the Week of Proper 28 / Ordinary 33
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Lukas 24
1 En op den eersten dag der week, zeer vroeg, kwamen zij bij het graf, en droegen de specerijen, die zij bereid hadden, en enigen met haar.2 En zij vonden den steen afgewenteld van het graf,3 en gingen er in, en vonden het lichaam des Heren Jezus niet.4 En het geschiedde, toen zij daarover bekommerd waren, zie, toen traden twee mannen bij haar, met blinkende klederen.5 En zij verschrikten, en bogen het aangezicht neder ter aarde. Toen zeiden zij tot haar: Wat zoekt gij den levende bij de doden?6 Hij is hier niet, hij is opgestaan. Gedenkt aan hetgeen hij tot u gesproken heeft, toen hij nog in Galila was,7 zeggende: Des Mensen Zoon moet overgeleverd worden in de handen der zondaren, en gekruisigd worden, en ten derden dage opstaan.8 En zij gedachten aan zijne woorden.9 En zij gingen weder van het graf, en verkondigden dit alles aan de elve en aan al de anderen.10 En het waren Maria Magdalena, en Johanna, en Maria de moeder van Jakobus, en anderen met haar, die dit aan de apostelen zeiden.11 En hare woorden schenen hun als ijdel geklap, en zij geloofden haar niet.12 Maar Petrus stond op en liep naar het graf, bukte daarin, en zag de linnen doeken alleen liggen; en hij ging weg, en verwonderde zich over hetgeen er gebeurd was.
13 En zie, twee van hen gingen op dien dag naar een vlek, dat zestig stadin van Jeruzalem was, welks naam was Emmas;14 en zij spraken met elkander over alles wat er was voorgevallen.15 En het geschiedde terwijl zij alzo spraken en elkander vraagden, dat Jezus tot hen kwam en met hen wandelde;16 maar hunne ogen werden gehouden. dat zij hem niet kenden.17 En hij zeide tot hen: Wat zijn dat voor redenen, die gij wandelende met elkander wisselt, en waarom zijt gij zo treurig?18 Toen antwoordde de een, genaamd Kleopas, en zeide tot hem: Zijt gij alleen onder de vreemdelingen te Jeruzalem, die niet weet, wat dezer dagen aldaar geschied is?19 En hij zeide tot hen: Wat? En zij zeiden tot hem: Dat van Jezus van Nazaret, die een profeet was, machtig van daden en woorden, voor God en al het volk;20 hoe onze Hogepriesters en Oversten hem overgeleverd hebben tot het oordeel des doods, en hem gekruisigd hebben.21 Wij nu hoopten, dat hij Isral zou verlossen. En boven dit alles is het heden de derde dag, dat dit geschied is.22 Ook hebben ons sommige vrouwen van de onzen verschrikt, die vroeg aan het graf geweest zijn,23 en zijn lichaam niet gevonden hebben, en kwamen en zeiden, dat zij een gezicht van Engelen gezien hadden, die zeiden, dat hij leeft.24 En enigen van ons gingen heen naar het graf, en vonden het zoals de vrouwen gezegd hadden; maar hem vonden zij niet.25 En hij zeide tot hen: O gij onverstandigen en tragen van hart, om te geloven al hetgeen de Profeten gesproken hebben!26 Moest niet de Christus dit lijden, en in zijne heerlijkheid ingaan?27 En hij begon van Mozes en alle Profeten, en legde hun in alle Schriften uit hetgeen van hem gesproken was.28 En zij kwamen nabij het vlek, waar zij naar toe gingen, en hij hield zich, alsof hij verder wilde gaan.29 En zij drongen hem, zeggende: Blijf bij ons, want het gaat avond worden en de dag heeft zich geneigd. En hij ging binnen, om bij hen te blijven.30 En het geschiedde, toen hij met hen aan tafel zat, dat hij het brood nam en dankte; en hij brak het en gaf het hun.31 Toen werden hunne ogen geopend, en zij herkenden hem; en hij verdween voor hen.32 En zij zeiden tot elkander: Brandde niet ons hart in ons, toen hij met ons sprak op den weg en toen hij ons de Schriften opende?33 En zij stonden te dier ure op, keerden weder naar Jeruzalem, en vonden de elve vergaderd, en die bij hen waren,34 welke zeiden: De Heer is waarlijk opgestaan, en aan Simon verschenen!35 En zij verhaalden hun wat op den weg geschied was, en hoe hij door hen herkend was geworden, toen hij het brood brak.
36 En toen zij daarvan spraken, stond Jezus zelf in het midden van hen, en zeide tot hen: Vrede zij met ulieden!37 En zij verschrikten en vreesden, en meenden, dat zij een geest zagen.38 En hij zeide tot hen: Wat zijt gij zo verschrikt, en waarom komen zulke gedachten in uwe harten op?39 Ziet mijne handen en mijne voeten, ik ben het zelf; betast mij en ziet, want een geest heeft geen vlees en beenderen, gelijk gij ziet, dat ik heb.40 En toen hij dit zeide, toonde hij hun zijne handen en voeten.41 En toen zij het nog niet geloofden van blijdschap, en zich verwonderden, zeide hij tot hen: Hebt gij hier iets om te eten?42 En zij legden hem een stuk van een gebraden vis en honigraat voor;43 en hij nam het en at het voor hunne ogen.44 En hij zeide tot hen: Dit zijn de woorden, die ik tot u sprak, toen ik nog bij u was, dat het alles moest vervuld worden, wat van mij geschreven is in de wet van Mozes en in de Profeten en in de Psalmen.45 Toen opende hij hun verstand, om de Schriften te verstaan,46 en zeide tot hen: Alzo is er geschreven, en alzo moest de Christus lijden, en opstaan van de doden ten derden dage,47 en in zijnen naam boete en vergeving der zonden laten prediken, onder alle volken, te beginnen bij Jeruzalem.48 En gij zijt van dit alles getuigen.49 En zie, ik zal de belofte mijns Vaders op u zenden; maar gij moet in de stad Jeruzalem blijven, totdat gij aangedaan wordt met kracht uit de hoogte.
50 En hij leidde hen uit tot aan Bethani toe, en hief zijne handen op en zegende ze.51 En het geschiedde, toen hij hen zegende, dat hij van hen scheidde en opgevoerd werd in den hemel.52 En zij aanbaden hem, en keerden weder naar Jeruzalem met grote vreugde.53 En zij waren altijd in den tempel, en prezen en loofden God.