the Fourth Week of Advent
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Mattheüs 23
1 Toen sprak Jezus tot het volk en zijne jongeren,2 zeggende: Op Mozes' stoel zitten de Schriftgeleerden en Farizen.3 Daarom, alwat zij u zeggen, dat gij houden zult, houdt dat en doet het; maar naar hunne werken moet gij niet doen; zij zeggen het wel, maar doen het niet.4 Want zij binden zware en ondraaglijke lasten te zamen, en leggen ze den mensen op de schouders; maar zij willen ze niet met een vinger aanroeren.5 Al hunne werken doen zij, om van de mensen gezien te worden; zij maken hunne gebedsriemen breed, en de franjes aan hunne klederen groot.6 Zij zitten gaarne boven aan de tafels en vooraan in de synagogen,7 en hebben gaarne, dat zij gegroet worden op de markt, en door de mensen Rabbi genoemd worden.8 Maar gij zult u niet Rabbi laten noemen; want n is uw Meester, de Christus, maar gij zijt allen broeders.9 En gij zult niemand Vader heten op de aarde, want n is uw Vader, Hij, die in den hemel is.10 En gij zult u niet Meester laten noemen; want n is uw Meester, de Christus.11 Maar de grootste onder u zal uw dienaar zijn.12 Want wie zichzelven verhoogt, die zal vernederd worden; en wie zichzelven vernedert, die zal verhoogd worden.
13 Wee u, Schriftgeleerden en Farizen, gij huichelaars, gij, die het hemelrijk toesluit voor de mensen! Gij komt er niet in, en wie er in willen, laat gij er niet ingaan.14 Wee u, Schriftgeleerden en Farizen, gij huichelaars, gij, die de huizen der weduwen opeet, en dat, terwijl gij voor den schijn lange gebeden doet! Daarom zult gij zwaarder oordeel onwangen.15 Wee u, Schriftgeleerden en Farizen, gij huichelaars, gij, die land en water omtrekt, om nen Jodengenoot te maken; en als hij het geworden is, dan maakt gij van hem een kind der hel, tweevoudig meer dan gij zijt.16 Wee u, verblinde leidslieden, gij, die zegt: Wie zweert bij den tempel, dat is niets; maar wie zweert bij het goud aan den tempel, is aan zijn eed gebonden.17 Gij dwazen en blinden! Wat is groter, het goud of de tempel, die het goud heiligt?18 En: Wie zweert bij het altaar, dat is niets; maar wie zweert bij het offer, dat daarop is, is aan zijn eed gebonden.19 Gij dwazen en blinden! Wat is groter, het offer of het altaar, dat het offer heiligt?20 Daarom, wie zweert bij het altaar, die zweert daarbij en bij al wat er op is;21 en wie zweert bij den tempel, die zweert bij dezen en bij Hem, die er in woont:22 en wie zweert bij den hemel, die zweert bij den troon Gods en bij Hem, die er op zit.23 Wee u, Schriftgeleerden en Farizen, gij huichelaars, gij, die de munte en de dille en den komijn vertient, maar het voornaamste in de wet nalaat, de rechtvaardigheid, de barmhartigheid en de trouw. Dit moest men doen, en het andere niet nalaten.24 Gij verblinde leidslieden, gij, die de mug uitzift en den kameel inzwelgt.25 Wee u, Schriftgeleerden en Farizen, gij huichelaars, gij, die de bekers en schotels van buiten rein houdt, maar van binnen zijn ze vol roof en gulzigheid.26 Gij blinde Farizer, reinig eerst het binnenste van den beker en den schotel, opdat ook het buitenste rein worde.27 Wee u, Schriftgeleerden en Farizen, gij huichelaars, gij, die gelijk zijt aan de gewitte graven, welke van buiten schoon schijnen, maar van binnen vol zijn van doodsbeenderen en allerlei onreinheid.28 Alzo ook gij: van buiten schijnt gij voor de mensen rechtvaardig, maar van binnen zijt gij vol geveinsdheid en ondeugd.29 Wee u, Schriftgeleerden en Farizen, gij huichelaars, die de graven der profeten bouwt, en de gedenktekenen der rechtvaardigen versiert,30 en zegt: Waren wij in de tijden onzer vaderen geweest, wij zouden met hen geen deel genomen hebben aan het bloed der profeten.31 Zo geeft gij immers van uzelven getuigenis, dat gij kinderen zijt dergenen, die de profeten gedood hebben.32 Welaan, maakt dan ook de maat uwer vaderen vol!33 Gij slangen, gij addergebroedsel, hoe zult gij de helse verdoemenis ontvlieden?
34 Daarom, zie, ik zend tot u profeten en wijzen en schriftgeleerden, en van dezen zult gij sommigen doden en kruisigen, en sommigen van hen zult gij geeselen in uwe synagogen, en zult hen van stad tot stad vervolgen;35 opdat over u kome al het rechtvaardige bloed, dat vergoten is op de aarde, van het bloed des rechtvaardigen Abels af, tot op het bloed van Zacharia, den zoon van Barachia, dien gij gedood hebt tussen den tempel en het altaar.36 Voorwaar, ik zeg u, dat dit alles over dit geslacht komen zal.37 Jeruzalem! Jeruzalem! gij, die de profeten doodt, en stenigt die tot u gezonden zijn, hoe dikwijls heb ik uwe kinderen willen vergaderen, gelijk ene hen hare kiekens vergadert onder hare vleugelen; maar gij hebt niet gewild.38 Zie, uw huis zal u woest gelaten worden.39 Want ik zeg u: Gij zult mij van nu af niet zien, totdat gij zeggen zult: Geloofd zij hij, die komt in den naam des Heren!