna bouwden Benjamin en Hassub, tegenover hun huis. Daarna bouwde Azarja, de zoon van Maseja, den zoon van Ananja, nevens zijn huis.24 Na hem bouwde Binnu, de zoon van Henadad, een ander stuk, van het huis van Azarja af tot aan den hoek en tot aan de punt;25 Palal, de zoon van Uzai, tegenover den hoek en den hogen toren die van het huis des konings uitsteekt, bij den hof der gevangenis. Na hem Pedaja, de zoon van Paros.26 Voorts de Nethinim, die in Ofel woonden, tot aan de Waterpoort tegen het Oosten, waar de toren uitsteekt.27 Daarna bouwden die van Teka een ander stuk, tegenover den groten toren die daar uitsteekt, en tot aan den muur van Ofel.28 Van de Paardenpoort af bouwden de priesters, elk tegenover zijn huis.29 Daarna bouwde Zadok, de zoon van Immer, tegenover zijn huis. Na hem bouwde Semaja, de zoon van Sechanja, de poortwachter, tegen het Oosten.30 Na hem bouwde Hananja, de zoon van Selemja, en Hanum, de zoon van Zalaf, de zesde, een ander stuk. Na hem bouwde Mesullam, de zoon van Berechja, tegenover zijne kamer.31 Na hem bouwde Malka, de zoon des goudsmids, tot aan het huis van de Nethinim en van de kramers, de Raadspoort, en tot aan de zaal aan de punt.32 En tussen de zaal aan de punt tot de Schaapspoort toe bouwden de goudsmeden en de kramers.