the Fourth Week of Advent
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Markus 14
1 En na twee dagen was het Pasen en de dagen der ongezuurde broden. En de Hogepriesters en Schriftgeleerden zochten, hoe zij hem met list grijpen en doden zouden.2 Maar zij zeiden: Vooral niet op het feest, opdat er geen oproer kome onder het volk.3 En toen hij te Bethani was in het huis van Simon den melaatse, en aan tafel zat, kwam ene vrouw, die ene albasten fles had met onvervalste en kostelijke narduszalfolie; en zij brak de albasten fles in stukken, en goot ze op zijn hoofd.4 Toen waren er sommigen, die misnoegd werden, en zeiden: Waartoe dient toch deze verkwisting?5 Men had die zalfolie voor meer dan driehonderd penningen kunnen verkopen, en die den armen gegeven hebben. En zij murmureerden tegen haar.6 Maar Jezus zeide: Laat haar met vrede! Wat doet gij haar moeite aan? Zij heeft een goed werk aan mij gedaan.7 Armen hebt gij altijd bij u, en als gij wilt, kunt gij hun goeddoen; maar mij hebt gij niet altijd.8 Zij heeft gedaan wat zij kon: zij heeft mijn lichaam bij voorbaat gezalfd tot mijne begrafenis.9 Voorwaar, ik zeg u: Waar dit evangelie gepredikt wordt in de gehele wereld, daar zal men ook zeggen tot hare gedachtenis hetgeen zij gedaan heeft.10 En Judas Iskariot, een der twaalve, ging heen tot de Hogepriesters, om hem te verraden.11 Toen zij dat hoorden, werden zij blijde, en beloofden hem geld te geven; en hij zocht, hoe hij hem ter gelegener tijd zou overleveren.
12 En op den eersten dag der ongezuurde broden, toen men het pascha slachtte, zeiden zijne jongeren tot hem: Waar wilt gij, dat wij heengaan en toebereidselen maken, opdat gij het pascha eet?13 En hij zond twee van zijne jongeren, en zeide tot hen: Gaat heen in de stad, en u zal een mens ontmoeten, die ene kruik met water draagt, volgt dien.14 En waar hij ingaat, zegt daar tot den huiswaard: De Meester laat u zeggen: Waar is de eetzaal, in welke ik het pascha kan eten met mijne jongeren?15 En hij zal u ene grote opperzaal wijzen, die toebereid en gereed is; bereidt het aldaar voor ons. --16 En de jongeren gingen uit, en kwamen in de stad, en vonden het, zoals hij hun gezegd had, en bereidden het pascha.17 En op den avond kwam hij met de twaalve.18 En toen zij aan tafel zaten en aten, zeide Jezus: Voorwaar, ik zeg u: Een van u, die met mij eet, zal mij verraden.19 En zij werden treurig, en zeiden de een na den ander tot hem: Ik toch niet? en een ander: Ik toch niet?20 En hij antwoordde en zeide tot hen: Een van de twaalve, die met mij in den schotel doopt.21 Des Mensen Zoon gaat wel heen gelijk van hem geschreven staat; maar wee dien mens, door wien des Mensen Zoon verraden wordt! Het ware dien mens beter, dat hij nooit geboren was.22 En toen zij aten, nam Jezus het brood, dankte, en brak het, en gaf het hun, en zeide: Neemt, eet, dit is mijn lichaam.23 En hij nam den kelk, en dankte, en gaf hun dien; en zij dronken allen daaruit.24 En hij zeide tot hen: Dit is mijn bloed, het bloed des nieuwen verbonds, dat voor velen vergoten wordt.25 Voorwaar, ik zeg u, dat ik voort aan niet drinken zal van het gewas des wijnstoks, tot op dien dag, wanneer ik het nieuw zal drinken in het rijk Gods.26 En toen zij den lofzang gezongen hadden, gingen zij uit naar den Olijfberg.27 En Jezus zeide tot hen: In dezen nacht zult gij u allen aan mij ergeren; want er staat geschreven: "Ik zal den herder slaan, en de schapen zullen zich verstrooien".28 Maar daarna, als ik zal opgestaan zijn, zal ik voor u heen gaan naar Galila.29 Maar Petrus zeide tot hem: Al ware het, dat zij zich allen ergerden, zo zal ik mij toch niet ergeren.30 En Jezus zeide tot hem: Voorwaar, ik zeg u: Heden, in dezen nacht, eer de haan tweemaal gekraaid zal hebben, zult gij mij driemaal verloochenen.31 Maar hij zeide nog meer Ja, al ware het, dat ik ook met u sterven moest, ik zou u niet verloochenen. Desgelijks zeiden zij allen.
