the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Markus 6
1 En hij ging van daar uit, en kwam in zijn vaderstad, en zijne jongeren volgden hem.2 En toen de sabbat kwam, begon hij te leren in de synagoge; en velen, die hem hoorden, verwonderden zich, zeggende: Vanwaar komt dezen dit alles, en wat wijsheid is het, die hem gegeven is, dat zulke daden door zijne handen geschieden?3 Is hij niet de timmerman, de zoon van Maria, en de broeder van Jakobus en Joses, en van Judas en Simon? Zijn ook niet zijne zusters hier bij ons? En zij ergerden zich aan hem.4 Doch Jezus zeide tot hen: Een profeet geldt nergens minder dan in zijn vaderland en te huis bij de zijnen.5 En hij kon aldaar geen enkele daad doen, behalve dat hij weinigen zieken de handen oplegde en hen genas.6 En hij verwonderde zich over hun ongeloof; en hij ging in de omliggende vlekken rond en leerde.
7 En hij riep de twaalve, en begon hen uit te zenden, telkens twee en twee, en gaf hun macht over de onreine geesten.8 En hij gebood hun, dat zij niets bij zich zouden dragen op den weg, dan alleen een staf; geen reiszak, geen brood, geen geld in den gordel;9 maar dat zij zouden geschoeid zijn, en geen twee rokken aantrekken.10 En hij zeide tot hen: Waar gij in een huis zult gaan, blijft daarin, totdat gij van daar vertrekt.11 En wie u niet zullen aannemen noch horen, gaat van daar uit, en schudt het stof van uwe voeten af, tot ene getuigenis over hen. Voorwaar, ik zeg: Het zal Sodom en Gomorra ten dage des oordeels draaglijker zijn dan zulk een stad.12 En zij gingen uit, en predikten, dat men boete zou doen;13 en zij dreven vele duivelen uit, en zalfden vele zieken met olie, en maakten hen gezond.
14 En het kwam koning Herodes ter ore--want zijn naam was nu openbaar geworden--, en hij zeide: Johannes de Doper is van de doden opgestaan, en daarom werken zulke krachten in hem.15 Anderen zeiden: Hij is Ela; anderen: Hij is een profeet, als een der profeten.16 Maar toen Herodes dat hoorde, zeide hij: Het is Johannes, dien ik onthoofd heb; die is van de doden opgestaan.17 Want hij, Herodes, had uitgezonden en Johannes gevangen genomen en in de gevangenis gezet, vanwege Herodias, de vrouw van zijnen broeder Filippus, omdat hij haar getrouwd had.18 Want Johannes zeide tot Herodes: Het is niet recht, dat gij uws broeders vrouw hebt.19 En Herodias leide hem lagen en wilde hem doden, en kon niet;20 want Herodes vreesde Johannes, wetende dat hij een rechtvaardig en heilig man was, en hij bewaakte hem, en volgde hem in vele zaken, en hoorde hem gaarne.21 En er kwam een gelegen dag, toen Herodes op zijn geboortefeest een gastmaal gaf aan de oversten en hoofdlieden en aan de voornaamsten in Galila.22 Toen trad de dochter van Herodias binnen, en danste, en behaagde aan Herodes en degenen, die mede aan tafel zaten. Toen zeide de koning tot het meisje: Vraag van mij wat gij wilt, en ik zal het u geven.23 En hij zwoer haar een eed: Wat gij van mij vragen zult, dat zal ik u geven, tot de helft van mijn koninkrijk toe.24 En zij ging uit en zeide tot hare moeder: Wat zal ik vragen? En die zeide: Het hoofd van Johannes den Doper.25 En zij ging terstond met haast binnen tot den koning, en vroeg en zeide: Ik wil, dat gij mij nu terstond op een schotel geeft het hoofd van Johannes den Doper.26 En de koning werd bedroefd; doch om den eed en om degenen, die mede aan tafel zaten, wilde hij het haar niet weigeren.27 En terstond zond de koning een scherprechter heen, en beval zijn hoofd te brengen. Deze nu ging heen en onthoofdde hem in de gevangenis,28 en bracht zijn hoofd op een schotel, en gaf het aan het meisje en het meisje gaf het aan hare moeder.29 En toen zijne jongeren dat hoorden, kwamen zij en namen zijn lichaam, en leiden het in een graf.
