the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Lukas 12
1 Het volk liep toe, en er kwamen enige duizenden bijeen, zodat zij elkander vertraden. Toen begon hij te zeggen tot zijne jongeren: Wacht u allereerst voor het zuurdeeg der Farizen, hetwelk is de geveinsdheid.2 Want er is niets verborgen, dat niet openbaar zal worden, noch geheim, dat men niet weten zal.3 Daarom, hetgeen gij in de duisternis zegt, zal men in het licht horen, en hetgeen gij spreekt in het oor in de binnenkamers, zal men prediken op de daken.4 Maar ik zeg u, mijnen vrienden: Vreest niet voor degenen die het lichaam doden en daarna niets meer kunnen doen.5 Doch ik zal u tonen voor wien gij vrezen moet: Vreest voor hem, die, nadat hij gedood heeft, ook macht heeft in de hel te werpen. Ja ik zeg u: Vreest voor dien!6 Verkoopt men niet vijf mussen voor twee penningen? Nochtans is voor God niet n van die vergeten.7 Ook zijn de haren uws hoofds alle geteld. Daarom vreest niet, want gij zijt meer dan vele mussen.8 En ik zeg u: Een ieder, die mij belijden zal voor de mensen, dien zal ook des Mensen zoon belijden voor de Engelen Gods;9 maar wie mij verloochenen zal voor de mensen, die zal verloochend worden voor de Engelen Gods.10 En wie enig woord spreken zal tegen des Mensen Zoon, dien zal het vergeven worden; maar wie den Heiligen Geest zal gelasterd hebben, dien zal het niet vergeven worden.11 En wanneer zij u leiden zullen in hunne synagogen en voor de overheid en voor de machtigen, zo weest niet bezorgd, hoe of wat gij antwoorden of wat gij zeggen zult;12 want de Heilige Geest zal u in die ure leren, wat gij zeggen moet.
13 En een uit het volk zeide tot hem: Meester, zeg mijnen broeder, dat hij met mij de erfenis dele.14 Maar hij zeide tot hem: Mens, wie heeft mij tot een rechter of erfdeler over u gesteld?15 En hij zeide tot hen: Ziet toe en wacht u voor de gierigheid, want niemand leeft daarvan, dat hij vele goederen heeft.16 En hij zeide tot hen ene gelijkenis, en sprak: Er was een rijk mens; diens veld had wl gedragen.17 En hij dacht bij zichzelven, zeggende: Wat zal ik doen? ik heb niet, waar ik mijne vruchten vergaderen kan.18 En hij zeide: Ik zal dit doen: ik zal mijne schuren afbreken en grotere bouwen, en zal daarin vergaderen al wat mij gewassen is, en mijne goederen,19 en zal tot mijne ziel zeggen: Ziel, gij hebt een groten voorraad voor vele jaren: heb nu rust, eet, drink, en wees goedsmoeds.20 Maar God zeide tot hem: Gij dwaas, in dezen nacht zal men uwe ziel van u eisen, en wiens zal het zijn het geen gij bereid hebt? --21 Zo gaat het dengeen, die zich schatten vergadert, en niet rijk is in God
22 En hij zeide tot zijne jongeren: Daarom zeg ik u: Weest niet bezorgd voor uw leven, wat gij eten zult, ook niet voor uw lichaam, wat gij aantrekken zult.23 Het leven is meer dan de spijs, en het lichaam meer dan de kleeding.24 Let op de raven: zij zaaien niet, zij maaien niet, zij hebben ook geen voorraadkamer noch schuur, en God voedt ze nochtans: hoeveel meer zijt gij dan de vogelen!25 Wie toch van u kan door te zorgen ne el aan zijne lengte toevoegen?26 Indien gij dan het minste niet vermoogt, wat zijt gij voor het andere bezorgd?27 Aanschouwt de lelin op het veld, hoe zij groeien: zij arbeiden niet, ook spinnen zij niet; en ik zeg u, dat zelfs Salomo in al zijne heerlijkheid niet bekleed is geweest als een van deze.28 Indien dan God het gras, dat heden op het veld staat en morgen in den oven geworpen wordt, alzo kleedt, hoeveel te meer zal hij u kleden, gij kleingelovigen!29 Daarom ook gij, vraagt niet wat gij eten of wat gij drinken zult, en weest niet ongerust;30 naar dit alles trachten de heidenen in de wereld; doch uw Vader weet, dat gij