32 En zij kwamen aan een hof, genaamd Gethsman; en hij zeide tot zijne jongeren: Zit hier neder, totdat ik zal gebeden hebben.33 En hij nam met zich Petrus, Jakobus en Johannes, en begon te beven en zeer beangst te worden,34 en zeide tot hen: Mijne ziel is bedroefd tot den dood toe; vertoeft hier en waakt.35 En hij ging een weinig verder, viel op de aarde en bad, dat, zo het mogelijk ware, die ure mocht voorbijgaan,36 en zeide: Abba, mijn Vader! u is alles mogelijk. Neem dezen kelk van mij; doch niet wat ik wil, maar wat Gij wilt.37 En hij kwam en vond hen slapende, en zeide tot Petrus: Simon, slaapt gij? Kunt gij niet n uur waken?38 Waakt en bidt, opdat gij niet in verzoeking komt! De geest is gewillig, maar het vlees is zwak.39 En hij ging wederom heen, en bad, sprekende dezelfde woorden.40 En hij kwam weder, en vond hen wederom slapende, want hunne ogen waren vol slaap; en zij wisten niet wat zij hem antwoorden zouden.41 En hij kwam ten derden male, en zeide tot hen: Wilt gij nu slapen en rusten? Het is genoeg; de ure is gekomen. Ziet, des Mensen Zoon wordt overgeleverd in de handen der zondaren.42 Staat op, laat ons gaan! Ziet, die mij verraadt is nabij.
43 En terstond, terwijl hij nog sprak, kwam Judas, een der twaalven, en met hem een grote schare met zwaarden en met stokken, gezonden van de Hogepriesters en Schriftgeleerden en Oudsten.44 En de verrader had hun een teken gegeven, en gezegd: Dien ik kussen zal, die is het; grijpt dien, en leidt hem wl verzekerd weg.45 En toen hij kwam, trad hij terstond tot hem, en zeide tot hem: Rabbi, Rabbi! en kuste hem.46 Toen sloegen zij hunne handen aan hem, en grepen hem.47 En een dergenen, die daarbij stonden, trok zijn zwaard uit, en sloeg des Hogepriesters knecht en hieuw hem een oor af.48 En Jezus antwoordde en zeide tot hen: Gij zijt uitgegaan als tot een moordenaar, met zwaarden en met stokken, om mij te vangen.49 Ik ben dagelijks bij u in den tempel geweest en heb geleerd, en gij hebt mij niet gegrepen; maar opdat de Schrift vervuld worde.50 En al de jongeren verlieten hem en vloden.51 En er was een zeker jongeling, die hem volgde, hebbende een lijnwaad om het blote lijf geslagen; en de jongelingen grepen hem.52 Maar hij liet het lijnwaad varen, en vlood naakt van hen.
53 En zij leidden Jezus naar den Hogepriester, alwaar al de Hogepriesters en Oudsten en Schriftgeleerden te zamen gekomen waren.54 En Petrus volgde hem van verre tot binnen in het hof des Hogepriesters; en hij was daar, en zat bij de dienaren, en warmde zich bij het vuur.55 En de Hogepriesters en de gehele Raad zochten getuigenis tegen Jezus, opdat zij hem konden ter dood brengen, en vonden niets;56 want velen gaven valse getuigenis tegen hem, maar hunne getuigenissen kwamen niet overeen.57 En sommigen stonden op en gaven valse getuigenis tegen hem, zeggende:58 Wij hebben hem horen zeggen: Ik zal dezen tempel, die met handen gemaakt is, afbreken, en in drie dagen een anderen opbouwen, die niet met handen gemaakt is.59 En ook daarin kwam hunne getuigenis niet overeen.60 En de Hogepriester stond op, trad midden onder hen, en vraagde Jezus en zeide: Antwoordt gij niets? Wat getuigen dezen tegen u?61 Maar hij zweeg stil en antwoordde niets. Toen vraagde de Hogepriester hem wederom en zeide tot hem: zijt gij de Christus, de Zoon des Hooggeloofden?62 En Jezus zeide: Ik ben het; en gij zult des Mensen Zoon zien zitten ter rechterhand der kracht, en komen op de wolken des hemels.63 Toen scheurde de Hogepriester zijne klederen, en zeide: Wat hebben wij nog getuigen nodig?64 Gij hebt de godslastering gehoord. Wat dunkt u? En zij veroordeelden hem allen als des doods schuldig.65 Toen begonnen sommigen hem te bespuwen, en zijn aangezicht te bedekken, en met vuisten te slaan, en tot hem te zeggen: Profeteer ons! En de dienaren sloegen hem in het aangezicht.
66 En toen Petrus beneden in het hof was, kwam een van de dienstmaagden des Hogepriesters,67 en ziende Petrus zich warmen, zag zij hem aan, en zeide: Gij waart ook bij Jezus van Nazaret.68 Maar hij loochende het en zeide: Ik ken hem niet; ook weet ik niet wat gij zegt. En hij ging naar buiten in het voorhof; en de haan kraaide.69 En de dienstmaagd zag hem wederom, en begon te zeggen tot degenen, die daarbij stonden: Deze is n van hen.70 En hij loochende het wederom. En kort daarna zeiden die daarbij stonden wederom tot Petrus: Voorwaar, gij zijt n van die; want gij zijt een Galiler, en uwe spraak luidt evenzo.71 Maar hij begon zichzelven te vervloeken, en te zweren: Ik ken dien mens niet, van wien gij spreekt.72 En de haan kraaide ten tweede male. Toen gedacht Petrus aan het woord, dat Jezus tot hem gezegd had: Eer de haan tweemaal zal gekraaid hebben, zult gij mij driemaal verloochenen. En hij maakte zich van daar en weende.