Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Read the Bible

Gereviseerde Lutherse Vertaling

Lukas 22

1 En het feest der ongezuurde broden, Pasen genaamd, was nabij;2 en de Hogepriesters en Schriftgeleerden zochten, hoe zij hem doden zouden; want zij vreesden het volk.3 En de satan was gevaren in Judas, genaamd Iskariot, zijnde een uit het getal der twaalve;4 en hij ging heen en sprak met de Hogepriesters en de hoofdlieden, hoe hij hem hun zou overleveren.5 En zij werden blijde, en beloofden hem geld te geven.6 En hij zeide het toe, en zocht gelegenheid om hem over te leveren zonder oproer.

7 En de dag der ongezuurde broden kwam, op welken men het pascha moest slachten.8 En hij zond Petrus en Johannes uit, zeggende: Gaat heen en bereidt ons het pascha, opdat wij het eten.9 En zij zeiden tot hem: Waar wilt gij, dat wij het bereiden?10 Hij zeide tot hen: Zie, als gij de stad inkomt, zal u een mens ontmoeten, die ene kruik met water draagt; volgt dien in het huis, waar hij ingaat,11 en zegt tot den huisheer: De Meester laat u zeggen: Waar is de eetzaal, in welke ik het pascha kan eten met mijne jongeren?12 En hij zal u ene grote toegeruste opperzaal aanwijzen; maakt het aldaar gereed. --13 En zij gingen heen, en vonden het zoals hij hun gezegd had, en bereidden het pascha.14 En toen de ure kwam, zette hij zich neder, en de twaalf apostelen met hem.15 En hij zeide tot hen: Ik heb hartelijk verlangd dit Pascha met u te eten, voordat ik lijde;16 want ik zeg u, dat ik voortaan niet meer daarvan eten zal, totdat het vervuld wordt in het rijk Gods.17 En hij nam den kelk, dankte, en zeide: Neemt dien en deelt hem onder u;18 want ik zeg u, dat ik niet drinken zal van het gewas des wijnstoks, totdat het rijk Gods komt.19 En hij nam het brood, dankte, brak het, en gaf het hun, en zeide: Dit is mijn lichaam, dat voor u gegeven wordt: doet dat tot mijne gedachtenis.20 Desgelijks nam hij na het avondmaal, ook den kelk, en zeide: Deze kelk is het nieuwe verbond in mijn bloed, dat voor u vergoten wordt.

21 Doch zie, de hand mijns verraders is met mij aan tafel.22 En des Mensen Zoon gaat wel heen, gelijk besloten is, doch wee dien mens, door wien hij verraden wordt! --23 En zij begonnen onder elkander te vragen, wie van hen het toch zijn mocht, die dat zou doen.24 Er ontstond ook een twist onder hen, wie van hen voor den grootste zou gehouden worden.25 En hij zeide tot hen: De wereldlijke koningen heersen en de machtigen noemt men genadige heren.26 Doch gij niet alzo; maar de grootste onder u zal zijn als de jongste, en de voornaamste als een dienaar.27 Want wie is de grootste, die aan tafel zit of die dient? Is het niet die aan tafel zit? Maar ik ben onder u als een dienaar.28 Gij zijt het, die bij mij gebleven zijt in mijne aanvechtingen.29 En ik bestem u het rijk, gelijk mijn Vader het mij bestemd heeft,30 opdat gij in mijn rijk eten en drinken zult aan mijne tafel, en zitten op tronen, en oordelen de twaalf geslachten van Isral.31 En de Heer zeide: Simon, Simon, zie, de satan heeft ulieden begeerd, dat hij u mocht ziften als de tarwe;32 maar ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude; en als gij eens bekeerd zijt, zo versterk uwe broeders.33 Hij nu zeide tot hem: Heer, ik ben bereid met u in de gevangenis en in den dood te gaan.34 Maar hij zeide: Petrus, ik zeg u: De haan zal heden niet kraaien, eer gij driemaal zult geloochend hebben, dat gij mij kent.35 En hij zeide tot hen: Toen ik u uitzond, zonder beurs, zonder reiszak, en zonder schoenen, heeft u ook iets ontbroken? Zij zeiden: Niets.36 Toen zeide hij tot hen: Maar nu, wie ene beurs heeft, die neme haar, desgelijks ook den reiszak; en wie er geen heeft, die verkope zijn kleed en kope een zwaard.37 Want ik zeg u: Ook dit moet nog aan mij volbracht worden, hetgeen geschreven staat: "Hij is onder de kwaaddoeners gerekend". Want wat van mij geschreven is, dat heeft een einde.38 En zij zeiden: Heer, ziehier twee zwaarden. En hij zeide tot hen: het is genoeg.