30 En de apostelen kwamen weder te zamen tot Jezus, en verkondigden hem alles, beide wat zij gedaan en wat zij geleerd hadden.31 En hij zeide tot hen: Laat ons in ene woestijn gaan, alleen, en rust een weinig. Want er waren er velen, die af en aan gingen, zodat zij geen tijd genoeg hadden om te eten.32 En zij voeren van daar in een schip naar ene woestijn, alleen.33 En het volk zag hen wegvaren, en velen kenden hem, en liepen daarheen met elkander te voet uit alle steden, en kwamen hun Vr, en gingen tot hem.34 En Jezus ging uit en zag de grote schare; en het jammerde hem van hen, want zij waren als schapen, die geen herder hebben; en hij begon hun veel te prediken.35 Toen nu de dag bijna ten einde was, traden zijne jongeren tot hem en zeiden: Deze plaats is woest, en het is nu laat op den dag.36 Laat hen van u, opdat zij heengaan rondom in de dorpen en vlekken, en brood voor zich kopen; want zij hebben niets te eten.37 Maar hij antwoordde en zeide tot hen: Geeft gij hun eten. En zij zeiden tot hem: Zullen wij dan heengaan en voor de waarde van tweehonderd penningen brood kopen, en hun te eten geven?38 En hij zeide tot hen: Hoeveel broden hebt gij? Gaat heen en beziet het. En toen zij het vernomen hadden, zeiden zij: Vijf, en twee vissen.39 En hij beval hun, dat zij hen allen zouden doen nederzitten bij rijen op het groene gras.40 En zij zaten neder bij rijen, telkens honderd en honderd, vijftig en vijftig.41 En hij nam de vijf broden en de twee vissen, en zag op naar den hemel en dankte, en brak de broden, en gaf ze aan de jongeren, opdat zij ze hun zouden voorleggen; en de twee vissen deelde hij onder hen allen.42 En zij aten allen en werden verzadigd;43 en zij namen de brokken op, twaalf korven vol, en van de vissen.44 En die gegeten hadden waren vijf duizend mannen.
45 En terstond drong hij zijne jongeren, dat zij in het schip zouden treden, en Vr hem overvaren naar Bethsada, totdat hij het volk van zich zou gelaten hebben.46 En toen hij hen had laten heengaan, ging hij heen op een berg om te bidden.47 En op den avond was het schip in het midden van de zee, en hij alleen op het land.48 En hij zag, dat zij grote moeite hadden bij het roeien, want de wind was hun tegen; en omtrent de vierde nachtwake kwam hij tot hen, en wandelde op de zee, en wilde hen voorbijgaan.49 En toen zij hem zagen wandelen op de zee, meenden zij, dat het een spooksel was, en schreeuwden;50 want zij zagen hem allen, en verschrikten. Maar terstond sprak hij met hen, en zeide tot hen: Hebt goeden moed, ik ben het, vreest niet.51 En hij trad tot hen in het schip, en de wind ging liggen. En zij ontzetten en verwonderden zich bovenmate;52 want zij waren niet verstandiger geworden bij de broden, en hun hart was verhard.53 En toen zij overgevaren waren, kwamen zij in het land Gennsaret, en leiden aan.54 En toen zij uit het schip traden, herkenden zij hem terstond.55 En zij liepen allen in de omliggende landen, en begonnen van rondom de kranken op bedden te brengen, waar zij hoorden, dat hij was.56 En waar hij in vlekken of steden of dorpen kwam, daar leiden zij de kranken op de markt, en baden hem, dat zij slechts den zoom zijns kleeds mochten aanraken; en allen, die hem aanraakten, werden gezond.