the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Leviticus 26
1 Gij zult u geen afgoden maken, noch beelden, en zult u geen zuilen oprichten, noch een teken van steen in uw land zetten, om daarvoor te aanbidden; want Ik ben de Heer, uw God.2 Onderhoudt mijne sabbatten en ontziet mijn heiligdom. Ik ben de Heer.3 Is het, dat gij naar mijne inzettingen zult wandelen en mijne geboden onderhouden en doen,4 zo zal Ik u regen geven op zijnen tijd, en het land zal zijn gewas geven, en de bomen op het veld zullen hunne vruchten voortbrengen;5 en de dorstijd zal u reiken tot den wijnoogst, en de wijnoogst zal reiken tot den zaaitijd; en gij zult volheid van brood hebben, en zult in uw land veilig wonen.6 Ik zal vrede in uw land geven, opdat gij slaapt en niemand u verschrikke. Ik zal de boze dieren uit het land wegdoen, en geen zwaard zal door uw land gaan.7 Gij zult uwe vijanden jagen, en zij zullen voor uw aangezicht vallen door het zwaard.8 Vijf van u zullen er honderd jagen, en honderd van u zullen tien duizend jagen, want uwe vijanden zullen voor u vallen door het zwaard.9 En Ik zal Mij tot u wenden, en zal u doen wassen en vermenigvuldigen, en Ik zal mijn verbond met u houden.10 En gij zult van het oude eten, en als het nieuwe komt, het oude wegdoen.11 Ik zal mijne woning onder u hebben, en mijne ziel zal u niet verwerpen,12 en Ik zal onder u wandelen en zal uw God zijn, ook zult gij mijn volk zijn;13 want Ik ben de Heer, uw God, die u uit Egypteland gevoerd heb, opdat gij hunne knechten niet zoudt zijn, en Ik heb uw juk verbroken en u met opgerichte hoofden doen wandelen.
14 Maar indien gij naar Mij niet zult horen, en al deze geboden niet zult doen,15 en mijne inzettingen zult verachten, en uwe ziel mijne rechten zal verwerpen, zodat gij niet doet al mijne geboden, en mijn verbond zult verbreken,16 zo zal Ik ook aldus met u doen: Ik zal u op ene verschrikkelijke wijze met gezwel en koorts bezoeken, zodat uw aangezicht vervalt en uw lichaam versmacht; gij zult tevergeefs uw zaad zaaien, want uwe vijanden zullen het opeten.17 En Ik zal mijn aangezicht tegen u stellen, en gij zult geslagen worden voor uwe vijanden; en die u haten, zullen over u heersen, en gij zult vlieden, ook als niemand u jaagt.18 En zo gij ook na dit alles naar Mij nog niet horen zult, dan zal Ik u nog zevenmaal zwaarder straffen om uwe zonden,19 opdat Ik uwe hoovaardij en hardnekkigheid breke; en Ik zal uwen hemel als ijzer en uwe aarde als koper maken;20 en uwe moeite en arbeid zal verloren zijn, zodat uw land zijn gewas niet geeft, en de bomen in het land hunne vruchten niet voortbrengen.21 En indien gij u nog verder tegen Mij verzet, en Mij niet horen wilt, zo zal Ik u nog zevenmaal zwaarder slaan om uwe zonden,22 en Ik zal wilde dieren onder u zenden; die zullen uwe kinderen verslinden, en uw vee verscheuren, en u verminderen, en uwe wegen zullen woest worden.23 En zo gij na dit alles nog niet genoeg door Mij zult zijn getuchtigd, en voortgaat u tegen Mij te verzetten,24 zo zal Ik Mij ook tegen u verzetten, en zal u nog zevenmaal zwaarder slaan om uwe zonden;25 en Ik zal een zwaard der wrake over u brengen, dat mijn verbond wreken zal; en of gij u al in uwe steden zult opsluiten, zo zal Ik toch de pest onder u zenden, en zal u in de handen uwer vijanden geven.26 Dan zal Ik u den voorraad van brood verderven, zodat tien vrouwen uw brood in n oven zullen bakken, en uw brood zal men met gewicht uitwegen, en als gij eet, zult gij niet verzadigd worden.27 En indien gij ook dan nog niet naar Mij zult horen, en u tegen Mij zult verzetten,28 zo zal Ik ook in gramschap Mij tegen u verzetten, en zal u zevenmaal zwaarder straffen om uwe zonden,29 zodat gij het vlees van uwe zonen en dochters zult eten.30 En Ik zal uwe hoogten verdelgen en uwe zonnezuilen uitroeien, en zal uwe lichamen op uwe afgoden werpen; en mijne ziel zal een afkeer van u hebben.31 En Ik zal uwe steden woest maken en uwe heiligdommen omverwerpen, en zal uwen liefelijken reuk niet ruiken.32 Alzo zal Ik dat land woest maken, zodat uwe vijanden, die er in wonen, zich daarover ontzetten zullen.33 En Ik zal u onder de volken verstrooien en het zwaard achter u uittrekken, zodat uw land woest en uwe steden verwoest zullen zijn.34 Alsdan zal het land in zijne sabbatten genoegen scheppen, zolang het woest ligt en gij in het land der vijanden zijt; ja, alsdan zal het land rusten en in zijne sabbatten genoegen scheppen:35 zolang het woest ligt, zal het rusten, omdat het niet rusten kon, toen gij het moest laten rusten, en gij daarin woondet.36 En dengenen, die van u overgebleven zullen zijn, zal Ik het hart versaagd maken in het land hunner vijanden, zodat een ruisend blad hen jagen zal, en zij er voor vluchten zullen, als joeg hen een zwaard, en vallen, terwijl niemand hen jaagt;37 en de een zal over den ander vallen als voor het zwaard, schoon niemand hen jaagt; en gij zult niet kunnen bestaan tegen uwe vijanden,38 en gij zult omkomen onder de volken, en het land uwer vijanden zal u verslinden.39 En wie van u zullen overgebleven zijn, zullen om hunne misdaad versmachten in het land der vijanden; ook zullen zij om de misdaad hunner vaderen versmachten.
40 Alsdan zullen zij hunne misdaad en de misdaad hunner vaderen bekennen, met welke zij tegen Mij gezondigd en zich tegen Mij verzet hebben.41 Daarom zal Ik Mij ook tegen hen verzetten, en zal hen in het land hunner vijanden wegdrijven; daar zal zich hun onbesneden hart verootmoedigen, en dan zullen zij zich de straf hunner misdaad laten welgevallen.42 En Ik zal gedenken aan mijn verbond met Jakob, en aan mijn verbond met Isak en aan mijn verbond met Abraham; en Ik zal aan het land gedenken,43 dat van hen verlaten is, en in zijne sabbatten een welgevallen heeft, dewijl het om hunnentwil woest ligt, en zij zich de straf hunner misdaad laten welgevallen; omdat zij mijne rechten veracht hebben, en hunne ziel van mijne inzettingen een afkeer gehad heeft.44 Maar echter ook dan, wanneer zij in het land der vijanden zijn, heb Ik hen evenwel niet verworpen; en Ik heb niet zozeer een afkeer van hen, dat het met hen uit zou zijn en mijn verbond met hen niet meer zou gelden; want Ik ben de Heer, hun God.45 En Ik zal wegens hen aan mijn eerste verbond gedenken, toen Ik hen uit Egypteland voerde voor de ogen der volken, opdat Ik hun God zoude zijn, Ik, de Heer.46 Dit zijn de inzettingen en rechten en wetten, die de Heer tussen zich en de kinderen Israls gemaakt heeft op den berg Sina, door de hand van Mozes.