the Fourth Week of Advent
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Lukas 8
1 En het geschiedde daarna, dat hij reisde van stad tot stad en vlek tot vlek, en predikte en het evangelie van het rijk Gods verkondigde, en de twaalve waren met hem,2 alsook enige vrouwen, die hij van boze geesten en krankheden genezen had, namelijk Maria, die genaamd is Magdalena, van welke zeven duivelen waren uitgevaren,3 en Johanna, de huisvrouw van Chuzas, den rentmeester van Herodes, Susanna, en vele andere, die hem handreiking deden van hare goederen.
4 Toen er nu veel volk bij elkander was, en zij uit alle steden tot hem kwamen, zeide hij door ene gelijkenis:5 Een zaadzaaier ging uit om zijn zaad te zaaien. En terwijl hij zaaide, viel een gedeelte bij den weg, en werd vertreden, en de vogels des hemels aten het op.6 En een ander deel viel op ene steenrots, en toen het opging, verdorde het, omdat het geen vocht had.7 Nog een ander deel viel in het midden der doornen, en de doornen gingen mede op en verstikten het.8 Maar een gedeelte viel in een goed land, en het ging op en droeg honderdvoudige vrucht. --Toen hij dat zeide, riep hij: Wie oren heeft om te horen, die hore!9 En zijne jongeren vraagden hem, zeggende: Wat betekent deze gelijkenis?10 En hij zeide: U is het gegeven de verborgenheden van het rijk Gods te weten, maar den anderen in gelijkenissen, opdat zij ziende niet zien, en horende niet verstaan.11 Dit nu is de gelijkenis: Het zaad is het woord Gods.12 En die bij den weg zijn, zijn degenen, die het horen; daarna komt de duivel en neemt het woord uit hun hart weg, opdat zij niet zouden geloven en zalig worden.13 En die op de steenrots, zijn degenen die, als zij het horen, het woord met vreugde aannemen, en dezen hebben geen wortel: een tijd lang geloven zij, maar in den tijd der aanvechting vallen zij af.14 En dat onder de doornen viel, zijn degenen die het horen, en heengaan en het onder de zorgen en rijkdom en genietingen dezes levens verstikken, en geen vrucht dragen.15 Maar dat in het goede land, zijn degenen die het woord horen, en behouden in een oprecht, goed hart, en vrucht dragen in volharding.16 En niemand ontsteekt een licht, en bedekt het met een vat of zet het onder ene rustbank, maar hij zet het op een kandelaar, opdat wie binnen komt, het licht moge zien.17 Want er is niets verborgen, dat niet openbaar zal worden, noch geheim, dat niet bekend zal worden en aan den dag komen.18 Zo ziet nu toe, hoe gij hoort! Want wie heeft, dien wordt gegeven; maar wie niet heeft, van dien wordt ook genomen hetgeen hij meent te hebben.19 En zijne moeder en zijne broeders gingen tot hem, en konden vanwege het volk niet tot hem komen.20 En hem werd gezegd: Uwe moeder en uwe broeders staan buiten, en begeren u te zien.21 Maar hij antwoordde en zeide tot hen: Mijne moeder en mijne broeders zijn dezen, die Gods woord horen en doen.
