the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Leviticus 25
1 En de Heer sprak tot Mozes op den berg Sina, zeggende:2 Spreek tot de kinderen Israls en zeg tot hen: Wanneer gij zult komen in het land, hetwelk Ik u geven zal, zo zal dat land ene rust hebben voor den Heer.3 Zes jaren zult gij uw veld bezaaien, en zes jaren uwen wijnberg besnoeien, en de vruchten inzamelen;4 doch in het zevende jaar zal het land ene grote rust hebben voor den Heer; gij zult dan uw veld niet bezaaien noch uwen wijnberg besnoeien.5 Wat van zelf na uwen oogst wast, zult gij niet inoogsten, en de druiven, die zonder uwen arbeid wassen, zult gij niet afplukken, dewijl het een jaar der heilige rust is voor het land.6 En wat het land gedurende zijn rust zal voortbrengen, zult gij eten, uw knecht, uwe dienstmaagd, uw dagloner, uw huisgenoot, de vreemdeling bij u;7 uw vee, en de dieren in uw land, alle vruchten zullen hun tot spijs zijn.
8 En gij zult zeven zulke rustjaren tellen, zodat zeven jaren zevenmaal geteld worden; en de tijd der zeven rustjaren is negen en veertig jaar.9 Dan zult gij op de bazuinen doen blazen door al uw land, op den tienden dag der zevende maand, op den dag der verzoening;10 en gij zult het vijftigste jaar heiligen, en zult het noemen een vrij-jaar in het land voor allen, die er in wonen, want het is uw jubeljaar; alsdan zal een ieder bij u weder tot zijne have en tot zijn geslacht komen.11 Want het vijftigste jaar is uw jubeljaar; gij zult niet zaaien, ook wat vanzelf wast niet inoogsten, ook wat zonder arbeid in den wijnberg wast niet afplukken in dat jaar,12 want het jubeljaar zal onder u heilig zijn, maar wat het veld vanzelf draagt zult gij eten.13 Dit is het jubeljaar, in hetwelk iedereen weder aan het zijne komen zal.14 Wanneer gij nu iets aan uwen naaste verkoopt, of wat van hem koopt, zo zal niemand zijnen broeder benadelen,15 maar naar het getal der jaren van het jubeljaar af, zult gij het van hem kopen; en wat de jaren daarna opbrengen kunnen, zo hoog zal hij het u verkopen.16 Naar de menigte dier jaren zult gij den koop verhogen, en naar het weinige dier jaren zult gij den koop verminderen; want hij zal het u, al naar dat het opbrengen kan, verkopen.17 Niemand benadele dan zijnen naaste, maar vreest voor uwen God; want Ik ben de Heer, uw God.18 Daarom doet naar mijne inzettingen en onderhoudt mijne rechten, dat gij daarnaar doet, opdat gij gerust in het land wonen moogt;19 want het land zal u zijne vruchten geven, zodat gij genoeg te eten hebt, en veilig daarin woont.20 En zo gij zeggen mocht: Wat zullen wij eten in het zevende jaar? Wij zaaien dan niet, ook zamelen wij geen koren in:21 zo zal Ik in het zesde jaar mijnen zegen over u gebieden, dat het voor drie jaren koren zal voortbrengen,22 zodat gij in het achtste jaar nog zaad zult hebben, en van het oude koren eten. Tot in het negende jaar, dat er weder nieuw koren inkomt, zult gij van het oude eten.
