the Fourth Week of Advent
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Lukas 19
1 En hij ging in Jericho, en trok er door.2 En zie, er was een man, genaamd Zaches; en deze was een overste der tollenaren, en was rijk;3 en hij begeerde Jezus te zien, wie hij was en kon niet vanwege het volk, want hij was klein van persoon.4 En hij liep vooruit en klom op een wilden vijgeboom, opdat hij hem mocht zien; want aldaar zou hij voorbijkomen.5 En toen Jezus aan die plaats kwam, zag hij op en werd hem gewaar, en zeide tot hem: Zaches, klim schielijk af, want ik moet heden in uw huis verblijven.6 En hij klom schielijk af, en nam hem aan met vreugde.7 Toen zij dat zagen, murmureerden zij allen, omdat hij bij een zondaar zijn intrek ging nemen.8 Maar Zaches stond en zeide tot den Heer: Zie, Heer, de helft van mijne goederen geef ik den armen; en indien ik iemand bedrogen heb, zo geef ik het viervoudig weder.9 En Jezus zeide tot hem: Heden is aan dit huis heil geschied, nademaal ook deze Abrahams zoon is.10 Want des Mensen Zoon is gekomen om te zoeken en zalig te maken wat verloren is.
11 Terwijl zij nu toehoorden, voegde hij er nog ene gelijkenis bij, omdat hij nabij Jeruzalem was, en omdat zij meenden, dat het rijk Gods terstond zou geopenbaard worden;12 en hij zeide: Een zeker voornaam man trok naar een ver land, om voor zich een rijk te verkrijgen, en dan weder te komen.13 Deze riep tien zijner dienstknechten, en gaf hun tien ponden, en zeide tot hen: Drijft handel daarmede, totdat ik wederkom.14 Maar zijne burgers waren hem vijandig, en zonden hem gezanten na, zeggende: Wij willen niet, dat deze over ons regeren zal.15 En het geschiedde toen hij wederkwam, nadat hij het rijk verkregen had, dat hij gebood deze dienstknechten te roepen, aan wie hij het geld gegeven had, opdat hij weten mocht wat handel elk gedreven had.16 Toen trad de eerste voor en zeide: Heer, uw pond heeft tien ponden verworven.17 En hij zeide tot hem: Wl u, gij goede dienstknecht. Dewijl gij in het minste zijt getrouw geweest, zo zult gij macht hebben over tien steden.18 En de tweede kwam ook en zeide: Heer, uw pond heeft vijf ponden gewonnen.19 Tot dezen zeide hij ook: En gij zult zijn over vijf steden.20 En de derde kwam en zeide: Heer, zie hier is uw pond, hetwelk ik in een zweetdoek bewaard heb,21 want ik vreesde u, omdat gij een straf man zijt: gij neemt hetgeen gij niet nedergelegd hebt, en maait hetgeen gij niet gezaaid hebt.22 Maar hij zeide tot hem: Uit uwen mond oordeel ik u, gij slechte dienstknecht. Wist gij, dat ik een straf man ben, en neem hetgeen ik niet weggelegd heb, en maai hetgeen ik niet gezaaid heb;23 waarom hebt gij dan mijn geld niet in de wisselbank gegeven? En als ik gekomen was, had ik het met winst opgeist.24 En hij zeide tot degenen die daarbij stonden: Neem dat pond van hem en geeft het dengeen die tien ponden heeft.25 En zij zeiden tot hem: Heer, hij heeft immers tien ponden.26 Want ik zeg u: Wie heeft, dien zal gegeven worden; maar van wie niet heeft, van dien zal ook genomen worden hetgeen hij heeft.27 Doch deze mijne vijanden, die niet willen, dat ik over hen heersen zou, voert hen herwaarts en brengt hen om voor mijn aan gezicht. --
28 En toen hij dit gezegd had, reisde hij voort en ging op naar Jeruzalem.29 En het geschiedde, toen hij nabij Bethfag en Bethani gekomen was, aan den Olijfberg, dat hij twee van zijne jongeren uitzond,30 zeggende: Gaat heen in het vlek, dat tegenover u is, en als gij daarin komt, zult gij een veulen aangebonden vinden, waarop nog nooit een mens gezeten heeft; ontbindt dat en brengt het.31 En indien iemand u vraagt: Waarom ontbindt gij het? --zo zult gij aldus tot hem zeggen: De Heer heeft het nodig.32 En de gezondenen gingen heen, en vonden het zoals hij hun gezegd had.33 En toen zij het veulen ontbonden, zeiden de eigenaars tot hen: Waarom ontbindt gij het veulen?34 En zij zeiden: De Heer heeft het nodig.35 En zij brachten het tot Jezus, en legden hunne klederen op het veulen, en zetten Jezus daarop.36 Terwijl hij nu heentrok, spreidden zij hunne klederen op den weg.37 En toen hij de helling van den Olijfberg naderde, begon de gehele menigte zijner jongeren vol vreugde God te loven met ene luide stem, over alle daden, die zij gezien hadden,38 zeggende: Geloofd zij de koning, die komt in den naam des Heren! Vrede zij in den hemel, en ere in de hoogte!39 En sommigen der Farizen onder het volk zeiden tot hem: Meester, bestraf toch uwe jongeren.40 Hij antwoordde en zeide tot hen: Ik zeg u: Zo dezen zwijgen, zullen de stenen roepen.
41 En toen hij nabij kwam en de stad aanzag, weende hij over haar,42 en zeide: Och dat ook gij erkendet, en wel nog in dezen uwen tijd, wat tot uwen vrede dient! Maar nu is het voor uwe ogen verborgen.43 Want de tijd zal over u komen, dat uwe vijanden rondom u en uwe kinderen in u, een bolwerk zullen opwerpen, en u belegeren en van alle zijden benauwen,44 en u zullen slechten, en geen steen op den anderen laten, daarom dat gij den tijd, in welken gij bezocht zijt, niet erkend hebt.45 En hij ging in den tempel, en begon uit te drijven wie daarin verkochten en kochten,46 zeggende tot hen: Er staat geschreven: "Mijn huis is een bedehuis", maar gij hebt het tot een rovershol gemaakt.47 En hij leerde dagelijks in den tempel; maar de Hogepriesters en Schriftgeleerden en de voornaamsten van het volk zochten hem te doden;48 en zij vonden niet wat zij doen zouden, want al het volk hing hem aan en hoorde hem.