Lectionary Calendar
Monday, November 25th, 2024
the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Read the Bible

Gereviseerde Lutherse Vertaling

Lukas 16

1 En hij zeide ook tot zijne jongeren: Er was een zeker rijk man, die een huishouder had; en deze werd bij hem beticht, als die zijne goederen doorbracht.2 En hij riep hem en zeide tot hem: Hoe hoor ik dit van u? Doe rekening van uwe huishouding; want gij zult voortaan niet meer huishouder zijn.3 En de huishouder zeide bij zichzelven: Wat zal ik doen? Mijn heer neemt het ambt van mij; graven kan ik niet, en te bedelen schaam ik mij.4 Ik weet wat ik zal doen, opdat, wanneer ik van het ambt afgezet zal zijn, zij mij in hunne huizen opnemen.5 En hij riep tot zich alle schuldenaars zijns heren, en zeide tot den eersten: Hoeveel zijt gij mijnen heer schuldig?6 Hij zeide: Honderd vaten olie. En hij zeide tot hem: Neem uwen brief, zet u neder, en schrijf schielijk vijftig.7 Daarna zeide hij tot een ander: En gij, hoeveel zijt gij schuldig? Hij zeide: Honderd mudden tarwe. En hij zeide tot hem: Neem uwen brief en schrijf tachtig.8 En de heer prees den onrechtvaardigen huishouder, omdat hij bedachtzaam gedaan had; want de kinderen dezer wereld zijn bedachtzamer dan de kinderen des lichts in hun geslacht.9 En ik zeg u ook: Maakt u vrienden door den onrechtvaardigen Mammon, opdat, wanneer gij gebrek hebt, zij u opnemen in de eeuwige hutten.10 Wie in het minste getrouw is, die is ook in het grote getrouw; en wie in het minste onrechtvaardig is, die is ook in het grote onrechtvaardig.11 Zo gij nu in den onrechtvaardigen Mammon niet getrouw zijt, wie zal u het waarachtige toevertrouwen?12 En zo gij in het vreemde niet getrouw zijt wie zal u geven wat het uwe is?13 Geen huisknecht kan twee heren dienen; want hij zal f den enen haten en den anderen liefhebben, f hij zal den enen aanhangen en den anderen verachten. Gij kunt niet God dienen en den Mammon.14 Dit alles hoorden de Farizen ook, die geldgierig waren, en zij bespotten hem.15 En hij zeide tot hen: Gij zijt het, die uzelve rechtvaardigt voor de mensen, maar God kent uwe harten; want wat hoog is onder de mensen, is een gruwel voor God.16 De Wet en de Profeten gaan tot op Johannes; van dien tijd af wordt het rijk Gods door het evangelie verkondigd, en ieder dringt met geweld daarin.17 En het is lichter, dat hemel en aarde voorbij gaan, dan dat n tittel der wet weg18 valle. --Wie zich scheidt van zijne vrouw en ene andere trouwt, die doet overspel; en wie de gescheidene van den man trouwt, die doet ook overspel.

19 En er was een zeker rijk man; die kleedde zich met purper en kostelijk lijnwaad, en hij leefde alle dagen heerlijk en in vreugde.20 En er was een zeker arm man, genaamd Lazarus; die lag voor zijne deur, vol zweren,21 en begeerde zich te verzadigen van de kruimels, die van de tafel des rijken vielen; en de honden kwamen en likten zijne zweren.22 En het geschiedde, dat de arme stierf, en door de Engelen gedragen werd in Abrahams schoot; en de rijke stierf ook, en werd begraven.23 Toen hij nu in het dodenrijk was, door pijnen gefolterd, hief hij zijne ogen op, en zag Abraham van verre, en Lazarus in zijnen schoot.24 En hij riep en zeide: Vader Abraham, ontferm u over mij, en zend Lazarus, opdat hij het uiterste zijns vingers in het water stippe, en mijne tong verkoele; want ik lijd pijn in deze vlam.25 Maar Abraham zeide: Gedenk, zoon, dat gij uw goed ontvangen hebt in uw leven, en Lazarus daarentegen het kwaad; en nu wordt hij getroost, en gij gepijnigd.26 En boven dit alles, er is tussen ons en u ene grote kloof gevestigd, zodat degenen, die van hier wilden overgaan tot u, niet zouden kunnen, en ook niet vandaar tot ons overkomen.27 Toen zeide hij: Zo bid ik u, vader, dat gij hem zendt naar mijns vaders huis;28 want ik heb vijf broeders; dat hij hun betuige, opdat ook zij niet komen in deze plaats der pijniging.29 Abraham zeide tot hem: Zij hebben Mozes en de Profeten; dat zij die horen.30 Maar hij zeide: Neen vader Abraham, maar zo iemand van de doden tot hen ging, dan zouden zij boete doen.31 Doch hij zeide tot hem: Horen zij Mozes en de Profeten niet, dan zullen zij ook niet geloven, al ware het, dat iemand van de doden opstond.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile