the Fourth Week of Advent
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Markus 5
1 En zij kwamen aan gene zijde der zee, in de landstreek der Gadarenen.2 En toen hij uit het schip trad, ontmoette hem terstond uit de graven een mens met een onreinen geest,3 die zijne woning in de graven had, en niemand kon hem binden, zelfs niet met ketenen;4 want hij was dikwijls met boeien en ketenen gebonden geweest, en had de ketenen verbroken en de boeien aan stukken gewreven, en niemand kon hem temmen.5 En hij was altijd, zo dag als nacht, op de bergen en in de graven, en schreeuwde en sloeg zichzelven met stenen.6 Toen hij nu Jezus van verre zag, liep hij toe en viel voor hem neder,7 en schreeuwde met luide stem en zeide: Wat heb ik met u te doen, o Jezus, gij Zoon Gods des Allerhoogsten? Ik bezweer u bij God, dat gij mij niet kwelt!8 Want hij zeide tot hem: Vaar uit van den mens, gij onreine geest!9 En hij vraagde hem: Hoe heet gij? En hij antwoordde, zeggende: Legioen is mijn naam; want wij zijn velen.10 En hij bad hem zeer, dat hij hen niet uit deze landstreek zou verdrijven.11 En aldaar aan de bergen was ene grote kudde zwijnen in de weide;12 en de duivelen baden hem allen, zeggende: Laat ons in die zwijnen varen.13 En terstond vergunde Jezus het hun. Toen voeren de onreine geesten uit, en voeren in de zwijnen; en de kudde stortte van de steilte af in de zee--er waren omtrent twee duizend en zij verdronken in de zee.14 En de zwijnenhoeders vloden, en verkondigden het in de stad en op het land; en zij gingen uit, om te zien wat er geschied was,15 en kwamen tot Jezus, en zagen den bezetene, zittende en gekleed en bij zijn verstand, namelijk die het legioen gehad had; en zij werden bevreesd.16 En die het gezien hadden, verhaalden hun wat den bezetene wedervaren was, en van de zwijnen.17 En zij begonnen hem te bidden, dat hij uit hunne landstreek zou vertrekken.18 En toen hij in het schip trad, bad de bezetene hem om bij hem te mogen blijven.19 Doch Jezus liet het hem niet toe, maar zeide tot hem: Ga heen naar uw huis en tot de uwen, en verkondig hun wat grote weldaden de Heer aan u gedaan, en hoe Hij zich over u ontfermd heeft.20 En hij ging heen, en begon uit te roepen in Dekapolis, wat grote weldaden Jezus aan hem gedaan had; en iedereen verwonderde zich.
21 En toen Jezus weder overgevaren was met het schip, vergaderde er veel volk bij hem; en hij was aan de zee.22 En zie, toen kwam er een van de oversten der synagoge, genaamd Jarus; en toen die hem zag, viel hij hem te voet,23 en bad hem zeer, zeggende: Mijne dochter ligt op haar uiterste; wil toch komen en uwe hand op haar leggen, opdat zij gezond worde en leve.24 En hij ging met hem heen; en veel volk volgde hem, en zij verdrongen hem.25 En er was ene vrouw, die reeds twaalf jaren bloedvloeiing gehad had,26 en veel geleden had van vele geneesmeesters, en al haar goed daaraan ten koste gelegd, en geen baat gevonden had, maar het werd veeleer erger met haar.27 Toen die van Jezus hoorde, kwam zij onder het volk van achteren, en raakte zijn kleed aan;28 want zij zeide: Als ik slechts zijn kleed mocht aanraken, zou ik genezen.29 En terstond verdroogde de bron haars bloeds, en zij gevoelde aan haar lichaam, dat zij van hare kwaal genezen was.30 En Jezus gevoelde terstond aan zichzelven, dat er kracht van hem was uitgegaan, en keerde zich om tot het volk, en zeide: Wie heeft mijne klederen aangeraakt?31 En de jongeren zeiden tot hem: Gij ziet, dat het volk u dringt, en gij zegt: Wie heeft mij aangeraakt?32 En hij zag om naar degene, die dat gedaan had.33 De vrouw nu vreesde en beefde, --want zij wist wat aan haar geschied was--en kwam en viel voor hem neder, en zeide hem de gehele waarheid.34 En hij zeide tot haar: Mijne dochter, uw geloof heeft u gezond gemaakt; ga heen in vrede, en wees hersteld van uwe kwaal.
35 Terwijl hij nog sprak, kwamen sommigen van het huisgezin van den overste der synagoge, en zeiden: Uwe dochter is gestorven, wat moeit gij verder den Meester?36 En Jezus hoorde terstond het woord, dat er gezegd werd, en zeide tot den overste der synagoge: Vrees niet, geloof slechts.37 En hij liet niemand toe hem te volgen dan Petrus, Jakobus en Johannes, den broeder van Jakobus.38 En hij kwam in het huis van den overste der synagoge en zag het gewoel en degenen, die zeer weenden en jammerden;39 en ingegaan zijnde zeide hij tot hen: Wat tiert en weent gij? Het meisje is niet gestorven, maar slaapt.40 Doch zij belachten hem. Maar hij dreef hen allen uit, en nam met zich den vader des kinds en de moeder, en die bij hem waren, en ging binnen, waar het kind lag.41 En hij vatte het meisje bij de hand, en zeide tot haar: Taltha kumi! dat is vertaald: Meisje, ik zeg u, sta op!42 En dadelijk stond het meisje op en wandelde; want zij was reeds twaalf jaren oud. En zij ontzetten zich bovenmate.43 En hij verbood hun nadrukkelijk, dat niemand het weten zou, en zeide, dat men haar zou te eten geven.