the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Mattheüs 15
1 Toen kwamen tot Jezus Schrift geleerden en Farizen van Jeruzalem, en zeiden:2 Waarom overtreden uwe jongeren de instellingen der ouden? Want zij wassen hunne handen niet, als zij brood eten.3 Hij antwoordde en zeide tot hen: Waarom overtreedt gij dan Gods gebod door uwe instellingen?4 God heeft geboden: "Gij zult vader en moeder eren"; en: "Wie vader of moeder vloekt, zal den dood sterven".5 Maar gij leert: Wie tot zijnen vader of zijne moeder zegt: "Als ik het offer, zo is het u veel nutter", --die doet wl. Dus zou het geschieden, dat niemand meer zijnen vader of zijne moeder eert.6 Alzo hebt gij Gods gebod te niet gedaan door uwe instellingen.7 Gij huichelaars! Zeer treffend heeft Jesaja van u geprofeteerd, zeggende:8 "Dit volk genaakt mij met hunnen mond en eert mij met hunne lippen, maar hun hart is verre van mij.9 Doch tevergeefs dienen zij mij, dewijl zij leringen voordragen, die niet dan mensengeboden zijn."
10 En hij riep het volk tot zich, en zeide tot hen: Hoort en verstaat het!11 Wat den mond ingaat, dat ontreinigt den mens niet; maar wat den mond uitgaat, dt ontreinigt den den mens.12 Toen traden zijne jongeren tot hem en zeiden: Weet gij wel, dat de Farizen zich ergerden, toen zij dat woord hoorden?13 Maar hij antwoordde en zeide: Alle planten, die mijn hemelse Vader niet geplant heeft, zullen uitgeroeid worden.14 Laat ze gaan! Zij zijn blinde leidslieden van blinden. Wanneer nu de ene blinde den anderen leidt, vallen zij beiden in den kuil.15 Toen antwoordde Petrus en zeide tot hem: Verklaar ons deze gelijkenis.16 En Jezus zeide tot hen: Zijt gij dan ook nog onverstandig?17 Merkt gij nog niet, dat al wat den mond ingaat, in den buik komt, en door den natuurlijken weg uitgeworpen wordt?18 Maar wat den mond uitgaat, dat komt uit het hart, en dt ontreinigt den mens.19 Want uit het hart komen voort kwade gedachten, moord, overspel, hoererij, dieverij, valse getuigenis, lastering.20 Dit zijn de dingen, die den mens ontreinigen; maar met ongewassen handen te eten ontreinigt den mens niet.
21 En Jezus ging van daar uit, en ontweek in de landstreek van Tyrus en Sidon.22 En zie, ene Kananese vrouw uit die landpalen komende, riep hem na en zeide: Ach Heer, gij Zoon Davids, ontferm u over mij! Mijne dochter is deerlijk bezeten.23 En hij antwoordde haar geen woord. Toen traden zijne jongeren tot hem, baden hem en zeiden: Laat haar toch van u, want zij roept ons na.24 Maar hij antwoordde en zeide: Ik ben niet gezonden dan tot de verloren schapen van het huis Israls.25 Zij nu kwam en viel voor hem neder, en zeide: Heer, help mij!26 Doch hij antwoordde en zeide: Het is niet betamelijk den kinderen het brood te ontnemen en het den honden voor te werpen.27 Zij zeide: Ja, Heer! maar nochtans eten de honden van de kruimpjes, die van hunner heren tafel vallen.28 Toen antwoordde Jezus en zeide tot haar: O vrouw, uw geloof is groot; u geschiede gelijk gij wilt. En hare dochter werd gezond van die ure af.
29 En Jezus ging van daar voort, en kwam aan de Galilese zee, en ging op den berg en zette zich aldaar.30 En vele scharen kwamen tot hem, die bij zich hadden kreupelen, blinden, stommen, lammen, en vele anderen; en zij leiden ze neder aan de voeten van Jezus, en hij genas hen;31 zodat het volk zich verwonderde, toen zij zagen, dat de stommen spraken, de lammen hersteld waren, de kreupelen gingen en de blinden zagen; en zij prezen den God van Isral.32 En Jezus riep zijne jongeren tot zich en zeide: Het jammert mij van het volk; want zij zijn nu drie dagen bij mij gebleven, en hebben niet meer te eten; en ik wil ze niet zonder eten van mij laten, opdat zij op den weg niet bezwijken.33 Toen zeiden zijne jongeren tot hem: Vanwaar zullen wij zoveel broden bekomen in de woestijn, dat wij zulk ene grote menigte zouden kunnen verzadigen?34 En Jezus zeide tot hen: Hoeveel broden hebt gij? Zij zeiden: Zeven, en een weinig visjes.35 En hij beval het volk neder te zitten op de aarde.36 En hij nam de zeven broden en de vissen, dankte, brak ze, en gaf ze aan zijne jongeren, en de jongeren gaven ze aan het volk.37 En zij aten allen en werden verzadigd; en zij namen de overgebleven brokken op, zeven korven vol.38 En die gegeten hadden waren vier duizend mannen, behalve de vrouwen en kinderen.39 En toen hij het volk van zich gelaten had, trad hij in het schip, en kwam in de landpalen van Magdala.