the Fourth Week of Advent
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Markus 4
1 En hij begon wederom te leren aan de zee; en veel volk verzamelde zich om hem, zodat hij in een schip moest treden en zich nederzetten, op het water; en al het volk stond op het land aan de zee.2 En hij predikte hun lang door gelijkenissen; en in zijne prediking zeide hij tot hen:3 Hoort toe! Ziet, een zaadzaaier ging uit om te zaaien.4 En het geschiedde, terwijl hij zaaide, dat een deel viel bij den weg; toen kwamen de vogelen des hemels en aten het op.5 En een ander deel viel in steenachtigen grond, waar het niet veel aarde had; en het ging spoedig op, omdat het geen diepe aarde had;6 maar toen de zon opging, verwelkte het, en, omdat het geen wortel had, verdorde het.7 Nog een ander deel viel onder de doornen, en de doornen wiesen op en verstikten het, en het gaf geen vrucht.8 Maar een deel viel in een goed land, en gaf vrucht, die toenam en wies, en droeg, deels dertigvoudig, deels zestigvoudig, en deels honderdvoudig. --9 En hij zeide tot hen: Wie oren heeft om te horen, die hore!10 En toen hij nu alleen was, vraagden hem degenen die bij hem waren, met de twaalve, naar deze gelijkenis.11 En hij zeide tot hen: U is het gegeven de verborgenheid van het rijk Gods te weten; maar dengenen, die daarbuiten zijn, geschiedt dit alles door gelijkenissen;12 opdat zij het met ziende ogen zien en nochtans niet erkennen, en met horende oren horen en nochtans niet verstaan, noch zich te eniger tijd bekeren en hun de zonden vergeven worden.13 En hij zeide tot hen: Verstaat gij deze gelijkenis niet, hoe zult gij dan al de andere verstaan?14 De zaadzaaier zaait het woord.15 En dezen zijn het, die bij den weg zijn: waar het woord gezaaid wordt, en als zij het gehoord hebben, komt terstond de satan en neemt het woord weg, dat in hun hart gezaaid was.16 Alzo zijn degenen ook, die in steenachtigen grond gezaaid zijn: wanneer zij het woord gehoord hebben, nemen zij het terstond met vreugde aan;17 doch zij hebben geen wortel in zich, maar zijn slechts voor een tijd; wanneer er verdrukking of vervolging ontstaat om des woords wil, ergeren zij zich terstond.18 En dezen zijn het, die onder de doornen gezaaid zijn: die het woord horen,19 en de zorgen dezer wereld en het bedrog des rijkdoms en vele andere lusten komen er in, en verstikken het woord, en het blijft zonder vrucht.20 En dezen zijn het, die in een goed land gezaaid zijn: die het woord horen en het aannemen, en vrucht dragen, sommigen dertigvoudig, en sommigen zestigvoudig, en sommigen honderdvoudig.
21 En hij zeide tot hen: Ontsteekt men ook een licht, opdat men het onder een korenmaat of onder een rustbank zette? Geenszins, maar opdat men het op een kandelaar zette.22 Want er is niets verborgen, dat niet openbaar wordt, en er is niets geheim, dat niet te voorschijn komt.23 Wie oren heeft om te horen, die hore!24 En hij zeide tot hen: Ziet toe, wat gij hoort. Met welke maat gij meet zal men u wedermeten; en men zal u, die dit hoort, nog wat toegeven.25 Want wie heeft, dien wordt gegeven; en wie niet heeft, van dien zal men ook nemen hetgeen hij heeft.26 En hij zeide: Het rijk Gods is aldus: gelijk een mens zaad op het land werpt,27 en slaapt en opstaat, nacht en dag, en het zaad gaat op en wast, zonder dat hij iets daarvan weet;28 want de aarde brengt vanzelf vrucht voort, eerst den halm, daarna de aar, daarna het volle koren in de aar--;29 en wanneer de vrucht het toelaat, zendt hij terstond den sikkel daarin, want de oogst is daar.30 En hij zeide: Waarbij zullen wij het rijk Gods vergelijken, en door welke gelijkenis zullen wij het afbeelden?31 Het is gelijk een mosterdzaad, hetwelk, als het gezaaid wordt in de aarde, het kleinste is onder alle zaden op aarde;32 en als het gezaaid is, neemt het toe en wordt groter dan alle moeskruiden, en verkrijgt grote takken, zodat de vogelen des hemels onder zijne schaduw kunnen wonen.33 En door vele zulke gelijkenissen sprak hij het woord tot hen, naardat zij het horen konden;34 en zonder gelijkenis sprak hij niet tot hen; maar hij verklaarde alles zijnen jongeren in het bijzonder.
35 En op dien dag, des avonds, zeide hij tot hen: Laat ons overvaren naar de andere zijde.36 En zij lieten het volk gaan, en namen hem mede, gelijk hij op het schip was; en er waren nog andere schepen bij hem.37 En er verhief zich een hevige storm, en wierp de golven in het schip, zodat het schip vol werd.38 En hij was op den achtersteven van het schip, en sliep op een kussen; en zij wekten hem op en zeiden tot hem: Meester, vraagt gij er niet naar, dat wij vergaan?39 En hij stond op en bedreigde den wind, en zeide tot de zee: Zwijg en wees stil! En de wind ging liggen, en er kwam ene grote stilte.40 En hij zeide tot hen: Hoe zijt gij zo bevreesd? Hoe hebt gij geen geloof?41 En zij vreesden zeer, en zeiden onder elkander: Wie is deze, dat ook de wind en de zee hem gehoorzaam zijn!