dit behoeft.31 Maar tracht naar het rijk Gods, zo zal u dit alles toegevoegd worden.32 Vrees niet, gij kleine kudde, want het is uws Vaders welbehagen u het rijk te geven.33 Verkoopt wat gij hebt, en geeft aalmoezen. Maakt u beurzen, die niet verouderen, een schat, die nimmer afneemt, in den hemel, waar geen dief bijkomt en dien geen motten eten.34 Want waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn.35 Laat uwe lendenen omgord zijn, en uwe lichten branden;36 en zijt gelijk aan mensen, die op hunnen heer wachten, wanneer hij wederkomen zal van de bruiloft, opdat, wanneer hij komt en aanklopt, zij hem terstond opendoen.37 Zalig zijn die knechten, die de heer, als hij komt, wakende vindt. Voorwaar, ik zeg u: Hij zal zich gorden, en zal hen doen aanzitten, en tot hen gaan en hen dienen.38 En als hij komt in de tweede nachtwaak, en in de derde nachtwaak, en het alzo zal vinden, zalig zijn deze dienstknechten.39 Maar dit zult gij weten, dat, indien een huisheer geweten had in welke ure de dief zou komen, hij zou gewaakt hebben en niet in zijn huis hebben laten inbreken.40 Daarom weest gij ook bereid; want des Mensen Zoon zal komen in de ure, waarin gij het niet denkt.
41 Toen zeide Petrus tot hem: Heer zegt gij deze gelijkenis tot ons, of ook tot allen?42 En de Heer zeide: Wie is dan de getrouwe en verstandige huishouder, dien zijn heer over zijn huisgezin zal stellen, opdat hij hun ter rechter tijde geve hetgeen hun toekomt?43 Zalig is die knecht, dien zijn heer, als hij komt, alzo doende vindt.44 Voorwaar, ik zeg u: Hij zal hem over al zijne goederen stellen.45 Maar indien die knecht in zijn hart zeggen zal: Mijn heer vertoeft te komen, en beginnen zal de knechten en dienstmaagden te slaan, ook te eten en te drinken en dronken te worden,46 zo zal de heer van dezen knecht komen ten dage op welken hij het niet vermoedt, en ter ure die hij niet weet, en zal hem in stukken houwen, en zal hem zijn loon geven met de ontrouwen.47 En de knecht, die den wil zijns heren heeft geweten, en zich niet bereid, ook niet naar zijnen wil gedaan heeft, zal vele slagen moeten lijden;48 maar die hem niet geweten, en gedaan heeft hetgeen slagen waardig is, zal weinig slagen lijden. Want wien veel gegeven is, bij dien zal men veel zoeken; en wien veel toevertrouwd is, van dien zal men te meer eisen.49 Ik ben gekomen om een vuur te ontsteken op de aarde; wat wilde ik liever dan dat het alreeds brandde.50 Maar ik moet tevoren met een doop gedoopt worden; en hoe bang ben ik, totdat hij volbracht zij!51 Meent gij, dat ik gekomen ben, om vrede te brengen op de aarde? Ik zeg u: Neen, maar tweedracht.52 Want van nu af zullen er vijf in n huis oneens zijn, drie tegen twee, twee tegen drie;53 de vader zal zijn tegen den zoon, en de zoon tegen den vader; de moeder tegen de dochter, en de dochter tegen de moeder; de schoonmoeder tegen de schoondochter, en de schoondochter tegen de schoonmoeder.
54 En hij zeide tot het volk: Wanneer gij ene wolk ziet opgaan van het Westen, zegt gij terstond: Er komt regen; en het geschiedt alzo.55 En wanneer gij den Zuidenwind ziet waaien, zegt gij: Het zal heet worden; en het geschiedt alzo.56 Gij huichelaars, de gedaante der aarde en des hemels weet gij te onderscheiden, hoe onderscheidt gij dan dezen tijd niet?57 En waarom oordeelt gij ook niet uit uzelven wat recht is?58 Als gij nu met uwe wederpartij voor de overheid gaat, zo benaarstig u op den weg, dat gij van hem bevrijd wordt, opdat hij u niet misschien voor den rechter trekke, en de rechter u den gerechtsdienaar overlevere, en de gerechtsdienaar u in de gevangenis werpe.59 Ik zeg u: Gij zult daar niet uitkomen, totdat gij den laatsten penning betaald zult hebben.