Lectionary Calendar
Sunday, December 22nd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Read the Bible

Gereviseerde Lutherse Vertaling

Lukas 6

1 En het geschiedde op een sabbat na den tweeden feestdag, dat hij door het koren ging; en zijne jongeren plukten aren, en aten ze, en wreven ze met de handen.2 En sommigen der Farizen zeiden tot hen: Waarom doet gij hetgeen niet betamelijk is op de sabbatten te doen?3 En Jezus antwoordde en zeide tot hen: Hebt gij niet gelezen wat David deed, toen hem hongerde en dengenen die bij hem waren;4 hoe hij in het huis Gods ging, en de toonbroden nam en at, en ook gaf dengenen die bij hem waren, welke nochtans niemand eten mocht dan alleen de priesters?5 En hij zeide tot hen: Des Mensen Zoon is een Heer ook van den sabbat.6 En het geschiedde op een anderen sabbat, dat hij in de synagoge ging, en leerde. En daar was een mens, wiens rechterhand verdord was.7 En de Schriftgeleerden en Farizen namen hem waar, of hij ook genezen zou op den sabbat, opdat zij ene beschuldiging tegen hem zouden vinden.8 Doch hij merkte hunne gedachten, en zeide tot den mens met de verdorde hand: Sta op en treed in het midden. En hij stond op en trad voor.9 Toen zeide Jezus tot hen: Ik vraag u, wat is geoorloofd op de sabbatten te doen, goed of kwaad, het leven te behouden of te verderven?10 En hij zag hen allen in het rond aan, en zeide tot den mens: Strek uwe hand uit. En hij deed het, en zijne hand werd weder gezond gelijk de andere.11 En zij werden geheel uitzinnig, en overlegden met elkander, wat zij Jezus doen zouden.

12 En het geschiedde op dien tijd, dat hij ging op een berg om te bidden; en hij bleef den nacht over in het gebed tot God.13 En toen het dag werd, riep hij zijne jongeren, en verkoos uit hen twaalf, die hij ook apostelen noemde:14 Simon, dien hij Petrus noemde, en diens broeder Andras, Jakobus en Johannes, Filippus en Bartholomes,15 Matthes en Thomas, Jakobus, den zoon van Alfes, Simon, genaamd Zelotes,16 Judas, den zoon van Jakobus, en Judas Iskariot, die zijn verrader geworden is.17 En hij ging af met hen, en trad op ene vlakke plaats in het veld, met de schaar zijner jongeren, en ene grote menigte volks uit geheel Juda en Jeruzalem, en van de zeekust van Tyrus en Sidon,18 die gekomen waren om hem te horen en om genezen te worden van hunne ziekten, en die door onreine geesten gekweld werden; en zij werden gezond.19 En al het volk begeerde hem aan te raken; want er ging kracht van hem uit, en hij genas hen allen.

20 En hij hief zijne ogen op over zijne jongeren, en zeide: Zalig zijt gij armen, want uwer is het rijk Gods.21 Zalig zijt gij, die nu hongert, want gij zult verzadigd worden. Zalig zijt gij, die nu weent, want gij zult lachen.22 Zalig zijt gij, als de mensen u haten, en u afscheiden en u smaden, en uwen naam als kwaad verwerpen, om des Mensen Zoons wil.23 Verheugt u alsdan en zijt vrolijk; want ziet uw loon is groot in den hemel; want evenzo hebben hunne vaders ook den profeten gedaan.24 Maar wee u gij rijken, want gij hebt uwen troost weg25 Wee u, die verzadigd zijt, want gij zult hongeren! Wee u, die nu lacht, want gij zult wenen en klagen!26 Wee u, wanneer iedereen goed van u spreekt, want evenzo deden hunne vaders ook den valsen profeten!

27 Maar ik zeg u, die aanhoort: Hebt uwe vijanden lief, doet wl dengenen die u haten,28 zegent degenen die u vloeken, bidt voor degenen die u leed aandoen.29 En wie u slaat op de ene wang, bied dien ook de andere; en wie u den mantel neemt, weiger dien ook den rok niet.30 Geef dengeen die u bidt; en wie u het uwe neemt, eis het van dien niet weder.31 En gelijk gij wilt, dat u de mensen doen zullen, doet gij hun ook zo.32 En indien gij liefhebt, die u liefhebben, wat dank hebt gij daarvan? Want de zondaars hebben ook lief, die hen liefhebben.33 En indien gij uw weldoeners weldoet, wat dank hebt gij daarvan? Want de zondaars doen dat ook.34 En indien gij leent van wie gij hoopt weder te ontvangen, wat dank hebt gij daarvan? Want de zondaars lenen den zondaren ook, opdat zij evengelijk weder ontvangen.35 Maar integendeel, hebt uwe vijanden lief, doet wl, en leent zonder iets daarvoor te hopen: zo zal uw loon groot zijn, en gij zult kinderen des Allerhoogsten zijn; want hij is goedertieren jegens de ondankbaren en bozen.36 Daarom zijt barmhartig, gelijk ook uw Vader barmhartig is.

37 Oordeelt niet, zo wordt gij niet geoordeeld; verdoemt niet, zo wordt gij niet verdoemd; vergeeft, zo wordt u vergeven.38 Geeft, zo wordt u gegeven: ene volle, gedrukte, geschudde en overlopende maat zal men in uwen schoot geven; want met dezelfde maat, waarmede gij meet, zal men u wederom meten.39 En hij zeide tot hen ene gelijkenis: Kan ook een blinde enen blinde den weg wijzen? Zullen zij niet beiden in den kuil vallen?40 De jonger is niet boven zijnen meester; wanneer de jonger is als zijn meester, zo is hij volkomen.41 En wat ziet gij den splinter in uws broeders oog, en den balk, die in uw eigen oog is, wordt gij niet gewaar?42 Of hoe kunt gij zeggen tot uwen broeder: Laat toe, broeder, dat ik den splinter uit uw oog trekke, daar gij zelf den balk in uw oog niet ziet? Gij huichelaar, trek eerst den balk uit uw oog, en bezie dan hoe gij den splinter uit uws broeders oog zult trekken.43 Want het is geen goede boom, die kwade vrucht voortbrengt, en geen kwade boom, die goede vrucht voortbrengt.44 Iedere boom wordt aan zijn eigen vrucht gekend; want men leest geen vijgen van doornen, ook snijdt men geen druiven af van een braamstruik.45 Een goed mens brengt het goede voort uit den goeden schat zijns harten, en een kwaad mens brengt het kwade voort uit den kwaden schat zijns harten; want waarvan het hart vol is, daarvan vloeit de mond over.46 En wat noemt gij mij Heere, Heere! en doet niet hetgeen ik u zeg?47 Wie tot mij komt en mijne woorden hoort en ze doet, ik zal u tonen wien hij gelijk is.48 Hij is gelijk aan een mens, die een huis bouwde, die diep groef, en den grond op ene steenrots legde. Toen nu een watervloed kwam, sloeg de stroom tegen het huis aan, en kon het niet bewegen; want het was op ene steenrots gegrond.49 Maar wie ze hoort en niet doet, die is gelijk aan een mens, die een huis bouwde op de aarde, zonder grondslag; en de stroom sloeg er tegen aan, en het viel terstond, en dat huis kreeg ene grote scheur.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile