the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Johannes 1
1 In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en God was het Woord.2 Dit was in den beginne bij God.3 Alle dingen zijn door hem geworden, en zonder hem is niets geworden, dat geworden is.4 In hem was het leven, en het leven was het licht der mensen;
5 en het licht schijnt in de duisternis, maar de duisternis heeft het niet begrepen.6 Er was een mens van God gezonden, genaamd Johannes.7 Deze kwam tot ene getuigenis, om van het licht te getuigen, opdat zij allen door hem geloven zouden.8 Hij was het licht niet, maar opdat hij van het licht getuigen zou.9 Dit was het waarachtige licht, dat, in de wereld komende, alle mensen verlicht.10 Hij was in de wereld, en de wereld is door hem gemaakt; en de wereld kende hem niet.11 Hij kwam tot zijn eigendom, en de zijnen namen hem niet aan.12 Maar zovelen hem aannamen, dien gaf hij macht Gods kinderen te worden, die in zijnen naam geloven;13 die niet uit het bloed, noch uit den wil des vleses, noch uit den wil eens mans, maar uit God geboren zijn.14 En het Woord werd vlees, en woonde onder ons en wij zagen zijne heerlijkheid, ene heerlijkheid als van den eengeboren Zoon des Vaders vol van genade en waarheid.
15 Johannes getuigde van hem en heeft geroepen, zeggende: Deze was het, van wien ik zeide: Na mij zal komen, die Vr mij geweest is, want hij was eer dan ik.16 En uit zijne volheid hebben wij allen genomen, en wel genade voor genade;17 want de Wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid is door Jezus Christus geworden.18 Niemand heeft ooit God gezien: de eengeboren Zoon, die in des Vaders schoot is, die heeft hem ons verkondigd.
19 En dit is de getuigenis van Johannes, toen de Joden Priesters en Levieten afzonden van Jeruzalem, opdat zij hem zouden vragen: Wie zijt gij.20 En hij bekende, en loochende het niet, en bekende: Ik ben de Christus niet.21 En zij vraagden hem: Wat dan? Zijt gij Ela? Hij zeide: Ik ben die niet. Zijt gij de Profeet? En hij antwoordde: Neen.22 Toen zeiden zij tot hem: Wie zijt gij dan? --opdat wij antwoord geven dengenen, die ons gezonden hebben; wat zegt gij van uzelven?23 Hij zeide: Ik ben de stem des predikers in de woestijn: Maakt den weg des Heren recht, gelijk de profeet Jesaja gezegd heeft.24 En de afgezondenen waren uit de Farizen;25 en zij vraagden hem en zeiden tot hem: Waarom doopt gij dan, zo gij de Christus niet zijt, noch Ela, noch de Profeet?26 Johannes antwoordde hun, en zeide: Ik doop met water, maar hij is midden onder u getreden, dien gij niet kent;27 deze is het, die na mij komt, die Vr mij geweest is, wien ik niet waardig ben, dat ik de riemen zijner schoenen ontbinde. --28 Dit geschiedde te Bethabara over den Jordaan, waar Johannes doopte.
29 Des anderen daags zag Johannes Jezus tot zich komen, en zeide: Zie, het Lam Gods, dat de zonde der wereld draagt!30 Deze is het, van wien ik u gezegd heb: Na mij komt een man, die Vr mij geweest is, want hij was eer dan ik.31 En ik kende hem niet; maar opdat hij aan Isral zoude geopenbaard worden, daarom ben ik gekomen, dopende met water.32 En Johannes getuigde, zeggende: Ik zag, dat de Geest nederdaalde uit den hemel gelijk ene duif, en hij bleef op hem.33 En ik kende hem niet; maar die mij zond om te dopen met water, die zeide tot mij: Op wien gij den Geest zult zien nederdalen en op hem blijven, deze is het, die met den Heiligen Geest doopt.34 En ik zag het, en getuigde, dat deze de Zoon Gods is.35 Des anderen daags stond Johannes wederom, en twee van zijne jongeren;36 en toen hij Jezus zag wandelen, zeide hij: Zie het Lam Gods.
37 En die twee jongeren hoorden hem spreken, en volgden Jezus.38 Maar Jezus keerde zich om en zag hen volgen, en zeide tot hen: (1-39) Wat zoekt gij? En zij zeiden tot hem: Rabbi dat is, vertaald: (1-40) Meester, waar zijt gij geherbergd?39 Hij zeide tot hen: Komt en ziet het Zij kwamen en zagen het, en bleven dien dag bij hem; en het was omtrent de tiende ure.40 (1-41) En een van de twee, die het van Johannes gehoord hadden en Jezus gevolgd waren, was Andras, de broeder van Simon Petrus.41 (1-42) Deze vond ten eerste zijnen broeder Simon, en zeide tot hem: Wij hebben den Messias gevonden hetwelk is, vertaald: de Gezalfde.42 En hij leidde hem tot Jezus. (1-43) En toen Jezus hem zag, zeide hij: Gij zijt Simon Jona's zoon gij zult Kefas heten hetwelk vertaald wordt: Petrus steenrots.
43 (1-44) Des anderen daags wilde Jezus naar Galila trekken, en vond Filippus en zeide tot hem: (1-45) Volg mij.44 Filippus nu was van Bethsada, uit de stad van Andras en Petrus.45 (1-46) Filippus vond Nathanal en zeide tot hem: Wij hebben dien gevonden, van wien Mozes in de Wet en de Profeten geschreven hebben, Jezus, den zoon van Jozef, van Nazaret.46 (1-47) En Nathanal zeide tot hem: Kan uit Nazaret iets goeds komen? Filippus zeide tot hem: (1-48) Kom en zie.47 Jezus zag Nathanal tot zich komen, en zeide tot hem: Zie waarlijk een Israliet, in wien geen bedrog is.48 (1-49) Nathanal zeide tot hem: Vanwaar kent gij mij? Jezus antwoordde en zeide tot hem: Eer Filippus u riep, toen gij onder den vijgeboom waart, zag ik u.49 (1-50) Nathanal antwoordde en zeide tot hem: Rabbi, gij zijt de Zoon Gods, gij zijt de koning van Isral.50 (1-51) Jezus antwoordde en sprak tot hem: Gij gelooft, omdat ik u gezegd heb, dat ik u zag onder den vijgeboom; gij zult nog groter dingen zien dan deze.51 (1-52) En hij zeide tot hem: Voorwaar, voorwaar, ik zeg ulieden, van nu aan zult gij den hemel geopend zien, en de Engelen Gods opklimmen en nederdalen op des Mensen Zoon.