the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Lukas 7
1 Nadat hij nu alle zijne woorden, ten aanhore van het volk, uitgesproken had, ging hij naar Kapernam.2 En de knecht eens hoofdmans, die hem zeer waard was, lag doodkrank.3 En toen hij van Jezus gehoord had, zond hij de Oudsten der Joden tot hem, en bad hem, dat hij wilde komen en zijnen knecht gezond maken.4 Toen zij nu tot Jezus kwamen, baden zij hem ernstig, zeggende: Hij is het waardig, dat gij hem dat bewijst;5 want hij heeft ons volk lief, en heeft ons de synagoge gebouwd.6 En Jezus ging met hen. En toen zij nu niet ver van huis waren, zond de hoofdman vrienden tot hem, en liet hem zeggen: Heer, geef u geen moeite; ik ben niet waardig, dat gij onder mijn dak komt.7 Daarom heb ik ook mijzelven niet waardig geacht tot u te komen; maar spreek slechts een woord, en mijn knecht zal gezond worden.8 Want ook ik ben een mens, onderdanig aan de overheid, en heb krijgsknechten onder mij; en zeg ik tot den een: Ga heen, zo gaat hij; en tot den ander: Kom herwaarts, zo komt hij; en tot mijnen knecht: Doe dat, zo doet hij het.9 En toen Jezus dit hoorde, verwonderde hij zich over hem, en hij keerde zich om en zeide tot het volk, dat hem volgde: Ik zeg u, zulk een geloof heb ik in Isral niet gevonden.10 En toen degenen, die uitgezonden waren, weder tehuis kwamen, vonden zij den kranken knecht gezond.
11 En het geschiedde op den volgenden dag, dat hij in ene stad ging, genaamd Nan, en velen van zijne jongeren gingen met hem, en veel volk.12 En toen hij nabij de poort der stad kwam, zie, toen droeg men een dode uit, die de enige zoon zijner moeder was, en zij was ene weduwe; en veel volk uit de stad ging met haar.13 En toen de Heer haar zag, jammerde het hem van haar, en hij zeide tot haar: Ween niet.14 En hij trad toe en raakte de baar aan--de dragers nu stonden stil--en hij zeide: Jongeling, ik zeg u, sta op!15 En de dode richtte zich op, en begon te spreken; en hij gaf hem aan zijne moeder.16 En vrees beving hen allen, en zij prezen God, zeggende: Er is een groot profeet onder ons opgestaan, --en God heeft zijn volk bezocht.17 En dit gerucht van hem werd verbreid in geheel Juda en in al het omliggende land.18 En dit alles verkondigden aan Johannes zijne jongeren.
19 En Johannes riep twee van zijne jongeren tot zich, en zond hen tot Jezus, en liet aan hem zeggen: Zijt gij degene die komen zal, of moeten wij een ander verwachten?20 En toen die mannen tot hem kwamen, zeiden zij: Johannes de Doper heeft ons tot u gezonden, en laat u zeggen: Zijt gij degene die komen zal, of moeten wij een ander verwachten?21 En te dier ure genas hij er velen van ziekten en plagen en boze geesten, en aan vele blinden schonk hij het gezicht.22 En Jezus antwoordde en zeide tot hen: Gaat heen en boodschapt aan Johannes weder hetgeen gij gezien en gehoord hebt, dat de blinden ziende worden, de lammen gaan, de melaatsen rein worden, de doven horen, de doden opgewekt worden, aan de armen het evangelie gepredikt wordt;23 en zalig is hij, die zich aan mij niet ergert.24 Toen nu de boden van Johannes weggegaan waren, begon Jezus van Johannes tot het volk te zeggen: Wat zijt gij uitgegaan in de woestijn om te aanschouwen? Een riet, dat door den wind heen en weder bewogen wordt?25 Of wat zijt gij uitgegaan om te zien? Een mens, in zachte klederen gekleed? Zie, wie