39 En hij ging naar zijne gewoonte, uit naar den Olijfberg; en zijne jongeren volgden hem.40 En toen hij aan die plaats gekomen was, zeide hij tot hen: Bidt, opdat gij niet in verzoeking komt.41 En hij scheidde zich van hen af, omtrent een steenworp, en knielde neder, en bad,42 en zeide: Vader, wilt gij, zo neem dezen kelk van mij: doch niet mijn, maar uw wil geschiede.43 En hem verscheen een Engel van den hemel, die hem sterkte.44 En in doodsangst zijnde, bad hij vuriger. En zijn zweet werd als druppelen bloeds, die op de aarde vielen.45 En hij stond op van het gebed, en kwam tot zijne jongeren, en vond hen slapende van treurigheid; en hij zeide tot hen:46 Wat slaapt gij? Staat op en bidt, opdat gij niet in verzoeking komt.

47 En terwijl hij nog sprak, ziedaar de bende; en een van de twaalve, genaamd Judas, ging voor hen uit, en trad tot Jezus om hem te kussen.48 En Jezus zeide tot hem: Judas, verraadt gij des Mensen Zoon met een kus?49 Toen nu zij, die bij hem waren, zagen wat het worden zou, zeiden zij tot hem: Heer, zullen wij met het zwaard er onder slaan?50 En een van hen sloeg des Hogepriesters knecht en hieuw hem het rechteroor af.51 Maar Jezus antwoordde en zeide: Laat hen toch tot zover begaan! En hij raakte zijn oor aan en heelde hem.52 En Jezus zeide tot de Hogepriesters en de hoofdlieden des tempels en de Oudsten die tegen hem gekomen waren: Gij zijt uitgegaan als tot een moordenaar met zwaarden en met stokken;53 ik ben dagelijks bij u geweest in den tempel, en gij hebt geen hand aan mij geslagen; maar dit is uwe ure, en de macht der duisternis.

54 En zij grepen hem en leidden hem weg, en brachten hem in des Hogepriesters huis; en Petrus volgde van verre.55 Toen ontstaken zij een vuur in het midden van het hof, en zaten daar te zamen; en Petrus zat onder hen.56 Toen zag ene dienstmaagd hem zitten bij het vuur, en zag strak op hem, en zeide: Deze was ook bij hem.57 Maar hij verloochende hem, zeggende: Vrouw, ik ken hem niet.58 En kort daarna zag een ander hem en zeide: Gij zijt ook een van die. Maar Petrus zeide: Mens, ik ben het niet.59 En omtrent een uur daarna bevestigde dit een ander, zeggende: Voorwaar deze was ook bij hem; want hij is een Galiler.60 Maar Petrus zeide: Mens, ik weet niet wat gij zegt. En terstond, terwijl hij nog sprak, kraaide de haan.61 En de Heer keerde zich om en zag Petrus aan; en Petrus gedacht aan het woord des Heren, dat hij tot hem gezegd had: Eer de haan zal kraaien, zult gij mij driemaal verloochenen.62 En Petrus ging naar buiten en weende bitterlijk.

63 En de mannen, die Jezus vasthielden, bespotten hem en sloegen hem,64 en hem bedekkende, sloegen zij hem in het aangezicht, en vraagden hem, zeggend: Profeteer, wie is het die u sloeg?65 En vele andere lasteringen zeiden zij tegen hem.66 En toen het dag geworden was, vergaderden de Oudsten des volks en de Hogepriesters en Schriftgeleerden. en leidden hem voor hunnen raad,67 zeggende: Indien gij de Christus zijt, zeg het ons! En hij zeide tot hen: Zeg ik het u, zo gelooft gij het niet;68 en vraag ik, zo zult gij mij niet antwoorden, en mij niet loslaten.69 Van nu af zal des Mensen Zoon zitten aan de rechterhand der kracht Gods.70 Toen zeiden zij allen: Zijt gij dan de Zoon Gods? En hij zeide tot hen: Gij zegt het, want ik ben het.71 En zij zeiden: Wat behoeven wij meer getuigenis? Wij hebben het zelf uit zijnen mond gehoord.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile