the Fourth Week of Advent
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Lukas 23
1 En de gehele menigte stond op en leidde hem voor Pilatus.2 En zij begonnen hem te beschuldigen, zeggende: Wij hebben bevonden, dat deze het volk afvallig maakt, en verbiedt den keizer schatting te geven, zeggende, dat hij Christus, de koning is.3 En Pilatus vraagde hem, zeggende: Zijt gij de koning der Joden? Hij antwoordde hem en zeide: Gij zegt het.4 En Pilatus zeide tot de Hogepriesters en tot het volk: Ik vind geen schuld in dezen mens.5 Maar zij hielden aan, zeggende: Hij heeft het volk oproerig gemaakt, hiermede, dat hij geleerd heeft door geheel Juda, begonnen zijnde van Galila, tot hier toe.6 Toen nu Pilatus hoorde van Galila, vraagde hij, of hij uit Galila was,7 en toen hij vernam, dat hij onder het gebied van Herodes behoorde, zond hij hem tot Herodes, die ook in die dagen te Jeruzalem was8 En toen Herodes Jezus zag, werd hij zeer verblijd; want hij had hem al voorlang gaarne willen zien, omdat hij veel van hem gehoord had, en hoopte, dat hij enig teken van hem zou zien.9 En hij vraagde hem menigerlei, doch hij antwoordde hem niets.10 En de Hogepriesters en Schriftgeleerden stonden en beschuldigden hem heftig.11 En Herodes met zijn hofstoet verachtte en bespotte hem, en trok hem een wit kleed aan, en zond hem weder tot Pilatus.12 En op dien dag werden Pilatus en Herodes vrienden met elkander; want te voren waren zij in vijandschap met elkander.
13 En Pilatus riep de Hogepriesters en de Oversten en het volk te zamen, en zeide tot hen:14 Gij hebt dezen mens tot mij gebracht als een, die het volk afvallig maakt; en zie, ik heb hem in uwe tegenwoordigheid verhoord, en vindt aan dien mens geen schuld aangaande hetgeen waarvan gij hem beschuldigt;15 Herodes ook niet; want ik heb u tot hem gezonden, en zie, er is niets door hem misdreven, dat den dood waardig is:16 ik zal hem dan kastijden en loslaten.17 Want hij moest hun op het feest enen los geven.18 Toen schreeuwde de gehele menigte, zeggende: Weg met dezen en geef ons Barabbas los!,19 een die om een oproer, dat in de stad geschied was, en om een moord in de gevangenis was geworpen.20 Toen riep Pilatus hun wederom toe, en wilde Jezus loslaten.21 Maar zij riepen, zeggende: Kruis, kruis hem!22 En hij zeide ten derde male tot hen: Wat kwaads heeft deze dan gedaan? Ik vind geen schuld des doods in hem: ik zal hem dan kastijden en loslaten.23 Maar zij hielden aan met groot geroep, en eisten, dat hij zou gekruisigd worden, en hun en der Hogepriesteren geroep nam de overhand.24 En Pilatus oordeelde, dat hun eis geschieden zou;25 en hij liet dengene los, die om oproer en moord in de gevangenis was geworpen, dien zij geist hadden; maar Jezus gaf hij over aan hunnen wil.
26 En toen zij hem wegleidden, grepen zij zekeren Simon van Cyrene, die van het veld kwam, en legden het kruis op hem, opdat hij het Jezus zou nadragen.27 En ene grote menigte van volk volgde hem, en van vrouwen, die hem beklaagden en beweenden.28 En Jezus keerde zich tot haar en zeide: Gij dochters van Jeruzalem, weent niet over mij, maar weent over uzelve en over uwe kinderen.29 Want zie, de tijd zal komen, in welken men zeggen zal: Zalig de onvruchtbaren en de schoten, die niet gebaard hebben, en de borsten, die niet gezoogd hebben.30 Alsdan zullen zij beginnen te zeggen tot de bergen: Valt op ons! --en tot de heuvelen: Bedekt ons!31 Want indien men dit doet aan het groene hout, wat zal aan het dorre geschieden?
32 En er werden ook twee anderen, zijnde kwaaddoeners, uitgeleid om met hem gedood te worden.33 En toen zij kwamen aan de plaats, die genaamd is Hoofdschedelplaats, kruisigden zij hem aldaar, en ook de kwaaddoeners, den een ter rechter zijde en den ander ter linkerzijde.34 En Jezus zeide: Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen. En zij deelden zijne klederen, en wierpen het lot daarover.35 En het volk stond en zag toe. En de oversten met hen bespotten hem, zeggende: Hij heeft anderen geholpen, hij helpe zichzelven, zo hij de Christus is, de uitverkorene Gods.36 En ook de krijgsknechten bespotten hem, terwijl zij bij hem kwamen, en hem edik brachten,37 en zeiden: Zijt gij de koning der Joden, zo help uzelven38 Er was ook boven hem geschreven dit opschrift, met Griekse, Latijnse en Hebreeuwse letters: Deze is de koning der Joden.39 En een der kwaaddoeners, die gehangen waren, lasterde hem, zeggende: Zijt gij de Christus, zo help uzelven en ons.40 Toen antwoordde de andere en bestrafte hem, zeggende: Vreest gij ook niet voor God, gij, die toch in dezelfde veroordeling zijt?41 En trouwens, wij zijn er billijk in, want wij ontvangen wat onze daden waardig zijn; maar deze heeft niets onbehoorlijks gedaan.42 En hij zeide tot Jezus: Heer, gedenk mijner, als gij in uw rijk komt.43 En Jezus zeide tot hem: Voorwaar, ik zeg u: Heden zult gij met mij in het paradijs zijn.
44 En het was omtrent de zesde ure, en er ontstond ene duisternis over het gehele land, tot de negende ure toe;45 en de zon verloor haar schijnsel, en het voorhangsel in den tempel scheurde midden in tween.46 En Jezus riep met ene luide stem en zeide: Vader, in uwe handen beveel ik mijnen geest. En toen hij dat gezegd had, gaf hij den geest.47 Toen nu de hoofdman zag wat er geschiedde, prees hij God, en zeide: Voorwaar, deze mens was rechtvaardig!48 En al het volk, dat daarbij was en toezag, toen zij zagen wat er geschiedde, sloegen zij op hunne borsten, en keerden weder.49 En al zijne bekenden stonden van verre, ook de vrouwen, die hem uit Galila gevolgd waren, en zagen dit aan.
50 En zie, een man genaamd Jozef, een raadsheer, een goed en rechtvaardig man51 --die niet bewilligd had in hunnen raad en handel-- van Arimatha, ene stad der Joden, en die ook wachtte op het rijk Gods;52 deze ging tot Pilatus en verzocht hem om het lichaam van Jezus.53 En hij nam het af, en wond het in een lijnwaad, en legde het in een uitgehouwen graf, waarin nog nooit iemand gelegen had.54 En het was de dag der voorbereiding, en de sabbat brak aan.55 En de vrouwen, die met hem gekomen waren uit Galila, volgden, en bezagen het graf, en hoe zijn lichaam gelegd werd.56 En zij keerden weder, en bereidden specerijen en zalven; en gedurende den sabbat rustten zij, naar de wet.