Lectionary Calendar
Sunday, December 22nd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Read the Bible

Gereviseerde Lutherse Vertaling

Mattheüs 22

1 En Jezus antwoordde en sprak wederom door gelijkenissen tot hen, zeggende:2 Het hemelrijk: is gelijk een koning, die zijnen zoon ene bruiloft bereidde,3 en zijne dienaren uitzond, om de gasten tot de bruiloft te roepen; maar zij wilden niet komen.4 Wederom zond hij andere dienaren uit, en zeide: Zegt den gasten: Ziet, mijnen maaltijd heb ik bereid, mijne ossen en mijn mestvee zijn geslacht, en alles is bereid: komt ter bruiloft!5 Maar zij verachtten dat en gingen heen, de een op zijnen akker, de ander tot zijne hantering;6 en sommigen grepen zijne dienaren, deden hun smaadheid aan, en doodden hen.7 Toen nu de koning dit hoorde, werd hij toornig, en zond zijn heir uit, en verdelgde deze moordenaars en stak hunne stad in brand.8 Toen zeide hij tot zijne dienaren: De bruiloft is wel bereid, maar de gasten waren het niet waardig.9 Daarom gaat heen op de straten, en nodigt tot de bruiloft wie gij vindt.10 En de dienaren gingen uit op de straten, en brachten te zamen wie zij vonden, kwaden en goeden; en de tafels werden alle vol.11 Toen ging de koning naar binnen om de gasten te bezien; en hij zag aldaar een mens, die geen bruiloftskleed aan had, en zeide tot hem:12 Vriend, hoe zijt gij hier ingekomen, en hebt toch geen bruiloftskleed aan? En hij verstomde.13 Toen zeide de koning tot zijne dienaren: Bindt hem handen en voeten, en werpt hem in de uiterste duisternis; daar zal geween zijn en geknars der tanden.14 Want velen zijn geroepen, maar weinigen zijn uitverkoren.

15 Toen gingen de Farizen heen en hielden raad, hoe zij hem vangen zouden in zijne rede.16 En zij zonden tot hem hunne jongeren met de Herodianen, en zeiden: Meester, wij weten, dat gij waarachtig zijt, en den weg Gods recht leert; en gij vraagt naar niemand, want gij acht het aanzien der mensen niet.17 Daarom zeg ons, wat dunkt u, is het recht, den keizer cijns te geven, of niet?18 Toen nu Jezus hunne arglistigheid merkte, zeide hij:19 Gij huichelaars, wat verzoekt gij mij? Toont mij de cijnsmunt. En zij reikten hem een penning.20 En hij zeide tot hen: Wiens is dat beeld en het opschrift?21 Zij zeiden tot hem: Des keizers. Toen zeide hij tot hen: Geeft dan den keizer wat des keizers is, en Gode wat Gods is.22 En toen zij dat hoorden, verwonderden zij zich; en zij verlieten hem en gingen heen

23 Op dienzelfden dag traden tot hem de Sadducen, die zeggen dat er geen opstanding is, en vraagden hem,24 zeggende: Meester! Mozes heeft gezegd: Zo iemand sterft en geen kinderen heeft, dan zal zijn broeder diens vrouw trouwen en zal zijnen broeder kroost verwekken.25 Nu zijn er bij ons zeven broeders geweest; de eerste trouwde, en stierf, en dewijl hij geen kroost had, zo liet hij zijne vrouw aan zijnen broeder na.26 Desgelijks de tweede, en de derde, tot den zevenden toe.27 Ten laatste na allen stierf ook de vrouw.28 Nu, in de opstanding, wiens vrouw zal zij zijn van die zeven? Zij hebben haar immers allen gehad.29 Maar Jezus antwoordde en zeide tot hen: Gij dwaalt, en kent de Schrift niet, noch de kracht Gods.30 In de opstanding zullen zij niet trouwen noch ten huwelijk uitgegeven worden, maar zij zijn gelijk de Engelen Gods in den hemel.31 En hebt gij, aangaande de opstanding der doden, niet gelezen hetgeen door God tot u gesproken is, zeggende:32 "lk ben de God van Abraham en de God van Isak en de God van Jakob"? Maar nu is God niet een God der doden maar der leven den. --33 En toen het volk dat hoorde, ontzetten zij zich over zijne leer.

34 Toen nu de Farizen hoorden, dat hij den Sadducen den mond gestopt had, vergaderden zij zich.35 En een onder hen, een wetgeleerde, vroeg om hem te verzoeken:36 Meester, welk is het grootste gebod in de wet?37 En Jezus zeide tot hem: "Gij zult God, uwen Heer, liefhebben met uw ganse hart en met uwe ganse ziel en met geheel uw verstand."38 Dit is het eerste en grootste gebod.39 Het tweede is daaraan gelijk: "Gij zult uwen naaste liefhebben als uzelven."40 Aan deze twee geboden hangt de gehele Wet en de Profeten.

41 Toen nu de Farizen bij elkander waren, vraagde Jezus hun42 en zeide: Wat dunkt u van den Christus? Wiens zoon is hij? Zij zeiden: Van David.43 Hij zeide tot hen: Hoe noemt hem dan David in den Geest een Heer, zeggende:44 "De Heer heeft gezegd tot mijnen Heer: Zet u aan mijne rechterhand, totdat Ik uwe vijanden leg tot ene voetbank uwer voeten"?45 Indien nu David hem een Heer noemt, hoe is hij dan zijn zoon? --46 En niemand kon hem een woord antwoorden, en niemand durfde hem ook van dien dag af meer vragen.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile