Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Read the Bible

Gereviseerde Lutherse Vertaling

Nehemia 11

1 En de oversten des volks woonden te Jeruzalem; en het overige volk wierp het lot, opdat van tien n naar Jeruzalem in de heilige stad zou trekken, om aldaar te wonen, en negen delen in de steden.2 En het volk zegende al de mannen, die gewillig waren om te Jeruzalem te wonen.3 Dit zijn de hoofden van het landschap, die te Jeruzalem woonden, terwijl in de steden van Juda ieder woonde in zijne bezitting, die in hunne steden was: namelijk Isral, de priesters, de Levieten, de Nethinim, en de kinderen der knechten van Salomo.4 En te Jeruzalem woonden enigen der kinderen van Juda en Benjamin. Van de kinderen van Juda: Athaja, de zoon van Uzza, den zoon van Zacharia, den zoon van Amaria, den zoon van Sefatja, den zoon van Mahalalel, uit de kinderen van Perez;5 en Maseja, de zoon van Baruch, den zoon van Kolhoz, den zoon van Hazaja, den zoon van Adaja, den zoon van Jojarib, den zoon van Zacharia, den zoon van Siloni.6 Al de kinderen van Perez, die te Jeruzalem woonden, waren vierhonderd acht en zestig dappere lieden.7 En dit zijn de kinderen van Benjamin: Sallu, de zoon van Mesullam, den zoon van Jod, den zoon van Pedaja, den zoon van Kolaja, den zoon van Maseja, den zoon van Ithil, den zoon van Jesaja;8 en benevens hem Gabbai, Sallai: negenhonderd acht en twintig.9 En Jol, de zoon van Zichri, was hun bevelhebber, en Juda, de zoon van Hassenua, over het tweede deel der stad.10 Van de priesters: Jedaja, de zoon van Jojarib, Jachin;11 Seraja, de zoon van Hilka, den zoon van Mesullam, den zoon van Zadok, den zoon van Merajoth, den zoon van Ahitub, was vorst in het huis Gods;12 en hunne broeders, die in het huis arbeidden, waren achthonderd twee en twintig. En Adaja, de zoon van Jeroham, den zoon van Pelalja, den zoon van Amzi, den zoon van Zacharia, den zoon van Pashur, den zoon van Malka;13 en zijne broeders, hoofden van familin, waren tweehonderd twee en veertig. En Amassai, de zoon van Azarel, den zoon van Ahzai, den zoon van Mesillemoth, den zoon van Immer;14 en hunne broeders, dappere lieden, waren honderd acht en twintig; en hun bevelhebber was Zabdil, de zoon van Haggedolim.15 Van de Levieten: Semaja, de zoon van Hassub, den zoon van Azrikam, den zoon van Hasabja, den zoon van Bunni;16 en Sabbethai, en Jozabad, uit de oversten der Levieten, over de buitenwerken van het huis Gods.17 Voorts Mattanja, de zoon van Micha, den zoon van Zabdi, den zoon van Asaf, die het hoofd was om de dankzegging te beginnen ten gebede; en Bakbukja, de tweede onder zijne broeders; en Abda, de zoon van Samma, den zoon van Galal, den zoon van Jeduthun.18 Al de Levieten in de heilige stad waren tweehonderd vier en tachtig.19 En de poortwachters: Akkub en Talmon, en hunne broeders, die in de poorten de wacht hielden, waren honderd twee en zeventig.

20 Het overige Isral nu, priesters en Levieten, waren in alle steden van Juda, elk in zijn erfdeel.21 En de Nethinim woonden in Ofel, en Ziba en Gispa waren over de Nethinim.22 En de bevelhebber der Levieten te Jeruzalem was Uzzi, de zoon van Bani, den zoon van Hasabja, den zoon van Mattanja, den zoon van Micha. Uit de zonen van Asaf waren de zangers tot het werk in het huis Gods.23 Want het gebod des konings omtrent hen bepaalde het onderhoud voor de zangers op elken dag.24 En Pethahja, de zoon van Mesezabel, uit de kinderen van Zerah, den zoon van Juda, was bevelhebber van 's konings wege voor alle zaken van het volk.25 En van de kinderen van Juda, die buiten in de dorpen op hunne akkers waren, woonden enigen te Kirjath-Arba en hare onderhorige plaatsen, en te Dibon en hare onderhorige plaatsen, en te Jekabzel en hare dorpen,26 en te Jesa, Molada, Beth-Plet,27 Hazar-Sual, Ber-Sba en hare onderhorige plaatsen,28 en te Ziklag en Mechona en hare onderhorige plaatsen,29 en te En-Rimmon, Zora, Jarmuth,30 Zanah, Adullam en hare dorpen, te Lachis en hare velden, te Azeka en hare onderhorige plaatsen. En zij legerden zich van Ber-Sba af tot het dal Hinnom toe.31 En de kinderen Benjamins, van Geba af, woonden te Michmas, Ajja, Beth-El en hare onderhorige plaatsen,32 en te Anathoth, Nob, Ananja,33 Hazor, Rama, Gittaim,34 Hadid, Zebom, Neballat,35 Lod, Ono, en in het dal der timmerlieden.36 En sommige Levieten die deel in Juda hadden, woonden onder Benjamin.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile