the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Markus 3
1 En hij ging andermaal in de synagoge En daar was een mens, die ene verdorde hand had.2 En zij namen hem waar, of hij hem ook op den sabbat genezen zou, opdat zij ene beschuldiging tegen hem hebben mochten.3 En hij zeide tot den mens met de verdorde hand: Treed voor.4 En hij zeide tot hen: Mag men op den sabbat goed doen of kwaad doen, het leven behouden of doden?5 En zij zwegen stil. En hij zag hen in 't rond aan met toorn, en was bedroefd over hun verstokt hart, en zeide tot den mens: Strek uwe hand uit. En hij strekte ze uit, en zijne hand werd gezond gelijk de andere.6 En de Farizen gingen uit, en hielden terstond raad met de Herodianen tegen hem, hoe zij hem doden zouden.7 Doch Jezus ontweek met zijne jongeren naar de zee, en veel volk volgde hem uit Galila, en uit Juda8 en uit Jeruzalem, en uit Iduma, en van gene zijde van den Jordaan, en die in den omtrek van Tyrus en Sidon wonen, ene grote menigte, die van zijne daden gehoord hadden, en zij kwamen tot hem.9 En hij zeide tot zijne jongeren, dat zij een scheepje voor hem zouden gereed houden, vanwege het volk, opdat zij hem niet verdringen zouden;10 want hij genas er velen, zodat allen, die kwalen hadden, met geweld op hem aandrongen, om hem aan te raken.11 En als de onreine geesten hem zagen, vielen zij voor hem neder, riepen en zeiden: Gij zijt Gods Zoon.12 En hij bedreigde hen scherpelijk, dat zij hem niet zouden openbaar maken.
13 En hij ging op een berg, en riep tot zich wie hij wilde; en zij kwamen tot hem.14 En hij verordende er twaalf, opdat zij bij hem zouden zijn, en opdat hij hen zou uitzenden om te prediken,15 en zij macht zouden hebben om ziekten te genezen en duivelen uit te drijven:16 namelijk Simon, wien hij den naam Petrus gaf;17 en Jakobus, den zoon van Zebedes, en Johannes, den broeder van Jakobus, en gaf hun den naam Boanerges, hetwelk is: zonen des donders;18 en Andras, en Filippus, en Bartholomes, en Matthes, en Thomas, en Jakobus, den zoon van Alfes, en Thaddes, en Simon van Kana,19 en Judas Iskariot, die hem verried.20 En zij kwamen te huis; en toen kwam wederom het volk te zamen, zodat zij zelfs geen brood konden eten.21 En toen zijne nabestaanden dit hoorden, gingen zij uit en wilden hem vasthouden; want zij zeiden: Hij is uitzinnig.
22 En de Schriftgeleerden, die van Jeruzalem afgekomen waren, zeiden: Hij heeft Belzebub, en door den overste der duivelen drijft hij de duivelen uit.23 En hij riep hen tezamen, en zeide tot hen in gelijkenissen: Hoe kan de ene satan den anderen uitdrijven?24 Indien een rijk met zichzelf oneens wordt, zo kan het niet bestaan;25 en indien een huis met zichzelf oneens wordt, zo kan het niet bestaan.26 Staat nu de satan tegen zichzelven op, en is hij met zichzelven oneens, zo kan hij niet bestaan, maar het is uit met hem.27 Niemand kan in het huis eens sterken ingaan en diens huisraad roven, tenzij hij te voren den sterke binde en alsdan zijn huis berove.28 Voorwaar, ik zeg u: Alle zonden zullen den mensenkinderen vergeven worden, ook de lasteringen, waarmede zij gelasterd hebben:29 maar wie den Heiligen Geest lastert, die heeft geen vergeving eeuwiglijk, maar is schuldig voor het eeuwige oordeel.30 Want zij zeiden: Hij heeft een onreinen geest.
31 En zijne moeder en zijne broeders kwamen, en stonden buiten, en zonden tot hem en lieten hem roepen.32 En het volk zat rondom hem; en zij zeiden tot hem: Zie, uwe moeder en uwe broeders daarbuiten vragen naar u.33 En hij antwoordde hun en zeide: Wie is mijne moeder en wie zijn mijne broeders?34 En hij zag rondom zich op de jongeren, die om hem in het rond zaten, en zeide: Ziehier mijne moeder en mijne broeders!35 Want wie den wil Gods doet, die is mijn broeder en mijne zuster en moeder.