the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Lukas 5
1 En het geschiedde, toen het volk op hem aandrong om het woord Gods te horen, dat hij stond aan de zee Gennsaret.2 En hij zag twee schepen aan de zee staan, en de visschers waren er uitgetreden, en spoelden hunne netten.3 En hij ging in een van die schepen, hetwelk van Simon was, en verzocht hem, dat hij het een weinig van land zou voeren; en hij ging zitten en leerde het volk uit het schip.4 En toen hij had opgehouden te spreken, zeide hij tot Simon: Vaar naar de diepte, en werp uwe netten uit, opdat gij ene vangst doet.5 En Simon antwoordde en zeide tot hem: Meester, wij hebben den gehelen nacht gearbeid en niets gevangen; maar op uw woord zal ik het net uitwerpen.6 En toen zij dat deden, vingen zij ene grote menigte vissen, en hun net scheurde.7 En zij wenkten hunne gezellen, die in het andere schip waren, dat zij zouden komen en hen helpen trekken; en zij kwamen, en vulden de beide schepen, zodat zij bijna zonken.8 Toen Simon Petrus dat zag, viel hij aan Jezus' knien, en zeide: Heer, ga van mij uit, want ik ben een zondig mens.9 Want verschrikking had hem bevangen en allen, die met hem waren, over deze visvangst, die zij met elkander gedaan hadden;10 desgelijks ook Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedes, Simons metgezellen. En Jezus zeide tot Simon: Vrees niet; want van nu aan zult gij mensen vangen.11 En zij voerden de schepen aan land, verlieten alles en volgden hem.
12 En het geschiedde, toen hij in een dier steden was, zie, daar was een man vol melaatschheid. En toen hij Jezus zag, viel hij op zijn aangezicht, en bad hem, zeggende: Heer, zo gij wilt, kunt gij mij reinigen.13 En hij strekte de hand uit en raakte hem aan, en zeide: Ik wil het doen, wees gereinigd! En terstond ging de melaatschheid van hem.14 En hij gebood hem, dat hij het niemand zeggen zou; maar ga heen zeide hij, en toon u den priester, en offer voor uwe reiniging, gelijk Mozes geboden heeft, tot een bewijs voor hen.15 Maar het gerucht van hem werd te meer verbreid; en er kwam veel volk te zamen, om hem te horen, en door hem genezen te worden van hunne krankheden.16 Maar hij ontweek in de woestijnen, en bad.
17 En het geschiedde op zekeren dag, dat hij leerde, en er zaten Farizen en Schriftgeleerden, die gekomen waren uit alle vlekken van Galila en Juda en van Jeruzalem; en de kracht des Heren ging van hem uit en genas iedereen.18 En zie, enige mannen brachten een mens op een bed, die verlamd was; en zij zochten hem in te brengen en Vr hem te leggen.19 En daar zij vanwege het volk niet vonden waar zij hem konden inbrengen, klommen zij op het dak, en lieten hem door de tichels neder met het bed, in het midden van hen, Vr Jezus.20 En toen hij hun geloof zag, zeide hij tot hem: Mens, uwe zonden zijn u vergeven.21 En de Schriftgeleerden en Farizen begonnen te denken, zeggende: Wie is deze, dat hij godslastering spreekt? Wie kan zonden vergeven dan God alleen?22 Toen nu Jezus hunne gedachten merkte, antwoordde hij en zeide tot hen: Wat denkt gij in uwe harten?23 Wat is lichter, te zeggen: Uwe zonden zijn u vergeven, of te zeggen: Sta op en wandel?24 Maar opdat gij weet, dat des Mensen Zoon macht heeft op aarde zonden te vergeven, zeide hij tot den verlamde: Ik zeg u, sta op en neem uw bed op, en ga naar huis.25 En dadelijk stond hij op voor hunne ogen, nam het bed op, waarop hij gelegen had, en ging naar huis, en prees God.26 En zij ontzetten zich allen, prezen God, en werden vol vrees, zeggende: Wij hebben heden ongelooflijke dingen gezien.
27 En daarna ging hij uit, en zag een tollenaar, genaamd Levi, in het tolhuis zitten, en zeide tot hem: Volg mij.28 En hij verliet alles, stond op en volgde hem.29 En Levi richtte hem een groten maaltijd in zijn huis aan; en vele tollenaars en anderen zaten met hem aan tafel.30 En de Schriftgeleerden en Farizen murmureerden tegen zijne jongeren, zeggende: Waarom eet en drinkt gij met tollenaren en zondaren?31 En Jezus antwoordde en zeide tot hen: De gezonden behoeven den geneesmeester niet, maar de kranken.32 Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen maar om zondaars tot boete te roepen.33 En zij zeiden tot hem: Waarom vasten de jongeren van Johannes zo dikwijls en bidden zo veel, desgelijks de jongeren der Farizen, maar we jongeren eten en drinken?34 Doch hij zeide tot hen: Gij kunt de bruiloftslieden niet doen vasten, zolang de bruidegom bij hen is;35 maar de tijd zal komen, dat de bruidegom van hen genomen zal worden; dan zullen zij vasten.36 En hij zeide ook tot hen ene gelijkenis: Niemand zet een lap van een nieuw kleed op een oud kleed; anders scheurt ook het nieuwe, en de lap van het nieuwe past niet op het oude.37 En niemand doet jongen wijn in oude lederen zakken; anders doet de jonge wijn de lederen zakken bersten en wordt uitgestort, en de lederen zakken verderven;38 maar den jongen wijn moet men in nieuwe lederen zakken doen, dan worden beide te zamen behouden.39 En niemand, die ouden wijn drinkt, begeert terstond nieuwen; want hij zegt: de oude is beter.