in heerlijke klederen en wellusten leven, die zijn in de koninklijke hoven.26 Of wat zijt gij uitgegaan om te zien? Een profeet? Ja, ik zeg u; veel meer dan een profeet.27 Deze is het van wien geschreven staat: "Zie, Ik zend mijnen Engel voor uw aangezicht, die uwen weg voor u uit bereiden zal".28 Want ik zeg u, dat onder degenen, die van vrouwen geboren zijn, geen groter profeet is dan Johannes de Doper; maar de kleinste in het rijk Gods is groter dan hij. --29 En al het volk, dat hem hoorde, en de tollenaars rechtvaardigden God, en lieten zich dopen met den doop van Johannes;30 maar de Farizen en Wetgeleerden verachtten Gods raad tegen zichzelve, en lieten zich door hem niet dopen.31 En de Heer zeide: Bij wien zal ik de mensen van dit geslacht vergelijken, en wien zijn zij gelijk?32 Zij zijn gelijk aan kinderen, die op de markt zitten en elkander toeroepen, en zeggen: Wij hebben voor u op de fluit gespeeld en gij hebt niet gedanst; wij hebben u klaagliederen voorgezongen en gij hebt niet geweend.33 Want Johannes de Doper is gekomen en at geen brood en dronk geen wijn, en gij zegt: Hij heeft een bozen geest.34 Des Mensen Zoon is gekomen en eet en drinkt, en nu zegt gij: Zie, die mens is een vraat en wijnzuiper, een vriend van tollenaren en zondaren.35 Doch de wijsheid is gerechtvaardigd van al hare kinderen.
36 En een der Farizen nodigde hem bij zich ten eten; en hij ging binnen in het huis van den Farizer, en zette zich aan tafel.37 En zie, in de stad was ene vrouw, die ene zondares was; toen die vernam, dat hij aan tafel zat in het huis van den Farizer, bracht zij ene albasten fles met zalfolie,38 en trad achter hem tot zijne voeten, en weende, en begon zijne voeten nat te maken met tranen, en ze te drogen met de haren haars hoofd, en kuste zijne voeten, en zalfde ze met zalfolie.39 Toen nu de Farizer, die hem genodigd had, dit zag, sprak hij bij zichzelven, zeggende: Indien deze een profeet was, zou hij weten wie en wat voor een vrouw deze is, die hem aanraakt; want zij is ene zondares.40 Doch Jezus antwoordde en zeide tot hem: Simon, ik heb u wat te zeggen.41 En hij zeide: Meester, zeg het. Een geldschieter had twee schuldenaars: de een was schuldig vijfhonderd penningen en de ander vijftig;42 maar toen zij niet hadden om te betalen, schonk hij het hun beiden. Zeg dan, wie van hen zal hem het meest liefhebben?43 Simon antwoordde en zeide: Ik acht, wien hij het meest geschonken heeft. En hij zeide tot hem: Gij hebt recht geoordeeld.44 En hij keerde zich tot de vrouw, en zeide tot Simon: Ziet gij deze vrouw? Ik ben in uw huis gekomen; gij hebt mij geen water gegeven voor mijne voeten; maar deze heeft mijne voeten met tranen nat gemaakt, en ze gedroogd met de haren haars hoofds.45 Gij hebt mij geen kus gegeven; maar deze heeft, van dat zij hier binnengekomen is, niet opgehouden mijne voeten te kussen.46 Gij hebt mijn hoofd niet met olie gezalfd; maar zij heeft mijn voeten met zalfolie gezalfd.47 Daarom zeg ik u: Haar zijn vele zonden vergeven, want zij heeft veel liefgehad; maar wien weinig vergeven wordt, die heeft weinig lief. --48 En hij zeide tot haar: Uwe zonden zijn u vergeven.49 Toen begonnen degenen, die met hem aan tafel zaten, bij zichzelve te zeggen: Wie is deze, die ook de zonden vergeeft?50 Maar hij zeide tot de vrouw: Uw geloof heeft u geholpen; ga heen in vrede.