22 En het geschiedde op een van die dagen, dat hij in een schip trad met zijne jongeren; en hij zeide tot hen: Laat ons overvaren naar de andere zijde der zee. En zij staken van land.23 En toen zij voeren, sliep hij in. En er ontstond een geweldige wind op de zee, en de baren overdekten hen, en zij waren in groot gevaar.24 Toen traden zij tot hem en wekten hem op, zeggende: Meester, Meester, wij vergaan! Toen stond hij op, en bedreigde den wind en de watergolven; en zij bedaarden, en er kwam stilte.25 En hij zeide tot hen: Waar is uw geloof? Maar zij vreesden en verwonderden zich, en zeiden onder elkander: Wie is deze, dat hij den wind en het water gebiedt en zij hem gehoorzaam zijn!26 En zij voeren voort naar de landstreek der Gadarenen, die tegenover Galila is.27 En toen hij uittrad op het land, ontmoette hem een zeker man uit de stad, die reeds sedert langen tijd bezeten was geweest; en hij trok geen klederen aan, en bleef in geen huis, maar in de graven.28 En toen hij Jezus zag, schreeuwde hij, viel voor hem neder, en riep met luide stem, zeggende: Wat heb ik met u te doen, Jezus, gij Zoon Gods, des Allerhoogsten? Ik bid u, wil mij toch niet kwellen.29 Want hij had den onreinen geest geboden, dat hij van den mens zou uitvaren; want hij had hem langen tijd geplaagd, en hij was met ketenen gebonden en in boeien bewaard; maar hij verbrak de banden, en werd door den duivel gedreven in de woestijnen.30 En Jezus vraagde hem, zeggende: Hoe is uw naam? Hij zeide: Legioen; want er waren vele duivelen in hem gevaren.31 En zij baden hem, dat hij hun niet gebieden zou in den afgrond te varen.32 En aldaar was ene grote kudde zwijnen in de weide op den berg; en zij baden hem, dat hij hun vergunnen wilde daarin te varen; en hij vergunde het hun.33 Toen voeren de duivelen uit van den mens, en voeren in de zwijnen; en de kudde stortte van de steilte af in de zee, en zij verdronken.34 Toen nu de hoeders zagen wat er geschiedde, vloden zij, en berichtten het in de stad en in de dorpen.35 Toen gingen zij uit om te zien wat er geschied was, en kwamen tot Jezus, en vonden den mens, van wien de duivelen uitgevaren waren, aan de voeten van Jezus zitten, gekleed en goed bij zijn verstand; en zij verschrikten.36 En die het gezien hadden berichtten het hun, hoe de bezetene gezond was geworden.37 En de gehele menigte van de omliggende landen der Gadarenen bad hem, dat hij van hen weg zou gaan; want grote vrees had hen bevangen. En hij trad in het schip en keerde weder.38 En de man, van wien de duivelen uitgevaren waren, bad hem, dat hij bij hem mocht zijn. Maar Jezus liet hem van zich gaan, zeggende:39 Ga weder naar huis. en zeg wat grote dingen God u gedaan heeft. En hij ging heen, en verkondigde door de gehele stad wat grote dingen Jezus hem gedaan had,
40 En het geschiedde, toen Jezus weder kwam, dat het volk hem ontving; want zij waren hem allen verwachtende.41 En zie, er kwam een man, genaamd Jarus, die een overste der synagoge was, en viel aan Jezus' voeten, en bad hem, dat hij in zijn huis wilde komen;42 want hij had ene enige dochter van omtrent twaalf jaren, die lag te zieltogen. En toen hij heenging, drong het volk hem.43 En ene vrouw had twaalf jaren aan bloedvloeiing geleden; zij had haar ganse vermogen aan de geneesmeesters ten koste gelegd, en kon door niemand genezen worden.44 Deze kwam van achteren tot hem, en raakte den zoom zijns kleeds aan; en terstond hield hare bloedvloeiing op.45 En Jezus zeide: Wie heeft mij aangeraakt? En toen zij het allen ontkenden, zeiden Petrus en die bij hem waren: Meester, het volk dringt en drukt u, en gij zegt: Wie heeft mij aangeraakt?46 Maar Jezus zeide: Iemand heeft mij aangeraakt; want ik gevoel, dat er kracht van mij uitgegaan is.47 Toen de vrouw nu zag, dat zij niet verborgen kon blijven, kwam zij bevende, viel voor hem neder, en gaf voor al het volk te kennen, om welke reden zij hem had aangeraakt, en hoe zij terstond genezen was.48 En hij zeide tot haar: Heb goeden moed, mijne dochter, uw geloof heeft u geholpen; ga heen in vrede!49 Terwijl hij nog sprak, kwam er een van het huisgezin van den overste der synagoge, en zeide tot hem: Uwe dochter is gestorven; doe den Meester geen moeite aan.50 Maar toen Jezus dat hoorde, antwoordde hij hem, zeggende: Vrees niet, geloof slechts, en zij zal gezond worden.51 En toen hij in het huis kwam, liet hij niemand ingaan dan Petrus, Jakobus en Johannes, en den vader en de moeder van het meisje.52 En zij weenden allen en weeklaagden over haar. Maar hij zeide: Weent niet. Zij is niet gestorven, maar slaapt.53 En zij belachten hem, wel wetende, dat zij gestorven was.54 Maar hij dreef hen allen uit, nam haar bij de hand, en riep, zeggende: Meisje, sta op!55 En haar geest kwam weder, en zij stond dadelijk op; en hij beval, dat men haar te eten zou geven.56 En hare ouders ontzetten zich; en hij gebood hun, dat zij niemand zeggen zouden, wat er geschied was.