23 Daarom zult gij het land niet verkopen voor altoos; want het land is het mijne, en gij zijt vreemdelingen en gasten voor mij.24 En gij zult in uw gehele land lossing voor de landerijen toestaan.25 Als uw broeder verarmt en u zijne have verkoopt, en zijn naaste vriend komt tot hem om het te lossen, zo zal hij lossen wat zijn broeder verkocht heeft.26 Maar als iemand geen losser heeft, en hij kan met zijne hand zoveel opbrengen, dat hij het lost,27 zo zal men rekenen van het jaar af, toen hij het verkocht heeft, en den verkoper die overige jaren wederuitkeren, opdat hij weder tot zijne bezitting kome.28 Maar kan zijne hand zoveel niet vinden, dat hij het wederuitkeert, zo zal hetgeen hij verkocht heeft in de hand des kopers blijven tot het jubeljaar; dan zal het loskomen, en hij zal weder tot zijne bezitting geraken.29 Wie een woonhuis verkoopt binnen de stadsmuren, heeft een geheel jaar uitstel om het weder te lossen; dit zal de tijd zijn binnen welken hij het lossen mag.30 Maar indien hij het niet lost, eer het gehele jaar om is, zo zal de koper het voor altoos behouden en zijne nakomelingen; en het zal niet loskomen in het jubeljaar.31 Maar is het een huis in een dorp, waar geen muur om is, dan zal men dat rekenen gelijk de velden des lands; en het zal vrij worden en in het jubeljaar loskomen.32 De steden der Levieten en de huizen in de steden, in welke hunne bezitting is, mogen altijd gelost worden.33 Wie iets van de Levieten lost, zal het verlaten in het jubeljaar, hetzij huis of stad, hetgeen hij bezeten heeft; want de huizen in de steden der Levieten zijn hunne bezitting onder de kinderen Israls.34 Doch het veld voor hunne steden zal men niet verkopen; want dat is hun eigendom voor altoos.35 Als uw broeder verarmt en onder u vermindert, zo zult gij hem aannemen, hetzij als vreemdeling of gast, opdat hij onder u kunne leven.36 En gij zult geen woeker van hem nemen, noch overwinst; maar gij zult voor uwen God vrezen, opdat uw broeder onder u kunne leven.37 Gij zult hem uw geld niet op woeker geven, en uwe spijs niet geven tegen overwinst;38 want Ik ben de Heer, uw God, die u uit Egypteland gevoerd heb, om u het land Kanan te geven en uw God te zijn.
39 Als uw broeder bij u verarmt en zich aan u verkoopt, zo zult gij hem niet laten dienen als een lijfeigene;40 maar gelijk een dagloner en gast zal hij bij u zijn, en tot aan het jubeljaar bij u dienen.41 Dan zal hij van u vrij uitgaan, en zijne kinderen met hem, en hij zal wederkeren tot zijn geslacht en tot de bezitting zijner vaderen.42 Want zij zijn mijne knechten, die Ik uit Egypteland gevoerd heb; daarom zullen zij niet gelijk een lijfeigene verkocht worden.43 En gij zult niet over hen heersen met wreedheid, maar zult voor uwen God vrezen.44 Doch wilt gij lijfeigene knechten en dienstmaagden hebben, zo zult gij ze kopen van de volken, die rondom u zijn,45 ook van de kinderen der gasten, die vreemdelingen onder u zijn, en van hunne nakomelingen, die bij u in het land geboren worden; die zult gij tot een eigendom hebben.46 En gij, en uwe kinderen na u, zult hen bezitten tot een eigendom voor altoos, en dezen zult gij lijfeigene knechten laten zijn; maar wat uwe broeders, de kinderen Israls betreft, de een zal over den ander niet heersen met wreedheid.47 Als enige vreemdeling of gast onder u vermogen heeft gekregen, en uw broeder verarmt, en zich aan een vreemdeling of gast onder u, of aan iemand van zijnen stam verkoopt,48 zo zal hij, nadat hij verkocht is, het recht hebben om weder vrij te worden, en iemand onder zijne broeders mag hem lossen:49 zijn oom, of zijns ooms zoon, of wie anders de naaste bloedverwant van zijn geslacht is: of indien zijn eigen hand zoveel verdient, zo zal hij zichzelven lossen.50 En hij zal met zijnen koper rekenen van het jaar af, toen hij zich verkocht heeft, tot op het jubeljaar, en het geld zal naar het getal der jaren, voor hetwelk hij verkocht is, gerekend worden, en hij zal er zijn dagloon van dien gehelen tijd bijrekenen.51 Zijn er nog vele jaren tot aan het jubeljaar, zo zal hij naar het getal daarvan des te meer geven om te lossen, al naardat hij gekocht is;52 maar zijn er weinige jaren over tot aan het jubeljaar, zo zal hij ook volgens die jaren wedergeven tot zijne lossing.53 En hij zal er zijn dagloon van jaar tot jaar mede bijrekenen; en gij zult niet toelaten, dat men met wreedheid over hem heerse voor uwe ogen.54 En indien hij zich op deze wijze niet lost, zo zal hij toch in het jubeljaar vrij uitgaan, en zijne kinderen met hem.55 Want de kinderen Israls zijn mijne knechten, die Ik uit Egypteland gevoerd heb. Ik ben de Heer, uw God.